Home
>
Stiga
>
Lawn and Garden
>
Stiga TITAN 20 B, TITAN 26 B, TITAN 26 H, TITAN 32 H Swedish Version Manual
Stiga TITAN 20 B, TITAN 26 B, TITAN 26 H, TITAN 32 H Swedish Version Manual
Have a look at the manual Stiga TITAN 20 B, TITAN 26 B, TITAN 26 H, TITAN 32 H Swedish Version Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
111 NEDERLANDSNL 5.10 StuurbekrachtigingDe stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat het ver- mogen van het hydraulisch systeem de bewegin- gen van het stuur ondersteunt. Dit maakt het makkelijker de machine te besturen als de motor op volle kracht werkt (vol gas). Als het toerental van de motor lager wordt, ver- mindert het effect van de stuurbekrachtiging. 5.11 BedieningstipsZorg altijd dat er voldoende olie in de motor aan- wezig is. Dat geldt met name bij het rijden op hell- ingen. Zie “5.3”. Wees voorzichtig bij het rijden op hell- ingen. Start of stop niet plotseling wan- neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Rijd niet met de machine op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Neem gas terug op hellingen en als u scherpe bochten maakt om te voorkomen dat de machine kantelt of u de controle over de machine verliest. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de stuurbekrachtiging en de zittinghouder. U kunt bekneld raken en verwondingen oplopen. Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. 5.12 StoppenZorg dat de PTO wordt ontkoppeld. Trek de par- keerrem aan. Laat de motor 1 tot 2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draa- ien.Als u de machine onbeheerd achterlaat, verwijder dan de contactsleutel. Direct na het uitzetten kan de motor nog zeer heet zijn. Raak nooit de demp- er of andere motoronderdelen aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzak- en. 5.13 Brandstofsysteem ontluchtenAls er lucht in de brandstofleidingen is gekomen, moet het brandstofsysteem handmatig worden ontlucht. De lucht kan op de volgende manier in het systeem zijn gekomen: Na stoppen vanwege brandstofgebrek. Na vervanging van het filter. Na het aftappen van de waterscheider. Na reparaties aan het brandstofsysteem. Probeer nooit te ontluchten door de motor te laten lopen met de startmotor. Dan zou de startmotor worden bescha- digd. Ontluchten gaat als volgt: 1. Zorg dat de brandstoftank is gevuld. 2. Open alle kraantjes in het brandstofsysteem. 3. Gebruik de handpomp (9:V) om alle lucht uit het brandstofsysteem te pompen. 4. Probeer te starten. Start de motor niet, ga dan door met ontluchten zoals hierboven is behan- deld. 5.14 Reiniging Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Controleer de machine ook regelmatig op olie- en/of brandstoflekkage. Spuit nooit water of lucht met een hoge- drukreiniger tegen de radiatorvinnen. Daardoor zou de radiator worden be- schadigd. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen: Als u een hogedrukreiniger gebruikt, richt de straal dan niet direct op asafdichtingen, elek- trische onderdelen of hydraulische kleppen. Richt geen waterstralen rechtstreeks op de mo- tor. Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. Reinig de radiator (13:D) en de oliekoeler (13:E) met een zachte borstel. Grote voorwer- pen kunt u met de hand verwijderen. Als de ra- diator of koeler ernstig is vervuild, gebruik dan een beetje stromend water met een geschikt reinigingsmiddel. Spuit nooit water of lucht met een hoge- drukreiniger tegen de radiatorvinnen. Daar- door zou de radiator worden beschadigd.
