Home
>
Stiga
>
Lawn and Garden
>
Stiga TITAN 20 B, TITAN 26 B, TITAN 26 H, TITAN 32 H Swedish Version Manual
Stiga TITAN 20 B, TITAN 26 B, TITAN 26 H, TITAN 32 H Swedish Version Manual
Have a look at the manual Stiga TITAN 20 B, TITAN 26 B, TITAN 26 H, TITAN 32 H Swedish Version Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
101 FRANÇAISFR Appliquer de la graisse universelle à l’aide d’un pistolet. Remplir de graisse jusquà débordement. Les points de graissage sont indiqués à la figure 28-30.Faire attention aux courroies pendant le graissage: elles ne peuvent entrer en contact avec l’huile ou la graisse. 6.15 SoupapesLe réglage et le rodage des soupapes doivent être exécutés par un atelier agréé. 6.16 FusiblesSi l’une des pannes ci-dessous se produit, remplac- er le fusible correspondant Les fusibles se situent sous le capot de la fig. 25. Retirer le capot en ôtant les 5 vis. Vérifier et remplacer les fusibles grillés. Si la panne persiste, contacter un atelier agréé. GGP se réserve le droit de modifier le produit sans avis préalable. Objet Points de graissage / marche à suivre Figure Bras de ten- sion, courroie de pompe 1 point de graissage. 30:A Fourche de levage, rota- tion 1 point de graissage. 30:B Fourche de levage, montée et descente 2 points de graissage 30:G, H Vérin de levage 2 points de graissage 30:C, E Vérin de com- mande 2 points de graissage 30:D, F Articulation 3 points de graissage 30:J Bras de ten- sion, courroie auxiliaire (Uniquement 20B et 26B) 1 point de graissage. Faire attention aux courroies: elles ne peu- vent pas entrer en con- tact avec la graisse. 28 Bras de ten- sion, courroie de l’acces- soire arrière (Uniquement 20B et 26B) 1 point de graissage. Attention aux cour- roies: elles ne peuvent pas entrer en contact avec la graisse. 30:K Câble d’accélérateur Lubrifier les extrémités des câbles à l’aide d’une burette en activant toutes les commandes. Pour plus de facilité, tra- vailler à deux. 29 Problème Fusible Emplace- ment Calibre Témoins lumineux, buzzer; soupape de main- tien de la position de transport 25:A 10 A Hauteur de coupe, épan- deur de sable, râteau arrière, phare 25:B 20 A Régulateur de vitesse, alternateur 25:C 10 A Prise électrique du pan- neau 25:D 10 A Couper traction 25:E 30 A Prise de force, feu de sig- nalisation stationnement, relais de sécurité 25:F 10 A Réserve 25:G Fusible principal 25:H 40 A
102 NEDERLANDSNL 1 ALGEMEEN Dit symbool verwijst naar een WAARSCHUWING. Als de instructies niet nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit tot ernstig persoonlijk letsel en/ of materiële schade leiden. Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde VEILIGHEIDS- VOORSCHRIFTEN zorgvuldig doornemen. Zorg dat er geen vuilresten in het hy- draulische systeem of het brandstofcir- cuit komen, want daardoor kunnen onderdelen van de machine ernstig worden beschadigd. 1.1 SYMBOLENOp de machine vindt u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet- tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden is. Betekenis van de symbolen: Vo o r z i c h t i g ! Lees vóór gebruik van de machine de ge- bruikershandleiding en de veiligheids- voorschriften. Vo o r z i c h t i g ! Pas op voor uitgeworpen voorwerpen. Houd omstanders op afstand. Vo o r z i c h t i g ! Draag altijd gehoorbescherming. Vo o r z i c h t i g ! U mag met de machine, uitgerust met de originele accessoires, niet rijden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Vo o r z i c h t i g ! Gevaar op verwonding door bekneld rak- en. Blijf met uw lichaamsdelen uit de bu- urt van de knikbesturing als de motor van de machine loopt. Vo o r z i c h t i g ! Gevaar op brandwonden. Raak de geluid- demper/katalysator niet aan. 1.2 Verwijzingen 1.2.1 Afbeeldingen De afbeeldingen in deze handleiding zijn genum- merd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc. Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven: “2:C”. 1.2.2 Titels De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de volgende manier genummerd: “1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subti- tel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder deze titel vermeld. Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt al- leen het nummer van deze titel aangegeven. Bi- jvoorbeeld “Zie 1.3.1”. 1.3 AfkortingenIn deze handleiding worden afkortingen gebruikt. Hieronder staat de betekenis van elke afkorting. Afkort- ing Betekenis PTO Krachtafnemer voor aan voorzijde gemonteerde accessoires. PTO1 Besturing voor aandrijving van aan voorzijde gemonteerde accessoires. F Gereedschapslift F1 Besturing voor gereedschapslift. L Krachtafnemer voor extra functies van aan voorzijde gemonteerde acces- soires. Zie afb. 1. L1 Besturing voor L. R Krachtafnemer voor extra functies van aan voorzijde gemonteerde acces- soires. Zie afb. 1. Re Krachtafnemer voor extra functies van aan achterzijde gemonteerde acces- soires. Zie afb. 5. R1 Besturing voor R en Re.
