Home
>
Global Garden Products
>
Lawn and Garden
>
Global Garden Products TransPro 3440 Instruction Manual
Global Garden Products TransPro 3440 Instruction Manual
Have a look at the manual Global Garden Products TransPro 3440 Instruction Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 230 Global Garden Products manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
121 NEDERLANDSNL Omhoog brengen. Verplaats de hendel naar de achterste stand tot het gereed- schap in de hoogste stand staat (trans- portstand). Laat dan de hendel los om het gereedschap in de transportstand te ver- grendelen. 3.4.4.3 Hydraulische besturing (1:Aux1PTOs)Deze bedieningshendel activeert een klep die het vermogen van de hydraulische pomp overbrengt op aan de voorzijde gemonteerde werktuigen die op de hydraulische aansluiting zijn aangesloten. (1:AuxPTO). De stroomrichting wordt geregeld door naar voren of naar achteren bewegen van de hendel. Kan bijvoorbeeld worden gebruikt om de draairichting van een werktuig te selecteren. In de neutrale stand van de hendel is er geen stro- ming naar de hydraulische aansluitingen. De hendel werkt alleen bij draaiende motor en wanneer de hydraulische slangen voor de betref- fende functie van het werktuig zijn aangesloten op hydraulische aansluiting (1:AuxPTO). 3.4.4.4 Bedieningshendel voor verticale ver-grendeling van een onder de cabine gemonteerd werktuig (1:Hrl) Deze bedieningshendel vergrendelt de hefcilinder voor het onder de cabine gemonteerde werktuig, bijvoorbeeld de zuigmond voor reinigingsappara- tuur. Dit betekent dat aan de voorzijde gemonteer- de werktuigen omhoog en omlaag kunnen worden gebracht, zie ook 3.4.4.2, zonder dat het werktuig onder de machine wordt beïnvloed. Vergrendel het werktuig onder de cab- ine niet in de lage stand, hierdoor kun- nen het werktuig en de machine beschadigd raken bij rijden over ongel- ijke oppervlakken. 3.4.4.5 Stromingsregeling (1:AuxPTO2v)De klep regelt de kracht van de stroming in de hy- draulische aansluiting (1:AuxPTO). Bijvoorbeeld om de draaisnelheid van het werktuig aan te pas- sen. 3.4.4.6 Hydraulische besturing (1:Aux1s)Deze hendel bedient bepaalde functies, afhankelijk van het gemonteerde gereedschap. Deze hendel werkt alleen als de motor loopt en de hydraulische slangen van het gereedschap met de hydraulische aansluiting (1:Aux1) zijn verbonden. 3.4.4.7 Hydraulische besturing (1:Aux2s)Deze hendel bedient bepaalde functies, afhankelijk van het gemonteerde gereedschap. Deze hendel werkt alleen als de motor loopt en de hydraulische slangen van het gereedschap als volgt zijn aangesloten: Gereedschap aan de voorzijde op de hy-draulische aansluiting (1:Aux2f). Een via hydraulische aansluiting (1:Aux2ra) voor aan de achterzijde gemonteerd werktuig of via hydraulische aansluiting (1:Aux2rb) achter aan de achterzijde gemonteerd werktuig. Zie ook 3.4.4.13 Beide hydraulische aansluitingen aan de achterzij- de zijn parallel verbonden. 3.4.4.8 Gashendel (1:D2)Voor het instellen van het toerental van de motor. Vol gas - geef altijd vol gas als u met de machine aan het werk bent. Stationairloop. 3.4.4.9 Schakelaar (1:PTO1l)De schakelaar wordt gebruikt om de PTO in de geactiveerde stand te beper- ken, zie 3.4.4.11. De schakelaar kan al- leen worden geactiveerd als de PTO en de parkeerrem tegelijk worden geacti- veerd. Beweeg de beperker op de knop naar achteren als u de voorzijde van de knop indrukt om de functie te activeren. Deze functie wordt gebruikt om de bediener in staat te stellen buiten de machine te werken, bij- voorbeeld met een spuitmond op een externe slang. 3.4.4.10Schakelaar (1:Gs)Deze schakelaar bedient de elektrische re- geling voor de maaihoogte van het maai- dek. De schakelaar bedient het contact (1:G) met om- schakeling van de polariteit. 3.4.4.11Schakelaar (1:PTO1)Hendel voor in- en uitschakelen van de aandrijving van aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen: 1. Druk op het voorste deel van de schake- laar - de PTO wordt geactiveerd. Het sym- bool licht op. 2. Druk op het achterste deel van de scha- kelaar - de PTO wordt gedeactiveerd. Zet de gashendel op ongeveer 1/4 van voordat u de hydraulische PTO activeert. Zo voorkomt u onnodige drukverhogingen in het hydraulische systeem. De schakelaar activeert een klep die het vermogen van de hydraulische pomp overbrengt op de ge- reedschapslift aan de voorzijde. Het vermogen wordt dan hydraulisch op het werk- stuk overgebracht via de hydraulische aansluitin- gen, voor (1:PTOf) of achter (1:PTOr). Beide hydraulische aansluitingen zijn parallel verbon- den.