112 NEDERLANDSNL 6 ONDERHOUD 6.1 OnderhoudsschemaOm de machine voortdurend in goede staat te houden, de betrouwbaarheid en veiligheid te bev- orderen en het milieu te ontzien, moet het hier be- handelde onderhoudsschema worden gevolgd. Reparaties moeten worden uitgevoerd door een erkende dealer. Als het onderhoud door een erkende dealer wordt uitgevoerd, wordt het professioneel gedaan en worden originele vervangingsonderdelen gebruikt. Na elke onderhoudsbeurt door een erkende dealer moet een stempel in het onderhoudsboekje worden gezet. Een boekje dat “volgestempeld” is, wordt een waardevol document dat de tweedehands- waarde van de machine verhoogt. Hieronder ziet u wanneer welk onderhoud moet worden uitgevoerd. Daarna wordt behandeld hoe u de onderhoudsprocedures moet uitvoeren. 6.2 Onderdelen. 6.3 VoorbereidingService en onderhoud moet altijd worden uit- gevoerd aan een stilstaande machine met een uit- geschakelde motor.Zorg dat de machine niet kan wegrol- len. Gebruik daarom altijd de parkeer- rem. Zet de motor af. Voorkom onbedoeld starten van de mo- tor door de contactsleutel te verwijder- en. 6.4 WaterscheiderDe waterscheider bevat een vlotter (15:E), die in de transparante houder zichtbaar is. De vlotter moet zich onderin bevinden. Als de vlotter hoger hangt, moet de waterscheider als volgt worden gereinigd: 1. Sluit de kraan van de waterscheider. Zie afb. 15. 2. Houd een bak onder de waterscheider om de uitlopende brandstof op te vangen. 3. Open de houder door op de ring (15:A) te drukken. 4. Verwijder voorzichtig de houder (15:B), de veer (15:D) en de vlotter (15:E) uit de houder. 5. Maak de binnenkant van de houder en het draadfilter (15:C) goed schoon. 6. Controleer of de O-ring onbeschadigd is en monteer dan in de omgekeerde volgorde alle onderdelen. 7. Open de kraan. 8. Brandstofsysteem schoonmaken. Zie “5.13”. Maak de brandstoftank schoon als er vaak veel wa- ter in de waterscheider staat. Neem contact op met een erkende dealer. 6.5 Brandstoffilter1. Sluit de kraan van het brandstoffilter. Zie afb. 14. 2. Houd een bak onder het brandstoffilter om de brandstof op te vangen. 3. Maak de houder los door de ring (14:J) te ver- draaien. 4. Verwijder voorzichtig de houder (14:H) en het filter (14:F). 5. Maak de binnenkant van de houder (14:H) schoon. 6. Controleer of de O-ring (14:G) onbeschadigd is en monteer dan in de omgekeerde volgorde alle onderdelen en een nieuw filter. 7. Open de kraan. 8. Brandstofsysteem schoonmaken. Zie “5.13”. Onderdeel 1e keer Interval Zie bij Bedrijfsuren/kal- endermaanden Waterscheider, con- troleren 50/- 6.4 Voorfilter, reinigen 6.4 Benzinefilter, vervangen 400/- 6.5 Bandenspanning, controleren, corrig- eren 6.6 Motorolie, filter, vervangen 50/12 200/12 6.7 Hydraulische olie, filter, vervangen/ reinigen 50/12 400/12 6.8 Wielmotoren, olie verversen 50/12 200/12 6.9 Riemtransmissies, controleren 50 200/- 6.10 Koelsysteem, reini- gen 1000/12 6.11 Accu, controleren 50/- 6.12 Luchtfilter, voorfil- ter reinigen 250/- 6.13 Luchtfilter, binnen- filter vervangen 250/- 6.13 Smeren 6.14 Kleppen control- eren 1000/- 6.15 Kleppen schuren 2000/- 6.15
113 NEDERLANDSNL 6.6 BandenspanningGebruik de voorgeschreven standaard bandens- panning. Bandenspanning voor en achter: 0,9 bar. Kijk ook naar de bandenspanning in de gebruiker- shandleiding van het gebruikte gereedschap. 6.7 Motorolie en filter vervangenDirect na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt. Vervang vervolgens het oliefilter op de volgende wijze: 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en laat de motor op bedrijfstemperatuur komen. 2. Schakel de motor uit en verwijder de olievuldop (10:J). 3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug (11:N), verwijder die plug en laat de olie in de opvangbak lopen. 4. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u zich aan de regelgeving van de lokale overheid te houden. 5. Maak rond het filter (11:M) schoon en verwi- jder het filter. Gebruik hiervoor een oliefilters- leutel. 6. Smeer de pakking van het nieuwe filter en schroef die pakking vast tot hij het motoropper- vlak raakt. Draai het filter dan nog één slag vaster aan met behulp van een oliefiltersleutel. 7. Bevestig de olieaftapplug. Aanhaalmoment 60 Nm. 8. Vul nieuwe olie bij. Zie “5.3”. 9. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat deze 30 seconden stationair draaien. 10.Controleer of er ergens olie lekt. 11.Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan het oliepeil. Zie “5.3”. 6.8 Hydraulische olie en filter vervangen Zorg dat er geen vuilresten in het hy- draulische systeem komen. Daardoor kunnen onderdelen van de machine ernstig worden beschadigd. Vervang daarna de hydraulische olie en het oliefil- ter als volgt: 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Maak rond het filter (16:A) op de bovenkant van de hydraulische tank grondig schoon en de- monteer het filter. 3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug (16:C), verwijder die plug en laat de olie in de opvangbak lopen. De opvangbak moet een in- houd van 20 liter hebben. 4. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u zich aan de regelgeving van de lokale overheid houden. 5. Bevestig de olieaftapplug. Aanhaalmoment 40 Nm. 6. Vul nieuwe olie bij door de opening in de bov- enkant van het filter. Olie: Zie “2.1”. Oliehoeveelheid bij verversen: Zie “2.1”. 7. Monteer het filter en de volgende onderdelen: 17:D Kapje 17:G Pakking. Controleer of de ring onbescha- digd is. 17:F Nieuw filter. Na het verversen van de olie moet altijd het filter worden vervangen. 17:E Veer 8. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u die een paar minuten lopen. Dan controleert u of er ergens olie lekt. 9. Controleer het oliepeil. Zie “3.5.8”. 6.9 Olie van wielmotoren verversenDe olie in de overbrengingsbehuizing van de wie- len ververst u als volgt: 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Maak de omgeving rond de olieaftappluggen (18:X, Y) goed schoon. 3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug (18:X), verwijder die plug en laat de olie in de opvangbak lopen. 4. Verwijder de olievuldop (18:Y). 5. Bevestig de olieaftapplug. 6. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u zich aan de regelgeving van de lokale overheid te houden. 7. Vul nieuwe olie bij via de olievulopening. Pomp de olie in het systeem met een oliepomp- je. Vul bij tot op het niveau van de olievulope- ning. De tabel in “2.1” geeft informatie over het type en de hoeveelheid olie. 8. Bevestig de olievuldop. 9. Draai de pluggen vast met een aanhaalmoment van 30 Nm. 6.10 RiemtransmissiesControleer na 5 bedrijfsuren of alle riemen van de machine in orde en onbeschadigd zijn. 6.11 Koelsysteem schoonmakenTijdens het gebruik komen roest- en vuildeeltjes in de koelvloeistof terecht. Dat verslechtert de werk- ing van die koelvloeistof. Daarom moet de koelv- loeistof regelmatig worden vervangen. U ververst de koelvloeistof als volgt: 1. Zorg dat de motor volledig is afgekoeld.
114 NEDERLANDSNL 2. Open de motorkap aan de voorzijde en draai de radiatordop los (13:C). 3. Zet een opvangbak onder de onderste slang van de radiator (afb. 19) en onder de koelvloeistof- plug (20:X). 4. Ontkoppel de slang van het onderste deel van de radiator, zodat de verbruikte koelvloeistof in de afvalbak loopt. Zie afb. 19. 5. Verwijder de koelvloeistofplug, zodat de koelv- loeistof in de afvalbak loopt. 6. Spoel met behulp van een slang in de vulopen- ing stromend water door het koelsysteem tot dat systeem schoon is. 7. Maak de losgemaakte slang weer vast aan het onderste deel van de radiator en bevestig de koelvloeistofplug. 8. Vul de machine met nieuwe koelvloeistof. Zie “5.4”. Draai de plug vast met 40 Nm. 6.12 Accu (27:B) Als u accuzuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Komt u met accuzuur in aanraking, spoel dan meteen met schoon water en raadpleeg een arts. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bi- jvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 6.12.1 Accu opladen met motor De accu kan ook worden opgeladen met de dyna- mo van de motor: 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de han- dleiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgelad- en. 6.12.2 Accu opladen met oplader Gebruik voor het opladen van de accu een oplader met een constante spanning. Neem contact op met uw leverancier voor een dergelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een stand- aard oplader wordt gebruikt. 6.12.3 Verwijderen/Plaatsen Schakel altijd eerst met de hoofd- schakelaar (27:Q) de stroomvoorzienig uit voordat u de accu gaat losmaken. Als u de kabels verwisselt, raken de dy- namo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen, anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. Verwijder/monteer de accu als volgt: 1. Verwijder de linkermotorkap. 2. Zet met de hoofdschakelaar (27:Q) de stroom- voorziening uit. 3. Maak de accukabels los en neem de accu uit de machine. 4. Voer deze stappen in omgekeerde volgorde uit als u de accu weer wilt monteren. Sluit de rode kabel aan op de positieve accuklem (+) en de zwarte kabel op de negatieve accuklem (-). 5. Schakel de stroomvoorziening weer in met de hoofdschakelaar. 6.12.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. 6.13 Luchtfilter, motorStart de motor nooit zonder luchtfilter of met een beschadigd luchtfilter. Risico op ernstige schade aan de motor. Het luchtfilter bestaat uit twee filters: 23:V Voorfilter 23:U Binnenste luchtfilter LET OP! Indien de machine in een stoffige omgev- ing wordt gebruikt, moet u het luchtfilter vaker reinigen/vervangen dan in het onderhoudsschema is opgegeven. Reinig/vervang de luchtfilters als volgt: 1. Maak de luchtfilterkap (21:R) los door de twee klemmen (21:T) en de schroef (21:S) te verwij- deren. 2. Open de filterbehuizing door de twee klemmen (23:X) los te maken. 3. Verwijder het voorfilter (23:V). Laat het bin- nenfilter (23:U) op zijn plaats, zodat er geen stof en dergelijke in de motor komen als u het voorfilter schoonblaast.