103 NEDERLANDSNL 2 TECHNISCHE GEGEVENS 2.1 Technische gegevens machine 2.2 Combinatie met maaidek Neem contact op met een erkende dealer voor meer informatie en lees de volgende instructies. 3 BESCHRIJVING 3.1 AandrijvingDe machine heeft vierwielaandrijving. Het motor- vermogen wordt hydraulisch op de wielen overge- bracht. De vier wielen hebben afzonderlijke hydraulische motoren. De dieselmotor stuurt een oliepomp (3:P) aan die olie door de hydraulische motoren (3:M) van de wielen pompt. De hydraulische motoren worden zoals in afb. 3 getoond op de hydraulische pomp aangesloten.Dit betekent dat de voorwielen en achterwielen met dezelfde snelheid draaien, maar dat de snel- heid links en rechts kan verschillen. Het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap wordt afhankelijk van het model met riemen of hy- draulisch aangedreven. 3.2 Besturing Blijf met uw lichaamsdelen uit de buurt van het knikpunt als de motor van de machine loopt. U kunt ernstige verwon- dingen oplopen als u bekneld raakt tus- sen het voorste en achterste deel van de machine. De machine heeft een door de motor ondersteunde knikbesturing. Dit betekent dat het chassis is ver- deeld in een voor- en een achtergedeelte die ten op- zichte van elkaar kunnen draaien. Knikbesturing houdt in dat de machine met een ex- treem kleine draaicirkel langs bomen en andere ob- stakels kan rijden. 3.3 BeveiligingssysteemDe machine is uitgerust met een elektrisch veilig- heidssysteem. Het veiligheidssysteem stopt bepaalde activiteiten die bij een onjuiste bediening gevaarlijk kunnen zijn. Zo kan de motor niet worden gestart als het koppelings-/rempedaal niet is ingedrukt. De werking van het veiligheidssysteem moet vóór elk gebruik worden gecon- troleerd. 3.4 Bedieningselementen 3.4.1 Gereedschapslift (1:F1) Deze hydraulische lift werkt alleen bij draaiende motor. U kunt de lift echter naar de zweefstand laten za- kken als de motor niet loopt. Verlaat de machine nooit als de gereed- schapslift in de transportpositie staat. U loopt kans op ernstige verwondingen door bekneld raken als de lift snel daalt omdat u de bediening onbedoeld ac- tiveert. De hendel heeft de volgende vier standen: Zweefstand . Zet de hendel in de voorste stand, waar deze wordt vergrendeld. De gereedschapslift daalt naar de zweef- stand. Zie ook “3.4.2”. In de zweefstand steunt het gereedschap altijd met dezelfde druk op de grond en kan het de contouren van de grond vol- gen. Gebruik de zweefstand bij het uitvoeren van werkzaamheden. Technische gegevens Titan 20 B 26 B 26 H 32 H Motorver- mogen, kW 14,7 19,3 19,3 23,5 PTO-aandri- jving Riem Riem Hy- draulis chHydrau lisch Rijsnelheid, km/u 0-20 0-20 0-20 0-24 Gewicht, kg 590 600 610 625 Motorolie, hoeveelheid 2,8 lit- er 3,4 liter 3,6 liter Motorolie, graad Zie “5.3” Hy- draulische olie 20 liter SAE 10W-30 Olie wielmotoren 4x0,08-0,09 liter GL4/5 75W-90 Omgeving- stemperatuur To t - 2 0 °C Brandstof Diesel (EN590:96) Tankinhoud 42 liter Accessoires Titan20 B 26 B 26 H 32 H Maaidek 125 BXXMaaidek 135 BXXMaaidek 155 BXMaaidek 135 HXXMaaidek 155 HXX