122 NEDERLANDSNL 3.4.4.12Schakelaar (1:Ls)De schakelaar heeft drie standen en kan bijvoorbeeld voor de zandstrooier worden gebruikt. De schakelaar regelt de functie van de elektrische aansluiting voor aan de achterzijde (1:L) en de elektrische aansluiting achter aan de achterzijde (1:Lr). De twee elektrische aansluitingen zijn pa- rallel verbonden. 3.4.4.13Schakelaar (1:Aux2fr)De schakelaar heeft twee standen en geeft aan welke hydraulische aansluiting door de besturing wordt bediend (1:Aux2s). Hydraulische aansluiting aan de voorzijde (1:Aux2f) of hydraulische aansluitingen aan de achterzijde (1:Aux2ra, 1:Aux2rb). Zie ook 3.4.4.7 3.4.5 Bedieningselementen - overige 3.4.5.1 Hoofdschakelaar (1:M)De hoofdschakelaar bevindt zich on- der de motorkap aan de voorzijde. Schakel altijd eerst met deze hoofd- schakelaar de stroomvoorzienig uit voordat u onderhoud aan elektrische onderdelen gaat uitvoeren. 3.4.5.2 Motorkap De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. De motorkap bestaat uit vier afneembare delen, die toegang bieden tot onderdelen van de motor. Open die delen als volgt: Kappen aan linker- en rechterzijde (1:N) Verwijderen : 1. Verwijder de rubberen sluitingen voor en achter (4:D). 2. Trek de kap omhoog, vouw deze omlaag en trek deze naar buiten. Terugplaatsen : 1. Laat de kap over de binnenkant van het wiel za- kken. 2. Haak de bovenkant van de kap in de V-groef op de machine en bevestig de positioneerpen aan de onderkant. 3. Zet de rubber banden voor en achter vast. Kap aan voorzijde (1:O) Verwijderen : 1. Maak de vergrendelknoppen (4:E) los door die een paar slagen linksom te draaien. 2. Trek de kap naar voren omhoog. Terugplaatsen : 1. Lijn de kap uit. 2. Bevestig de pennen van de vergrendelknoppen in de openingen aan de bovenkant en draai die knoppen rechtsom tot de kap stevig is vergren- deld. Grille achter (1:P) Ve r w i j d e r e n : 1. Vouw de grille omlaag door de veergrendels (1:Q) aan beide zijden van de grille los te halen. 2. Til de grille van de flenzen. Terugplaatsen: 1. Breng de grille omhoog en lijn deze uit met de flenzen. 2. Vouw de grille omhoog en controleer of de veergrendels de grille in de juiste stand vastzet- ten. Bovenpaneel Ve r w i j d e r e n : 1. Verwijder de kappen links en rechts. 2.Verwijder de vier schroeven (1:T) en trek het paneel omhoog. Terugplaatsen: 1. Lijn het paneel uit en zet de vier schroeven vast. 3.4.5.3 Elektrische aansluiting voor aanhanger (1:R) Zevenpens aansluiting voor aanhanger. 3.4.5.4 Borgpennen (1:S).De machine heeft aan de voorkant en aan de ach- terkant bevestigingspunten voor verschillende ac- cessoires. Na het monteren van een accessoire borgt u dat met twee borgpennen. Die pennen wor- den automatisch in groeven vergrendeld. 3.4.5.5 Tankdop (3:A)De tankopening voor het bijvullen van diesel be- vindt zich achter de cabine. 3.4.5.6 Deurhouder (4:C)De deurhouder zorgt dat de deur een beetje ge- opend blijft voor extra ventilatie. Als de deurhouder niet in de deu- ropvang valt, wordt de cabine beschad- igd. Zorg ervoor dat de deurhouder tijdens het gebruik correct in de deuropvang valt. 3.4.5.7 Ontkoppelingshendel (5:G)Hendel om de variabele transmissie uit te schake- len. Daarna kan de machine worden verplaatst. De ontkoppelingshendel mag nooit tus- sen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en be- schadiging van de transmissie. De machine mag nooit worden gesleept, maar alleen indien het nodig is naar en vanaf een aanhanger worden verp- laatst. Slepen beschadigt de transmis- sie. 12V 1 0