115 NEDERLANDSNL 4. Maak het voorfilter met perslucht schoon. Ga voorzichtig te werk, zodat het filter niet wordt beschadigd. Blaas perslucht van binnen naar buiten door het filter. De druk mag niet hoger dan 3-5 bar zijn. Krijgt u het filter niet schoon of is het beschad- igd, koop dan een nieuw filter. 5. Maak de binnenkant van de filterbehuizing schoon. 6. Als ook het luchtfilter moet worden vervangen, neem dat dan uit de machine. 7. Monteer alle onderdelen weer in de omge- keerde volgorde. 8. Reset de filterindicator als die is geactiveerd. Zie “3.5.7”. 6.14 SmeringAlle in de onderstaande tabel genoemde smeer- punten moeten elke 50 bedrijfsuren en na elke reinigingsbeurt worden gesmeerd. Gebruik een smeerpistool met universeel vet. Blijf pompen tot vet tevoorschijn komt. De smeerpunt- en zijn aangegeven in afb. 28 t/m 30. Ga voorzichtig te werk in de buurt van aandrijfriemen. Er mag geen vet of olie op de riemen komen. 6.15 KleppenHet afregelen en schuren van kleppen moeten worden uitgevoerd door een erkende dealer. 6.16 ZekeringenAls een van de onderstaande problemen optreedt, moet u de desbetreffende zekering vervangen. De zekeringen bevinden zich onder de in afb. 25 get- oonde kap. Verwijder die kap door de 5 schroeven los te maken. Controleer de zekeringen en vervang doorge- brande exemplaren. Als het probleem aanhoudt, breng de machine dan naar een erkende dealer voor reparatie. GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf- gaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen. Onderdeel Smeernippels / actie Afbeeld- ing Spanarm, pompriem 1 smeernippel. 30:A Liftvork, draaien 1 smeernippel. 30:B Liftvork, omhoog- omlaag 2 smeernippels 30:G, H Liftcilinder 2 smeernippels 30:C, E Stuurcilinder 2 smeernippels 30:D, F Knikpunt 3 smeernippels 30:J Spanarm, ger- eedschap- sriem (Alleen 20B en 26B) 1 smeernippel. Ga voorzichtig te werk in de buurt van de rie- men. Er mag geen vet of olie op de riemen komen. 28 Spanarm, achterste gereedschaps- riem (Alleen 20B en 26B) 1 smeernippel. Ga voorzichtig te werk in de buurt van de rie- men. Er mag geen vet of olie op de riemen komen. 30:K Gaskabel Smeer de kabelu- iteinden met olie terwijl u het betreffende bedien- ingselement bedient. Dit gaat het beste met twee personen. 29 Probleem Zekering Plaats Waarde Indicatielampjes, zoe- mer, transportstand 25:A 10 A Maaihoogte, zandstroo- ier, verticuteerder achter, koplamp 25:B 20 A Cruise control, dynamo 25:C 10 A Elektrische aansluiting op paneel 25:D 10 A Uitschakelen 25:E 30 A PTO, waarschu- wingslamp parkeren, beveiligingsrelais 25:F 10 A Reserve 25:G Hoofdzekering 25:H 40 A
116 ITALIANO IT 1 GENERALITÀ Questo simbolo indica una segnalazione di ATTENZIONE. La mancata osserv- anza delle istruzioni fornite può causare gravi lesioni personali e/o danni materi- ali. Prima di mettere in modo, leggere at- tentamente queste istruzioni per l’uso e le NORME DI SICUREZZA. Nellimpianto idraulico o nel circuito del carburante non devono entrare im- purità. Danneggerebbero infatti seria- mente i componenti degli impianti. 1.1 SIMBOLISulla macchina vengono utilizzati i seguenti sim- boli. La loro funzione è quella di ricordare all’op- eratore di utilizzarla con l’attenzione e la cautela necessarie durante luso e la manutenzione. Significato dei simboli:Attenzione! Prima di utilizzare la macchina leggere at- tentamente il manuale di istruzioni e il manuale sulla sicurezza. Attenzione! Fare attenzione a eventuali oggetti sparsi. Fare attenzione a eventuali persone pre- senti sul posto. Attenzione! Indossare sempre cuffie protettive. Attenzione! Questa macchina, con installati accessori originali, può procedere con un’inclinazi- one massima di 10°, a prescindere dalla direzione. Attenzione! Vi è il rischio di lesioni da schiacciamen- to. Mantenere tutte le parti del corpo lontano dallo sterzo articolato quando il motore è acceso. Attenzione! Vi è il rischio di ustioni. Non toccare il si- lenziatore / la marmitta catalitica. 