104 NEDERLANDSNL Omlaag brengen. Het gereedschap gaat onafhankelijk van het gewicht naar beneden. De daalsnelheid kan met een knop (4:X) worden ingesteld. De kracht bij het dalen is afhankelijk van het ge- wicht van het gereedschap en van de hy- draulische druk die bij het dalen wordt gebruikt. Vergrendelen in transportstand . De hendel staat in de neutrale stand na het omhoog en omlaag brengen. Het gereed- schap is vergrendeld in de transport- stand. Omhoog brengen. Verplaats de hendel naar de achterste stand tot het gereedsc- hap in de hoogste stand staat (transport- stand). Laat dan de hendel los om het gereedschap in de transportstand te ver- grendelen. 3.4.2 Daalsnelhei d regelen (4:X) De daalsnelheid is regelbaar met een draaiknop. De snelheid moet worden aangepast aan het ge- wicht van het gemonteerde gereedschap. Daalsnelheid verhogen : Ontgrendel de moer (4:Y) en draai de knop link- som. Daalsnelheid verlagen : Ontgrendel de moer (4:Y) en draai de knop rech- tsom. De draaiknop moet met de moer in de gekozen stand worden vergrendeld. 3.4.3 Hydraulische besturing (1:L1) Deze hendel bedient bepaalde functies, afhankelijk van het gemonteerde gereedschap. Deze hendel werkt alleen als de motor loopt en de hydraulische slangen van het gereedschap met de hydraulische aansluiting (1:L) zijn verbonden. 3.4.4 Hydraulische besturing (1:R1) Deze hendel bedient bepaalde functies, afhankelijk van het gemonteerde gereedschap. Deze hendel werkt alleen als de motor loopt en de hydraulische slangen van het gereedschap als volgt zijn aangesloten: Gereedschap aan de voorzijde op de hy- draulische aansluiting (1:R). Gereedschap aan de achterzijde op de hy- draulische aansluiting (5:Re). Beide bovengenoemde hydraulische aansluitingen zijn parallel verbonden. 3.4.5 Noodrem / parkeerrem (1:P) Het rempedaal mag tijdens het werken nooit ingedrukt zijn. Daardoor kan oververhitting in de aandrijving en de rem optreden. Het pedaal heeft de volgende functies: Tijdens het gebruik. Noodrem. Sti l staa nd . Parkeerrem. 3.4.6 Vergrendeling, parkeerrem (1:Q) De vergrendeling vergrendelt het pedaal (1:P) in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machine te vergren- delen op hellingen, tijdens transport enz. als de motor niet loopt. Vergrendelen: 1. Druk het pedaal (1:P) geheel in. 2. Draai de vergrendeling naar voren. 3. Laat het pedaal los. Ontgrendelen: 1. Druk het pedaal (1:P) geheel in. 2. Draai de vergrendeling naar achter. 3. Laat het pedaal los. 3.4.7 Rijden / bedrijfsrem (1:N) Als de machine niet remt zoals ver- wacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (1:P) als noodrem worden gebruikt. Het pedaal regelt de overbrengingsverhouding tus- sen de motor en de aangedreven wielen (= de snel- heid). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal naar achter – de machine gaat achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. De maximumsnelheid kan met de vergrendeling (1:E) worden verlaagd voor een optimale werk- snelheid. 3.4.8 Snelheidsvergrendeling (1:E) Het snelheidsbereik kan worden beperkt door met de vergrendeling (1:E) het pedaal van de bedrijfs- rem (1, 1:N) te stoppen. Door het activeren van de snelheidsbegrenzer kan een optimale maximumsnelheid voor het werken met gereedschap worden ingesteld.