123 NEDERLANDSNL De hendel heeft de volgende twee standen: Naar binnen: De hydraulische pomp is geactiveerd voor normaal gebruik. Naar buiten : De hydraulische olie stroomt niet door de hydrau- lische pomp en kan door het systeem vloeien zon- der dat deze pomp de doorstroming blokkeert. De machine kan worden verplaatst. De doorstroming is echter beperkt. Daarom is nogal wat kracht no- dig om de machine te verplaatsen. 3.5 INDICATIELAMPJES 3.5.1 Brandstofmeter (1:J1) De brandstofmeter toont de hoeveelheid brandstof in de tank. 3.5.2 Indicator voor zittingvering (1:J2) Geeft de veringsinstelling van de zitting aan. Zie 3.4.1.2. 3.5.3 Remlampje (1:J3) Gebruik de machine nooit als het rem- lampje oplicht. Het lampje geldt voor de parkeerrem en voor de noodrem. Het remlampje licht op als de parkeerrem (1:C6) actief is. 3.5.4 Urenteller PTO1 (1:J4) Geeft het aantal uren aan dat PTO1 geactiveerd is geweest. Werkt alleen bij draaiende motor. 3.5.5 Indicatielampje voor richtingaanwi- jzers/waarschuwingsknipperlichten (1:J5) Het indicatielampje is een optie. Het lampje knippert in hetzelfde ritme als de rich- tingaanwijzers/waarschuwingsknipperlichten. 3.5.6 Brandstoflampje (1:J6) Het brandstoflampje werkt alleen als de motor wordt gestart. Het brandstoflampje waarschuwt als er minder dan 2,5 liter diesel in de tank zit. 3.5.7 Oliedruklampje (1:J7). Als dit lampje oplicht moet de motor onmiddellijk worden uitgezet. Bij een te lage oliedruk kan de motor ernstige schade oplopen.Het oliedruklampje werkt alleen als de ontsteking in de bedrijfsstand staat. Het oliedruklampje waarschuwt als de oliedruk in de motor zo laag wordt dat schade aan de motor kan optreden. Dit lampje moet oplichten als de mo- tor niet loopt, omdat er dan geen oliedruk is. Dit lampje moet uit blijven als de motor loopt. Licht het lampje op als de motor loopt, zet de mo- tor dan meteen uit en breng de machine naar een erkende dealer voor reparatie. 3.5.8 Motortemperatuurlampje (1:J8) Als de temperatuur van de motor te hoog wordt, licht het temperatuurlampje op en hoort u een waarschuwingstoon. Als dit lampje oplicht of de waarschu- wingstoon klinkt, mag de motor niet zwaar worden belast en alleen station- air lopen. Risico op ernstige schade aan de motor. Het lampje en de waarschuwingstoon voor een te hoge motortemperatuur wer- ken alleen als de ontsteking in de bedrijfs- stand staat. Het lampje en de zoemer waarschuwen als de mo- tortemperatuur zo hoog wordt dat schade aan de motor kan optreden. Als de motor loopt, moet dit lampje uit blijven en de waarschuwingstoon achterwege blijven. Als tij- dens het werken dit lampje oplicht of de waarschu- wingstoon klinkt, doe dan het volgende: Zet de gashendel in de stand stationair. Zet de motor niet uit. Verwijder bladeren, gras of andere voorwerpen van de buitenkant van de radiator. Zie 5.12. Laat de motor stationair lopen tot de temperatu- ur is gedaald, het lampje dooft en de waarschu- wingstoon stopt. Daarna kan de machine weer normaal worden gebruikt. Als de temperatuur na 5 minuten nog steeds te hoog is, zet de motor dan uit en breng de ma- chine naar een erkende dealer voor reparatie. Controleer of er voldoende koelvloeistof aanwezig is. Zie 5.4. 3.5.9 Lampje voor temperatuur van hy- draulische olie (1:J9). De motor mag niet worden gebruikt als dit temperatuurlampje oplicht. Risico op ernstige schade aan de motor. Het lampje voor de temperatuur van de hydraulische olie werkt alleen als de ont- steking in de bedrijfsstand staat. Het lampje waarschuwt als de temperatuur van de hydraulische olie zo hoog wordt dat schade aan de motor kan optreden. Dit lampje moet uit blijven als de motor loopt. Als dit lampje tijdens het werken oplicht, doe dan het volgende:
124 NEDERLANDSNL Zet de gashendel in de stand stationair. Zet de motor niet uit. Verwijder bladeren, gras of andere voorwerpen van de buitenkant van de oliekoeler. Zie 5.12. Laat de motor stationair lopen tot de temperatu- ur is gedaald en het lampje uit is. Daarna kan de machine weer normaal worden gebruikt. Als de temperatuur na 5 minuten nog steeds te hoog is, zet de motor dan uit en breng de ma- chine naar een erkende dealer voor reparatie. 3.5.10 Acculampje (1:J10). Laat de motor nooit lopen als het acculampje oplicht. In dat geval zou de accu volledig worden ontladen. Het lampje voor het opladen van de accu werkt alleen als de ontsteking in de be- drijfsstand staat. Het acculampje waarschuwt als de dynamo de accu niet meer oplaadt. Dit lampje moet oplichten als de motor niet loopt, omdat de dynamo de accu dan niet bijlaadt. Dit lampje moet uit blijven als de motor loopt. Als dit lampje tijdens het werken oplicht, wordt de accu niet bijgeladen en kan de motor niet worden gestart. Breng de machine voor reparatie naar een erkende dealer. 3.5.11 Urenteller motor (1:J11) Toont het aantal werkuren. Werkt alleen bij draai- ende motor. 3.5.12 Peilglas voor hydraulische olie (8:N).Het oliepeil moet zichtbaar zijn door het kijkglas als de machine horizontaal staat. Bij een te hoog oliepeil kan er olie uit het overver- loopventiel gaan lekken. Bij een te laag oliepeil kan de olietemperatuur te hoog worden en schade aan het hydraulische systeem optreden. 3.5.13 Luchtfilterindicator (11:P) Dit indicator waarschuwt voor een verstopt lucht- filter. Als het indicator rood oplicht, moet het luchtfilter worden vervangen. Druk na het vervan- gen van het filter op de knop om het indicator te re- setten. 4 TOEPASSINGEN De machine mag alleen worden gebruikt met origi- nele werktuigen. Er zijn optionele kits leverbaar met alle onderdelen die vereist zijn voor het rijden op de openbare weg. De inhoud van die kits wordt afgestemd op de lo- kale voorschriften. Neem contact op met een er- kende dealer voor meer informatie en het kopen van een kit. 5 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. Zorg dat er niemand bij het knikpunt van de machine komt als de motor loopt. U kunt ernstige verwondingen oplopen als u bekneld raakt tussen het voorste en achterste deel van de ma- chine. Afhankelijk van het gebruikte gereed- schap moeten er wellicht contragewich- ten op de machine worden gemonteerd. De asdruk van een wielas mag nooit ho- ger zijn dan 70% van het totale gewicht van de machine 5.1 VOORBEREIDING OP HET GE- BRUIK Controleer de volgende punten voordat u de motor start: Vul indien nodig diesel bij. Controleer het peil van de motorolie. Controleer het peil van de koelvloeistof. Controleer of het filterlampje gedoofd is. Controleer of de kraantjes van de waterscheider en het brandstoffilter open zijn Zorg dat de waterscheider geen water bevat. Is er water aanwezig, laat het dan weglopen. Controleer het oliepeil in de hydraulische tank. Zie 3.5.12. Voer de algemene veiligheidscontroles uit. Controleer of vloeistofgevulde banden of een contragewicht van ten minste 60 kg aan de ach- terzijde van de machine zijn gemonteerd alvo- rens te gaan rijden met het maaidek. Controleer of de ontkoppelingshendel naar bin- nen gericht staat. Zie 3.4.5.7. Nu worden de hierboven genoemde handelingen beschreven. 