1.2 Riferimenti 1.2.1 Figure Le figure in queste istruzioni per luso sono numer- ate 1, 2, 3, e così via. I componenti indicati nelle figure sono contrasseg- nati con le lettere A, B, C, ecc. Un riferimento al componente C nella figura 2 vi- ene indicato con la dicitura 2:C. 1.2.2 Intestazioni Le intestazioni in queste istruzioni per luso sono numerate come indicato nel seguente esempio: 1.3.1 Controlli di sicurezza generale è un sottoti- tolo di 1.3 Controlli di sicurezza ed è incluso sot- to questa intestazione. Quando si fa riferimento alle intestazioni, in ge- nere vengono specificati solo i numeri relativi, ad esempio Vedere 1.3.1. 1.3 AbbreviazioniIn queste istruzioni duso sono presenti delle ab- breviazioni il cui significato è riportato nella tabel- la seguente: Abbrevi- azione Significato PTO Presa di forza per lazionamento di un accessorio montato frontalmente. PTO1 Comando per lazionamento della presa di forza per lazionamento di un accessorio montato frontalmente. F Sollevatore attrezzi F1 Comando per lazionamento del solle- vatore attrezzi. L Uscita per le funzioni ausiliarie su un accessorio montato frontalmente. Vedere fig. 1. L1 Comando per lazionamento di L. R Uscita per le funzioni ausiliarie su un accessorio montato frontalmente. Vedere fig. 1. Re Uscita per le funzioni ausiliarie su un accessorio montato posteriormente. Vedere fig. 5. R1 Comando per lazionamento di R e Re
117 ITALIANO IT 2 DATI TECNICI 2.1 Dati della macchina 2.2 Combinazione con piatto di tagl-io Per altri accessori, contattare un rivenditore autor- izzato e leggere le seguenti istruzioni per luso. 3 DESCRIZIONE 3.1 TrasmissioneLa macchina è dotata di quattro ruote motrici. La potenza dal motore alle ruote motrici viene tras- messa idraulicamente. Le quattro ruote sono dotate di motori idraulici separati. Il motore diesel aziona una pompa idraulica (3:P), che pompa olio nei mo- tori idraulici (3:M) delle ruote. I motori idraulici sono collegati alla pompa idrau- lica come illustrato nella fig. 3. Ciò significa che le ruote anteriori e posteriori gi- rano alla stessa velocità ma che la velocità sul lato destro e sinistro può variare. Attrezzo montato frontalmente azionato da cinghie di trasmissione o idraulicamente, a seconda del modello. 3.2 Sterzo Mantenere tutte le parti del corpo lontano dal punto pivottante della macchina quando si gira il volante. Vi è il rischio di gravi lesioni da schiaccia- mento tra le sezioni anteriore e posteri- ore della macchina. La macchina è dotata di sterzo articolato ser- voassistito. Ciò significa che il telaio è diviso in una sezione anteriore e una posteriore che possono essere sterzate luna rispetto allaltra. Lo sterzo articolato fa sì che la macchina possa gi- rare attorno agli alberi e ad altri ostacoli con un raggio di sterzata estremamente ridotto. 3.3 Sistema di sicurezzaLa macchina è dotata di un sistema di sicurezza elettrico. Questo sistema arresta determinate attiv- ità che potrebbero essere pericolose in caso di azi- onamento non corretto. Ad esempio, impedisce laccensione del motore se il pedale della frizione/ freno di stazionamento non è premuto. Controllare sempre prima delluso il funzionamento del sistema di sicurezza. 3.4 Comandi 3.4.1 Sollevatore attrezzi (1:F1) Il sollevatore attrezzi idraulico funziona solo quan- do il motore è acceso. Quando il motore è spento, può tuttavia essere ab- bassato in posizione oscillante. Non lasciare mai la macchina con latt- rezzo in posizione di trasporto. Latt- rezzo può causare gravi lesioni da schiacciamento poiché, se inavvertita- mente viene toccato il comando, si ab- bassa velocemente. La leva ha le quattro posizioni seguenti: Posizione oscillante . Portare la leva nel- la posizione più avanzata, dove si blocca. A questo punto lattrezzo viene abbassato fino alla posizione oscillante. Vedere an- che 3.4.2. In tale posizione, lattrezzo poggia sem- pre al suolo esercitando la stessa pres- Dati Titan 20 B 26 B 26 H 32 HPotenza del motore, kW 14,7 19,3 19,3 23,5 Tip o PTO Cing- hiaCing- hiaIdrauli- co Idrauli co Velocità, km/ h 0-20 0-20 0-20 0-24 Peso, kg 590 600 610 625 Olio motore, volume 2,8 litri 3,4 litri 3,6 litri Olio motore, grado Ve d e r e 5 . 3 Olio idrauli- co 20 litri SAE 10W-30 Olio motori delle ruote 4x0,08-0,09 litri GL4/5 75W-90 Temperatura ambiente Fino a -20°C. Carburante Gasolio (EN590:96) Capacità ser- batoio 42 litri Accessori Titan 20 B 26 B 26 H 32 HPiatto di taglio 125 BXX Piatto di taglio 135 BXX Piatto di taglio 155 BX Piatto di taglio 135 HXX Piatto di taglio 155 HXX