105 NEDERLANDSNL Ve r g r e n d e l e n: Draai de snelheidsregelaar naar voren. Terugzetten : Draai de snelheidsregelaar naar achter. 3.4.9 Stuur (1:T) Verstel het stuurwiel niet tijdens het ri- jden. Het stuur kan lager of hoger worden gezet en de hoek kan worden aangepast. Stuur hoger of lager zetten : Draai de knop (1:S) op de stuurkolom los en zet het stuur op de gewenste hoogte. Draai de knop weer vast. Hoek instellen : Draai de knop (1:C) op de zijkant van het stuurhuis los en zet het stuur in de gewenste hoek. Draai de knop weer vast. 3.4.10 Gashendel (1:X) Voor het instellen van het toerental van de motor. Vol gas - geef altijd vol gas als u met de machine aan het werk bent. Stationairloop. 3.4.11 Contactslot (1:V) Het contactslot wordt gebruikt om de motor te starten en uit te schakelen. Vier standen: Voorverwarmen : De cilinders worden voorverwarmd voordat u de motor start. Gebruik de hieronder getoonde stand bij lage omgevingstemperatuur voordat u de motor start. 20B, 26B, 26H: max. 5 seconden 32H: max. 15 seconden Stoppen : De motor wordt uitgezet. De sleutel kan verwijderd worden. Rijden : Wordt tijdens starten overgesla- gen. Wordt gebruikt als motor loopt. Starten : De elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt ge- draaid. Laat de sleutel teruggaan naar de rijstand wanneer de motor gestart is. 3.4.12 Cruise control (2:N1) Schakelaar om de cruise control te activeren. Cruise control vergrendelt het pedaal (1:N) in de ingetrapte stand. 1. Trap het pedaal in tot de gewenste snel- heid is bereikt. Druk daarna op het voorste gedeelte van de schakelaar om de cruise control te activeren. Het symbool licht op. 2. Schakel de cruise control uit door het pedaal (1:P) te ontgrendelen of door op het achterste gedeelte van de schakelaar te drukken. 3.4.13 Schakelaar (2:G1) Deze schakelaar bedient de elektrische regeling voor de maaihoogte van het maaidek. De schakelaar bedient het contact (1:G) met omschakeling van de polariteit. 3.4.14 PTO1 (zie afb. 2) Hendel voor in- en uitschakelen van de aandrijving van aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen: 1. Druk op het voorste deel van de schake- laar - de PTO wordt geactiveerd. Het sym- bool licht op. 2. Druk op het achterste deel van de schakelaar - de PTO wordt gedeactiveerd. Machines met riemaandrijving van PTO:De schakelaar activeert een magnetische kop- peling die het motorvermogen overbrengt op de PTO-poelie bij het knikmechanisme. Alleen voor het rijden met aan de voorzijde gemonteerde ac- cessoires. Machines met hydraulisch aangedreven PTO:Zet de gashendel op ongeveer 1/4 van voordat u de hydraulische PTO activeert. Zo voorkomt u onnodige drukverhogingen in het hydraulische systeem. De schakelaar activeert een klep die het vermogen van de hydraulische pomp overbrengt op de ger- eedschapslift aan de voorzijde. Het vermogen wordt dan via de hydraulische aans- luiting (1:PTO) hydraulisch op het gereedschap overgebracht. 3.4.15 Schakelaar (2:O1) De schakelaar heeft drie standen en kan bijvoorbeeld voor de zandstrooier worden gebruikt. De schakelaar bedient contact (5:O). 3.4.16 Schakelaar (2:P1) De schakelaar heeft drie standen en kan bijvoorbeeld worden gebruikt om een aan de achterzijde gemonteerde verticuteerder in hoogte te verstellen. De schakelaar bedient contact (5:P). 12V
106 NEDERLANDSNL 3.4.17 Urenteller (2:H) Toont het aantal werkuren. Werkt alleen bij draai- ende motor. 3.4.18 Koplamp (1:K)De schakelaar wordt gebruikt om de ko- plamp van de machine in- of uit te schake- len. 3.4.19 Ontkoppelingshendel (9:U) Hendel om de variabele transmissie uit te schake- len. Daarna kan de machine worden verplaatst. De ontkoppelingshendel mag nooit tus- sen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en be- schadiging van de transmissie. De machine mag nooit worden gesleept, maar alleen indien het nodig is naar en vanaf een aanhanger worden verp- laatst. Slepen beschadigt de transmis- sie. De hendel heeft de volgende twee standen: Naar buiten : De hydraulische pomp is geactiveerd voor normaal gebruik. Naar binnen : De hydraulische olie stroomt niet door de hy- draulische pomp en kan door het systeem vloeien zonder dat deze pomp de doorstroming blokkeert. De machine kan worden verplaatst. De door- stroming is echter beperkt. Daarom is nogal wat kracht nodig om de machine te verplaatsen. 