5.2 BIJVULLEN Diesel is zeer brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar- voor bestemde tank. Vul de brandstof alleen bij in de buiten- lucht en rook niet tijdens het bijtanken. Vul de tank voordat u de motor start. Verwijder nooit de brandstofdop en vul de machine nooit met brandstof wan- neer de motor loopt of nog warm is.
125 NEDERLANDSNL Voor de motor mag geen biodiesel worden gebruikt. Neem contact op met de motorleverancier voor meer infor- matie. Als u brandstof bijvult tot die in de vu- lopening blijft staan, kan brandstofle- kkage of brand optreden. Gebruik alleen diesel die voldoet aan de vereisten in 2.1. 1. Verwijder de tankdop (3:A). 2. Vul diesel bij tot aan de onderkant van de vulp- ijp. Als u brandstof bijvult tot die in de vulopen- ing blijft staan, zal diesel gaan lekken omdat die bij verhitting uitzet. 3. Sluit de tankdop. 5.3 MOTOROLIE CONTROLEREN Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Ga als volgt te werk: 1. Veeg de ruimte rond de oliepeilstok (7:H) schoon en trek de peilstok omhoog. 2. Maak de oliepeilstok schoon. 3. Steek de peilstok helemaal naar binnen en trek hem weer omhoog. 4. Lees het oliepeil af. Het oliepeil moet tussen de markeringen (7:I) op de peilstok staan. Indien nodig de olievuldop (5:W) verwijderen en olie bijvullen tot de markering. Gebruik olie met de graad CF of hoger, conform API en volgens de onderstaande temperatuurgra- fiek. Gebruik nooit olie met toevoegingen. Het oliepeil mag nooit onder de onderste marke- ring komen. In dat geval kan de motor oververhit raken. Als het oliepeil boven de markering staat, moet u de olie tot het juiste niveau aftappen. Zie 6.7. Als het peil in orde is, plaatst u de olievuldop terug en draait u deze vast. 5.4 PEIL VAN KOELVLOEISTOF CONTROLEREN Zonder koelvloeistof werkt het temper- atuurlampje niet. Dan werkt de motor ook niet. Controleer voor elk gebruik of er voldoende koel- vloeistof aanwezig is. Ga als volgt te werk: 1. Bij deze controle moet de motor afgekoeld zijn. 2. Verwijder de grille, de motorkap links en rechts en het bovenpaneel. Zie 3.4.5.2. 3. Draai de radiatordop los (14:X) en controleer of de koelvloeistof tot de vulopening staat. 4. Draai de radiatordop weer vast. 5. Controleer of het peil van de koelvloeistof bij de onderste markering (11:O1) in het expansie- vat staat. Vul indien nodig koelvloeistof bij. Zie hieron- der. 5.4.1 Koelvloeistof bijvullen. De koelvloeistof moet aan de volgende eisen vol- doen: Gebruik altijd een mengsel van koelvloeistof en water. Gebruik nooit alleen water. Meng het water en de koelvloeistof zoals de leverancier van de koelvloeistof voorschrijft. Gebruik nooit verschillende soorten koelv- loeistof. Gebruik zacht (zonder calcium), gedistilleerd of gedemineraliseerd water. Bij het vullen moet de motor afgekoeld zijn. Als u de radiatordop verwijdert terwijl de motor nog heet is, kunt u ernstige brandwonden oplopen omdat heet wa- ter uit de radiator kan spuiten. Doe het bijvullen als volgt: 1. Verwijder de grille, de motorkap links en rechts en het bovenpaneel. Zie 3.4.5.2. 2. Controleer of alle pakkingen in het koelsysteem zijn bevestigd en goed zijn gesloten. . Controleer of alle kraantjes in het koelsysteem zijn afgesloten en geborgd. 4. Controleer of alle slangen van het koelsysteem in orde zijn en goed zijn geborgd. 5. Draai de radiatordop los (14:X). 6. Vul de radiator langzaam bij met koelvloeistof. Zorg dat er tijdens het bijvullen geen luchtbel- len ontstaan. Vul koelvloeistof bij tot die in de vulopening staat. 7. Draai de radiatordop weer vast. 8. Open de dop van het expansievat (11:O) en vul bij tot het peil bij de onderste markering staat, want dat is het correcte peil bij een koude mo- tor.