118 ITALIANO IT sione ed è in grado di seguire il profilo del terreno. Utilizzare la posizione oscillante durante lesecuz- ione dei lavori. Abbassamento . Lattrezzo si abbassa, indipendentemente dal suo peso. La ve- locità di abbassamento può essere im- postata tramite il comando (4:X). La forza di abbassamento è determinata dal peso dellattrezzo e dalla forza idraulica verso il basso applicata durante labbas- samento. Bloccaggio nella posizione di traspor- to . Dopo il sollevamento e labbassamen- to, la leva è ritornata nella posizione di folle. Lattrezzo viene bloccato nella po- sizione di trasporto. Sollevamento . Portare la leva nella po- sizione più arretrata, fino a quando latt- rezzo non si trova nella posizione più alta (posizione di trasporto). Rilasciare quin- di la leva per bloccarla nella posizione di trasporto. 3.4.2 Abbassamento della valvola di riteg- no (4:X) La valvola di ritegno regola la velocità durante labbassamento. La velocità deve essere regolata in base al peso dellattrezzo. Aumento della velocità di abbassamento : Svitare il dado (4:Y) e ruotare il pomello verso sin- istra. Riduzione della velocità di abbassamento : Svitare il dado (4:Y) e ruotare il pomello verso destra. La valvola di ritegno deve essere bloccata con il dado nella posizione regolata. 3.4.3 Comando idraulico (1:L1) Questo comando è utilizzato per controllare deter- minate funzioni, in base allattrezzo collegato. Il comando funziona solo quando il motore è ac- ceso e quando i tubi idraulici dellattrezzo per la funzione desiderata sono collegati alluscita idrau- lica (1:L). 3.4.4 Comando idraulico (1:R1) Questo comando è utilizzato per controllare deter- minate funzioni, in base allattrezzo collegato. Il comando funziona solo quando il motore è ac- ceso e quando i tubi idraulici dellattrezzo per la funzione desiderata sono collegati come segue: Attrezzo frontale tramite le uscite idrauliche (1:R). Attrezzo posteriore tramite luscita idraulica (5:Re). Entrambe le uscite idrauliche sopra sono collegate in parallelo. 3.4.5 Freno demergenz a/freno di stazion- amento (1:P) Non lasciare mai premuto il pedale du- rante il funzionamento. Vi è il rischio di surriscaldamento nella trasmissione e nel freno. Il pedale assolve alle seguenti funzioni: Durante il funzionamento . Freno demergen- za. Durante larresto . Freno di stazionamento. 3.4.6 Fermo del freno di stazionamento (1:Q) Il fermo blocca il pedale (1:P) in posizione completamente premuta. Questa funzione viene utilizzata per bloccare la macchina su pendii, durante il trasporto, ecc., quan- do il motore è fermo. Bloccaggio: 1. Premere a fondo il pedale (1:P). 2. Spostare il fermo in avanti. 3. Rilasciare il pedale. Rilascio: 1. Premere a fondo il pedale (1:P). 2. Spostare il fermo indietro. 3. Rilasciare il pedale. 3.4.7 Freno di servizio/trazione (1:N) Se la macchina non frena come previsto quando il pedale viene rilasciato, utiliz- zare il pedale di sinistra (1:P) come freno demergenza. Il pedale determina il rapporto di trasmissione tra il motore e le ruote motrici (= velocità). Il freno di servizio viene attivato al rilascio del pedale. 1. Premendo il pedale in avanti la macchina inizia a muoversi in avanti. 2. Quando non cè pressione sul pedale la macchina è ferma. 3. Quando il pedale spostato indietro la macchina procede in retromarcia. 4. Riducendo la pressione sul pedale la macchina frena. La velocità massima può essere ridotta alla veloc- ità operativa ottimale per mezzo del fermo (1:E). 3.4.8 Fermo della velocità (1:E) Il campo di velocità della macchina può essere limitato arrestando il pedale del freno di servizio/ trazione (1, 1:N) con il fermo della velocità (1:E).