3.4.20 Stoel (1:J) De zitting is voorzien van een beveiligingsschake- laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar- lijke functies niet werken als er niemand op de zit- ting zit. Zie ook 5.8.2. De zitting kan als volgt worden ingesteld: Voor-achter : 1. Beweeg de hendel (1:A) omhoog. 2. Zet de zitting in de gewenste stand. 3. Laat de hendel los om de zitting te vergrendelen. Ve r i n g : De vering moet worden aangepast aan het lichaam- sgewicht. Dat doet u met knop (1:B). Hardere vering : Draai de knop rechtsom. Zachtere vering: Draai de knop linksom. De instelling van de vering is afleesbaar op een in- dicatie bij het stuurwiel. Rugleuning:De rugleuning kan met knop (4:Z) in de gewenste hoek worden gezet. Armsteun:De armsteun kan met een knop onder die armsteun (1:H) op de gewenste hoogte worden gezet. 3.4.21 Motorkap De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. De motorkap bestaat uit vier afneembare delen, die toegang bieden tot onderdelen van de motor. Open die delen als volgt: Kappen aan linker- en rechterzijde (7:E)Openen: 1. Verwijder de rubberen sluitingen voor en achter (7:F). 2. Verwijder de schroef (7:G). 3. Trek de kap van de positioneerpen aan de onderkant en trek de kap dan naar boven weg. Sluiten : 1. Laat de kap over de binnenkant van het wiel za- kken. 2. Haak de bovenkant van de kap in de V-groef op de machine en bevestig de positioneerpen aan de onderkant. 3. Bevestig de rubberen sluitingen aan de voor- kant en achterkant en de schroef. Kap aan voorzijde (8:H)Openen: 1. Maak de vergrendelknoppen (8:J) los door die een paar slagen linksom te draaien. 3. Trek de kap naar voren omhoog. Sluiten : 1. Haak de onderrand van de kap aan de machine. 2. Bevestig de pennen van de vergrendelknoppen in de openingen aan de bovenkant en draai die knoppen rechtsom tot de kap stevig is vergren- deld. Kap aan achterzijde (8:L)Openen: 1. Verwijder de schroeven (8:K) aan de bov- enkant. 2. Trek de kap naar achter omhoog. Sluiten : 1. Haak de onderrand van de kap aan de machine. 2. Lijn de kap uit op de bovenste schroefgaten en bevestig de schroeven (8:K). 3.4.22 Vulopening dieseltank (6:D). De tankopening met dop bevindt zich achter de stoel. De tankdop bevat een brandstofmeter met de vol- gende indicaties: E = Leeg. F = Vol.
107 NEDERLANDSNL 3.4.23 Handpomp (9:V) Als de dieselpomp lucht heeft aangezogen, bi- jvoorbeeld omdat de tank leeg was, kan de motor niet zelfstandig diesel opnemen. Daarom moet u in dat geval met de handpomp diesel naar de motor pompen voordat u die probeert te starten. 3.4.24 Borgpennen (26:L). De machine heeft aan de voorkant en aan de achterkant bevestigingspunten voor verschillende accessoires (26:M). Na het monteren van een ac- cessoire borgt u dat met twee borgpennen. Die pennen worden automatisch in groeven vergren- deld. 3.4.25 Hoofdschakelaar (27:Q) De hoofdschakelaar bevindt zich links voor de mo- torkap. Schakel altijd eerst met deze hoofdschakelaar de stroomvoorzienig uit voordat u onderhoud aan ele- ktrische onderdelen gaat uitvoeren. 3.5 Indicatielampjes 3.5.1 Brandstoflampje (2:A)Het brandstoflampje werkt alleen als de motor wordt gestart. Het brandstoflampje waarschuwt als er minder dan 5 liter diesel in de tank zit. 3.5.2 Oliedruklampje (2:B). Als dit lampje oplicht moet de motor onmiddellijk worden uitgezet. Bij een te lage oliedruk kan de motor ernstige schade oplopen.Het oliedruklampje werkt alleen als de ontsteking in de bedrijfsstand staat. Het oliedruklampje waarschuwt als de oliedruk in de motor zo laag wordt dat schade aan de motor kan optreden. Dit lampje moet oplichten als de mo- tor niet loopt, omdat er dan geen oliedruk is. Dit lampje moet uit blijven als de motor loopt. Li- cht het lampje op als de motor loopt, zet de motor dan meteen uit en breng de machine naar een erk- ende dealer voor reparatie. 