126 NEDERLANDSNL 9. Sluit de dop van het expansievat. 10.Laat de motor op bedrijfstemperatuur komen en controleer het peil in het expansievat. Het peil moet nu bij de bovenste markering (11:O2) staan, want dat is het correcte peil bij een opge- warmde motor. 11.Staat het peil lager dan de bovenste markering, laat dan de motor afkoelen en vul koelvloeistof bij. 5.5 LUCHTFILTERINDICATORControleer of het filterindicator (11:P) geactiveerd is. Zie ook 3.5.13. Vervang het luchtfilter. Zie 6.13. 5.6 WATERSCHEIDERControleer of de vlotter (10:L5) van de waterschei- der zich onderin bevindt. Zorg dat het kraantje van de waterscheider open is. Zie afb. 10. 5.7 VEILIGHEIDSCONTROLESControleer of de machine voldoet aan de eisen in de volgende veiligheidscontroles. De veiligheidscontroles moeten vóór ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de test komt, mag u de machine niet ge- bruiken! Breng de machine voor reparatie naar een dealer! 5.7.1 Algemene veiligheidscontroles 5.7.2 Elektrische veiligheidscontrole De werking van het veiligheidssysteem moet vóór elk gebruik worden gecon- troleerd. 5.8 STARTEN1. Zorg dat de PTO niet is geactiveerd. 2. Houd uw voet niet op het gaspedaal. 3. Zet de gashendel in de stand 1/4. 4. Trap het rempedaal volledig in. Het indicatiela-mpje (1:J3) moet oplichten. 5. Voor starten bij lage omgevingstemperaturen moet de motor worden voorverwarmd voordat u die start. Zie 3.4.4.1. Draai de contactsleutel om en start de motor. 6. Direct na een koude start mag u de machine niet meteen belasten of gaan rijden, omdat de hy- draulische olie nog te koud is. Laat de hydraulische olie opwarmen door de motor met ¼ gas te laten draaien. Laat de motor een paar minuten lopen zoals hieronder is aan- gegeven... Voorbeeld: Bij -10 °C 18 minuten lang bij gashen- del in de stand ¼. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. Maar voor de modellen 26H en 32H geldt het vol- gende: Zet de gashendel op ongeveer 1/4 voordat u de hy- draulische PTO activeert. Zo voorkomt u onnodige drukverhogingen in het hydraulische systeem. Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen. Geen lekkages. Elektrische bedrading. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkage bij de verbindingen. Alle schroeven zijn vast- gedraaid. Hydraulische slangen. Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine vooruit en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. De machine moet stoppen. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. Status ActieResultaat Koppelings-/rem- pedaal niet inge- drukt. PTO niet actief. Probeer te starten. De motor mag niet starten. Koppelings-/rem- pedaal niet inge- drukt. PTO actief. Probeer te starten. De motor mag niet starten. Lopende motor. PTO actief. De bestuurder staat op van de zitting.PTO moet worden ontkoppeld. Regelaar voor ger- eedschapslift niet in zweefstand. Probeer PTO te activeren. PTO activ- eren moet onmogelijk zijn.