119 ITALIANO IT Quando il fermo di velocità è attivato, durante il la- voro con lattrezzo si raggiunge una velocità mas- sima ottimale. Bloccaggio : Spostare la leva della velocità in avanti. Ripristino : Spostare la leva della velocità indietro. 3.4.9 Volante (1:T) Non regolare il volante durante la mar- cia. Il volante può essere alzato e abbassato e regolato facilmente a diversi angoli. Sollevamento e abbassamento : Svitare la manopola (1:S) dello sterzo e sollevare o abbassare il volante nella posizione desiderata. Serrare. Regolazione dellangolo : Rilasciare il comando (1:C) a fianco dello sterzo e regolare il volante in base allangolo desiderato. Serrare il comando. 3.4.10 Comando del gas (1:X). Comando per regolare il regime del motore. Pieno gas - da utilizzare sempre durante l’impiego della macchina. Minimo. 3.4.11 Blocchetto di accensione (1:V) Il blocchetto di accensione è usato per avviare e ar- restare il motore. Quattro posizioni: Posizione di preriscaldamento : I cilindri vengono riscaldati per facilitare laccen- sione. Mantenere nella posizione indicata di seguito a temperature inferiori prima di avviare il motore. 20B, 26B, 26H: max 5 secondi 32H: max 15 secondi Posizione di arresto : Il motore si spegne. La chiave può essere estratta. Posizione di marcia : Allaccensione viene saltata e viene utilizzata quando il motore è in marcia. Posizione di avviamento : Girando ulteri- ormente la chiave parte il motorino di av- viamento. Quando il motore è in moto, rilasciare la chiave, che torna in posizione di marcia. 3.4.12 Acceleratore a mano (2:N1) Interruttore per attivare l’acceleratore a mano. Lacceleratore a mano blocca il pedale (1:N) in po- sizione completamente premuta. 1. Premere il pedale fino a raggiungere la velocità desiderata. Premere poi la parte anteriore dell’interruttore per attivare l’ac- celeratore a mano. Il simbolo si illumina. 2. Escludere lacceleratore a mano rilas- ciandolo con il pedale (1:P) o premendo la parte posteriore dellinterruttore. 3.4.13 Interruttore (2:G1) Linterruttore può essere utilizzato per im- postare facilmente laltezza del piatto di taglio con regolazione elettrica. Linterruttore controlla il contatto (1:G) con commutazione di polarità. 3.4.14 PTO1 (vedere fig. 2) Leva per linserimento e lesclusione del funziona- mento dellattrezzo montato frontalmente. Due po- sizioni: 1. Premere la parte anteriore dellinterrut- tore - innesto PTO. Il simbolo si illumina. 2. Premere la parte posteriore dellinterrut- tore - disinnesto PTO. Macchine con PTO a cinghia:Il comando attiva una frizione magnetica che tras- mette la potenza dal motore alla puleggia della PTO nel punto pivottante. Solo per lazionamento di un accessorio montato frontalmente. Macchine con PTO idraulica:Per impedire aumenti inutili di pressione nellimpianto idraulico, regolare il comando del gas a 1/4 prima dellinnesto della PTO idrauli- ca. Il comando attiva una valvola che trasmette la po- tenza dalla pompa idraulica allattrezzo montato frontalmente. La potenza viene quindi trasmessa idraulicamente allattrezzo tramite luscita idraulica (1:PTO). 3.4.15 Interruttore (2:O1) Linterruttore ha tre posizioni e può essere utilizzato ad esempio per lo spandisabbia. Linterruttore controlla il contatto (5:O). 3.4.16 Interruttore (2:P1) Linterruttore ha tre posizioni e può essere utilizzato ad esempio per sollevare e ab- bassare il rastrello posteriore. Linterruttore controlla il contatto (5:P). 3.4.17 Contaore (2:H) Indica le ore di guida effettuate. È attivo soltanto a motore in moto. 12V