3.5.3 Motortemperatuurlampje (2:C). Als de temperatuur van de motor te hoog wordt, li- cht het temperatuurlampje (2:C) op en hoort u een waarschuwingstoon. Als dit lampje oplicht of de waarschu- wingstoon klinkt, mag de motor niet zwaar worden belast en alleen station- air lopen. Risico op ernstige schade aan de motor. Het lampje en de waarschuwingstoon voor een te hoge motortemperatuur werk- en alleen als de ontsteking in de bedrijfs- stand staat. Het lampje en de zoemer waarschuwen als de mo- tortemperatuur zo hoog wordt dat schade aan de motor kan optreden. Als de motor loopt, moet dit lampje uit blijven en de waarschuwingstoon achterwege blijven. Als ti- jdens het werken dit lampje oplicht of de waarschuwingstoon klinkt, doe dan het volgende: Zet de gashendel in de stand stationair. Zet de motor niet uit. Verwijder bladeren, gras of andere voorwerpen van de buitenkant van de radiator. Zie “5.14”. Laat de motor stationair lopen tot de temperatu- ur is gedaald, het lampje dooft en de waarschu- wingstoon stopt. Daarna kan de machine weer normaal worden gebruikt. Als de temperatuur na 5 minuten nog steeds te hoog is, zet de motor dan uit en breng de ma- chine naar een erkende dealer voor reparatie. Controleer of er voldoende koelvloeistof aanwezig is. Zie “5.4”. 3.5.4 Lampje voor temperatuur van hy- draulische olie (2:D). De motor mag niet worden gebruikt als dit temperatuurlampje oplicht. Risico op ernstige schade aan de motor. Het lampje voor de temperatuur van de hydraulische olie werkt alleen als de ontsteking in de bedrijfsstand staat. Het lampje waarschuwt als de temperatuur van de hydraulische olie zo hoog wordt dat schade aan de motor kan optreden. Dit lampje moet uit blijven als de motor loopt. Als dit lampje tijdens het werken oplicht, doe dan het volgende: Zet de gashendel in de stand stationair. Zet de motor niet uit. Verwijder bladeren, gras of andere voorwerpen van de buitenkant van de oliekoeler. Zie “5.14”. Laat de motor stationair lopen tot de temperatu- ur is gedaald en het lampje uit is. Daarna kan de machine weer normaal worden gebruikt. Als de temperatuur na 5 minuten nog steeds te hoog is, zet de motor dan uit en breng de ma- chine naar een erkende dealer voor reparatie. 3.5.5 Acculampje (2:E). Laat de motor nooit lopen als het acculampje oplicht. In dat geval zou de accu volledig worden ontladen.
108 NEDERLANDSNL Het lampje voor het opladen van de accu werkt alleen als de ontsteking in de bedri- jfsstand staat. Het acculampje waarschuwt als de dynamo de accu niet meer oplaadt. Dit lampje moet oplichten als de motor niet loopt, omdat de dynamo de accu dan niet bijlaadt. Dit lampje moet uit blijven als de motor loopt. Als dit lampje tijdens het werken oplicht, wordt de accu niet bijgeladen en kan de motor niet worden gestart. Breng de machine voor reparatie naar een erkende dealer. 3.5.6 Remlampje (1:M) Gebruik de machine nooit als het remlampje oplicht. Het lampje geldt voor de parkeerrem en voor de noodrem. Het remlampje licht op als de parkeerrem (1:P) actief is. 3.5.7 Luchtfilterlampje (21, 22:I) Dit lampje waarschuwt voor een verstopt luchtfil- ter. Als het lampje rood oplicht, moet het luchtfil- ter worden vervangen. Druk na het vervangen van het filter op de knop om het lampje te resetten. 3.5.8 Peilglas voor hydraulische olie (16:B). Bij het onderste peilglas moet olie zichtbaar zijn. Bij het bovenste peilglas mag geen olie zichtbaar zijn. Bij een te hoog oliepeil kan er olie uit het overver- loopventiel gaan lekken. Bij een te laag oliepeil kan de olietemperatuur te hoog worden en schade aan het hydraulische systeem optreden. 4 TOEPASSINGEN Op de machine mogen alleen originele STIGA-ac- cessoires worden gemonteerd. Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhang- er altijd contact op met uw verzekeringsmaat- schappij. Er zijn optionele kits leverbaar met alle onderdelen die vereist zijn voor het rijden op de openbare weg. De inhoud van die kits wordt afgestemd op de lokale voorschriften. Neem contact op met een erkende dealer voor meer informatie en het kopen van een kit. 5 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. Zorg dat er niemand bij het knikpunt van de machine komt als de motor loopt. U kunt ernstige verwondingen oplopen als u bekneld raakt tussen het voorste en achterste deel van de ma- chine. 5.1 Voorbereiding op het gebruikControleer de volgende punten voordat u de motor start: Vul indien nodig diesel bij. Controleer het peil van de motorolie. Controleer het peil van de koelvloeistof. Controleer of het filterlampje gedoofd is. Controleer of de kraantjes van de waterscheider en het brandstoffilter open zijn Zorg dat de waterscheider geen water bevat. Is er water aanwezig, laat het dan weglopen. Controleer het oliepeil in de hydraulische tank. Zie “3.5.8”. Voer de algemene veiligheidscontroles uit. Controleer of de ontkoppelingshendel naar bin- nen gericht staat. Zie “3.4.19”. Nu worden de hierboven genoemde handelingen beschreven. 5.2 Bijvullen Diesel is zeer brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar- voor bestemde tank. Vul de brandstof alleen bij in de buiten- lucht en rook niet tijdens het bijtanken. Vul de tank voordat u de motor start. Verwijder nooit de brandstofdop en vul de machine nooit met brandstof wan- neer de motor loopt of nog warm is. Voor de motor mag geen biodiesel worden gebruikt. Neem contact op met de motorleverancier voor meer infor- matie. Als u brandstof bijvult tot die in de vu- lopening blijft staan, kan brandstofle- kkage of brand optreden. Gebruik alleen diesel die voldoet aan de vereisten in “2.1”. 1. Verwijder de tankdop (6:D).
109 NEDERLANDSNL 2. Vul diesel bij tot aan de onderkant van de vulp-ijp. Als u brandstof bijvult tot die in de vulopen- ing blijft staan, zal diesel gaan lekken omdat die bij verhitting uitzet. 3. Sluit de tankdop. 5.3 Motorolie controleren Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Ga als volgt te werk: 1. Veeg de ruimte rond de oliepeilstok (10:K) schoon en trek de peilstok omhoog. 2. Maak de oliepeilstok schoon. 3. Steek de peilstok helemaal naar binnen en trek hem weer omhoog. 4. Lees het oliepeil af. Het oliepeil moet tot de markering (10:L) op de peilstok staan. Indien nodig de olievuldop verwijderen en olie bi- jvullen tot de markering. Gebruik olie met de graad CF of hoger, conform API en volgens de onderstaande temperatuur- grafiek. Gebruik nooit olie met toevoegingen. Het oliepeil mag nooit boven de markering (10:L) staan. In dat geval kan de motor oververhit raken. Als het oliepeil de boven de markering staat, moet u de olie tot het juiste niveau aftappen. Als het peil in orde is, plaatst u de olievuldop terug en draait u deze vast. 5.4 Peil van koelvloeistof controler- en Zonder koelvloeistof werkt het temper- atuurlampje niet. Dan werkt de motor ook niet. Controleer voor elk gebruik of er voldoende koelvloeistof aanwezig is. Ga als volgt te werk: 1. Bij deze controle moet de motor afgekoeld zijn. 2. Verwijder de rechtermotorkap. 3. Draai de radiatordop los (13:C) en controleer of de koelvloeistof tot de vulopening staat. 4. Draai de radiatordop weer vast. 5. Controleer of het peil van de koelvloeistof bij de onderste markering (12:L) in het expansievat staat. Vul indien nodig koelvloeistof bij. Zie hieron- der. 5.4.1 Koelvloeistof bijvullen. De koelvloeistof moet aan de volgende eisen voldoen: Gebruik altijd een mengsel van koelvloeistof en water. Gebruik nooit alleen water. Meng het water en de koelvloeistof zoals de leverancier van de koelvloeistof voorschrijft. Gebruik nooit verschillende soorten koelv- loeistof. Gebruik zacht (zonder calcium), gedistilleerd of gedemineraliseerd water. Bij het vullen moet de motor afgekoeld zijn. Als u de radiatordop verwijdert terwijl de motor nog heet is, kunt u ernstige brandwonden oplopen omdat heet wa- ter uit de radiator kan spuiten. Doe het bijvullen als volgt: 1. Verwijder de motorkap aan de voorzijde. 