127 NEDERLANDSNL 5.9 STUURBEKRACHTIGINGDe stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat het vermo- gen van het hydraulisch systeem de bewegingen van het stuur ondersteunt. Dit maakt het makkelij- ker de machine te besturen als de motor op volle kracht werkt (vol gas). Als het toerental van de motor lager wordt, ver- mindert het effect van de stuurbekrachtiging. 5.10 BEDIENINGSTIPSZorg altijd dat er voldoende olie in de motor aan- wezig is. Dat geldt met name bij het rijden op hel- lingen. Zie “5.3”. Wees voorzichtig bij het rijden op hell- ingen. Start of stop niet plotseling wan- neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Rijd niet met de machine op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Neem gas terug op hellingen en als u scherpe bochten maakt om te voorkomen dat de machine kantelt of u de controle over de machine verliest. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de stuurbekrachtiging en de zittinghouder. U kunt bekneld raken en verwondingen oplopen. Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. Afhankelijk van het gebruikte gereed- schap moeten er wellicht contragewich- ten op de machine worden gemonteerd. De asdruk van een wielas mag nooit ho- ger zijn dan 70% van het totale gewicht van de machine Vergrendel het werktuig onder de cab- ine niet in de lage stand, hierdoor kun- nen het werktuig en de machine beschadigd raken bij rijden over ongel- ijke oppervlakken. 5.11 STOPPENZorg dat de PTO wordt ontkoppeld. Trek de par- keerrem aan. Laat de motor 1 tot 2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draai- en. Als u de machine onbeheerd achterlaat, verwijder dan de contactsleutel. Direct na het uitzetten kan de motor nog zeer heet zijn. Raak nooit de demp- er of andere motoronderdelen aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzak- en. 5.12 REINIGING Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Controleer de machine ook regelmatig op olie- en/of brandstoflekkage. Spuit nooit water onder hoge druk op de machine. Hierdoor kunnen asafdich- tingen, elektrische onderdelen of hy- draulische kleppen beschadigd raken. Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen de radiatorvinnen. Hierdoor zal de ra- diator beschadigd raken. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen: Richt geen waterstralen rechtstreeks op de mo- tor. Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. Reinig de radiator (13:T) en de condensor (13:V) met een zachte borstel. Grote voorwer- pen kunt u met de hand verwijderen. Als de koelers ernstig vervuild zijn, reinig deze dan met langzaam stromend water en een geschikt reinigingsmiddel. Start na het reinigen de machine en een eventu- eel gemonteerd maaidek om water te verwijde- ren dat anders lagers zou kunnen binnendringen en beschadigen. 6 ONDERHOUD 6.1 ONDERHOUDSSCHEMAOm de machine voortdurend in goede staat te hou- den, de betrouwbaarheid en veiligheid te bevorde- ren en het milieu te ontzien, moet het hier behandelde onderhoudsschema worden gevolgd. Reparaties moeten worden uitgevoerd door een er- kende dealer. Als het onderhoud door een erkende dealer wordt uitgevoerd, wordt het professioneel gedaan en worden originele vervangingsonderdelen gebruikt. Na elke onderhoudsbeurt door een erkende dealer moet een stempel in het onderhoudsboekje worden gezet. Een boekje dat “volgestempeld” is, wordt een waardevol document dat de tweedehandswaar- de van de machine verhoogt.