120 ITALIANO IT 3.4.18 Faro (1:K)Linterruttore è utilizzato per accendere e spegnere il faro nella parte anteriore della macchina. 3.4.19 Leva di disinnesto (9:U) Leva che esclude la trasmissione variabile. Con- sente di spostare la macchina. La leva di disinnesto non deve mai tro- varsi tra la posizione in fuori e in den- tro. Ciò surriscalderebbe e danneggerebbe la trasmissione. La macchina non deve mai essere train- ata e può essere spostata solo fino a e da un rimorchio, se necessario. Il traino danneggia la trasmissione. La leva può assumere le seguenti due posizioni: Leva in fuori : La pompa idraulica è innestata per luso normale. Leva in dentro : Lolio idraulico è collegato a valle della pompa id- raulica e può circolare nellimpianto senza venire bloccato dalla pompa stessa. La macchina può es- sere spostata. Il flusso è tuttavia ridotto e pertanto, per spostare la macchina, è richiesta una forza rel- ativamente grande. 3.4.20 Sedile (1:J) Il sedile è dotato di un interruttore di sicurezza col- legato al sistema di sicurezza della macchina. Ciò significa che quando sul sedile non vi è nessuno non è possibile svolgere certe attività pericolose. Vedere anche 5.8.2. Il sedile può essere regolato come indicato di seg- uito: Anteriore-posteriore : 1. Spostare la leva di comando (1:A) verso l’alto. 2. Regolare il sedile nella posizione desiderata. 3. Rilasciare la leva di comando per bloccare il sedile. Sospensione : La sospensione del sedile può essere regolata in base al peso del corpo per mezzo del pomello (1:B). Sospensione più rigida : Ruotare il pomello in sen- so orario. Sospensione meno rigida : Ruotare il pomello in senso antiorario. La regolazione della sospensione può essere con- trollata per mezzo dellindicatore accanto al volan- te. Schienale:Lo schienale può essere regolato allangolazione desiderata per mezzo del pomello (4:Z). Bracciolo:Il bracciolo può essere regolato allaltezza desider- ata per mezzo del pomello posto sotto il bracciolo stesso (1:H). 3.4.21 Cofano motore La macchina non funziona se il cofano motore non è chiuso e bloccato. Vi è il rischio di ustioni e di lesioni da schiac- ciamento. Per accedere ai componenti del motore, sono pre- senti quattro cofani rimovibili. Aprirli come segue: Cofano di destra e di sinistra (7:E)Rimozione: 1. Rimuovere le fascette in gomma anteriori e pos- teriori (7:F). 2. Svitare la vite (7:G). 3. Spostare il cofano dal perno di riferimento in fondo, sollevarlo ed estrarlo. Installazione : 1. Abbassare il cofano sopra la parte interna della ruota. 2. Agganciare la parte superiore del cofano nella scanalatura a V della macchina e inserire il per- no di riferimento in fondo. 3. Agganciare le fascette in gomma anteriori e posteriori e inserire la vite. Cofano anteriore (8:H)Rimozione: 1. Allentare i pomelli di bloccaggio (8:J) ruotan- doli di alcuni giri verso sinistra. 3. Spostare il cofano in avanti e verso lalto. Installazione : 1. Inserire il cofano nella parte in basso. 2. Inserire le alette dei pomelli di bloccaggio nei fori superiori e ruotare i pomelli di bloccaggio verso destra finché il cofano non è ben fissato. Cofano posteriore (8:L)Rimozione: 1. Svitare le viti (8:K) in alto. 2. Spostare il cofano verso lalto e indietro. Installazione : 1. Inserire il cofano nella parte in basso. 2. Allineare con i fori delle viti in alto e inserire le viti (8:K). 3.4.22 Indicatore di livello del tappo del car- burante (6:D) Il tappo del carburante per il rabbocco del gasolio si trova dietro il sedile. Nel tappo vi è un indicatore di livello con le seg- uenti designazioni: E = Vuoto. F = Pieno.