2. Controleer of alle pakkingen in het koelsysteem zijn bevestigd en goed zijn gesloten. . Controleer of alle kraantjes in het koelsysteem zijn afgesloten en geborgd. 4. Controleer of alle slangen van het koelsysteem in orde zijn en goed zijn geborgd. 5. Draai de radiatordop los (13:C). 6. Vul de radiator langzaam bij met koelvloeistof. Zorg dat er tijdens het bijvullen geen luchtbel- len ontstaan. Vul koelvloeistof bij tot die in de vulopening staat. 7. Draai de radiatordop weer vast. 8. Open de dop van het expansievat (12:K) en vul bij tot het peil bij de onderste markering staat, want dat is het correcte peil bij een koude mo- tor. 9. Sluit de dop van het expansievat. 10.Laat de motor op bedrijfstemperatuur komen en controleer het peil in het expansievat. Het peil moet nu bij de bovenste markering (12:T) staan, want dat is het correcte peil bij een opgewarmde motor. 11.Staat het peil lager dan de bovenste markering, laat dan de motor afkoelen en vul koelvloeistof bij. 5.5 LuchtfilterlampjeControleer of het filterlampje (21, 22:I) gedoofd is. Zie ook “3.5.7”. Vervang het luchtfilter. Zie “6.13”.
110 NEDERLANDSNL 5.6 WaterscheiderControleer of de vlotter (15:E) van de waterschei- der zich onderin bevindt. Zie “5.6”. Zorg dat het kraantje van de waterscheider open is. Zie afb. 15. 5.7 BrandstoffilterZorg dat het kraantje van het brandstoffilter open is. Zie afb. 14. 5.8 VeiligheidscontrolesControleer of de machine voldoet aan de eisen in de volgende veiligheidscontroles.De veiligheidscontroles moeten vóór ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de test komt, mag u de machine niet ge- bruiken! Breng de machine voor reparatie naar een dealer! 5.8.1 Algemene veiligheidscontroles 5.8.2 Elektrische veiligheidscontrole De werking van het veiligheidssysteem moet vóór elk gebruik worden gecon- troleerd. 5.9 Starten1. Zorg dat de PTO niet is geactiveerd. 2. Houd uw voet niet op het gaspedaal. 3. Zet de gashendel in de stand 1/4. 4. Trap het rempedaal volledig in. Het indicatiela-mpje (1:M) moet oplichten. 5. Voor starten bij lage omgevingstemperaturen moet de motor worden voorverwarmd voordat u die start. Zie “3.4.11”. Draai de contactsleutel om en start de motor. 6. Direct na een koude start mag u de machine niet meteen belasten of gaan rijden, omdat de hy- draulische olie nog te koud is. Laat de hydraulische olie opwarmen door de motor met de gashendel in de stand ¼ stationair te laten lopen. Laat de motor een paar minuten lopen zoals hieronder is aangegeven.. Voorbeeld: Bij -10 °C 18 minuten lang bij gashen- del in de stand ¼. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. Maar voor de modellen 26H en 32H geldt het volgende: Zet de gashendel op ongeveer 1/4 voordat u de hydraulische PTO activeert. Zo voorkomt u on- nodige drukverhogingen in het hydraulische systeem. Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen. Geen lekkages. Elektrische bedrad- ing. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkage bij de verbindin- gen. Alle schroeven zijn vastge- draaid. Hydraulische slan- gen. Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine vooruit en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. De machine moet stoppen. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. Status ActieResultaat Koppelings-/rem- pedaal niet inge- drukt. PTO niet actief. Probeer te starten. De motor mag niet starten. Koppelings-/rem- pedaal niet inge- drukt. PTO actief. Probeer te starten. De motor mag niet starten. Lopende motor. PTO actief. De bestuurder staat op van de zit- ting.PTO moet worden ontkoppeld. Cruise control ingeschakeld. De bestuurder staat op van de zit- ting.Cruise con- trol moet worden uit- geschakeld. Cruise control ingeschakeld. Koppelings-/rem- pedaal ingetrapt.Cruise con- trol moet worden uit- geschakeld. Regelaar voor ger- eedschapslift niet in zweefstand. Probeer PTO te activeren. PTO activ- eren moet onmogelijk zijn.