128 NEDERLANDSNL Hieronder ziet u wanneer welk onderhoud moet worden uitgevoerd. Daarna wordt behandeld hoe u de onderhoudsprocedures moet uitvoeren. 6.2 ONDERDELEN. 6.3 VOORBEREIDINGService en onderhoud moet altijd worden uitge- voerd aan een stilstaande machine met een uitge- schakelde motor.Zorg dat de machine niet kan wegrol- len. Gebruik daarom altijd de parkeer- rem. Zet de motor af. Voorkom onbedoeld starten van de mo- tor door de contactsleutel te verwijder- en. 6.4 WATERSCHEIDERDe waterscheider bevat een vlotter (10:L5), die in de transparante houder zichtbaar is. De vlotter moet zich onderin bevinden. Als de vlotter hoger hangt, moet de waterscheider als volgt worden ge- reinigd: 1. Sluit de kraan van de waterscheider. Zie afb. 10. 2. Houd een bak onder de waterscheider om de uitlopende brandstof op te vangen. 3. Open de houder door op de ring (10:L1) te drukken. 4. Verwijder voorzichtig de houder (10:L2), de veer (10:L4) en de vlotter (10:L5) uit de houder. 5. Maak de binnenkant van de houder en het draadfilter (10:L3) goed schoon. 6. Controleer of de O-ring onbeschadigd is en monteer dan in de omgekeerde volgorde alle onderdelen. 7. Open de kraan. Maak de brandstoftank schoon als er vaak veel wa- ter in de waterscheider staat. Neem contact op met een erkende dealer. 6.5 BRANDSTOFFILTER (32H)1. Stop de motor en laat die afkoelen. 2. Sluit alle brandstofkranen. 3. Gebruik een oliefiltersleutel om het filter (5, 6:F) een beetje los te draaien in de richting (6:Dis). Verwijder het filter voorzichtig, zodat u geen brandstof morst. Veeg eventueel weggelopen brandstof met- een op. 4. Maak de ruimte rond het bevestigingsvlak van het filter schoon. 5. Breng op de nieuwe filterpakking een dun laagje brandstof aan. 6. Bevestig het nieuwe filter door het in de richt- ing (6:Ass) te draaien tot de pakking het beves- tigingsvlak raakt. 7. Draai het filter dan nog een slag vaster met be- hulp van de filtersleutel. 6.6 BANDENSPANNINGBandenspanning voor en achter: 1,5 bar. Kijk ook naar de bandenspanning in de gebruikers- handleiding van het gebruikte gereedschap. 6.7 MOTOROLIE EN FILTER VERVANGEN Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt. Vervang vervolgens het oliefilter op de volgende wijze: Onderdeel 1e keer Interval Zie bij Bedrijfsuren/kal- endermaanden Waterscheider, con- troleren 50/- 6.4 Voorfilter, reinigen 6.4 Benzinefilter, vervangen 400/- 6.5 Bandenspanning, controleren, corrig- eren 6.6 Motorolie, filter, vervangen 50/12 200/12 6.7 Hydraulische olie, filter, tankbeluch- tingsklep, vervan- gen/reinigen 50/12 400/12 6.8 Wielmotoren, olie verversen 50/12 200/12 6.9 Riemtransmissies, controleren 50 200/- 6.10 Koelsysteem, reini- gen 1000/12 6.11 Accu, controleren 50/- 6.12 Luchtfilter, voorfil- ter reinigen 250/- 6.13 Luchtfilter, binnen- filter vervangen 250/- 6.13 Smeren 6.14 Kleppen control- eren 1000/- 6.15 Kleppen schuren 2000/- 6.15
129 NEDERLANDSNL 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en laat de motor op bedrijfstemperatuur komen. 2. Schakel de motor uit en verwijder de olievuldop (5:W). 3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug (15:Y), verwijder die plug en laat de olie in de opvangbak lopen. 4. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u zich aan de regelgeving van de lokale overheid te houden. 5. Maak rond het filter (15:Z) schoon en verwijder het filter. Gebruik hiervoor een oliefiltersleutel. 6. Smeer de pakking van het nieuwe filter en schroef die pakking vast tot hij het motoropper- vlak raakt. Draai het filter dan nog één slag vaster aan met behulp van een oliefiltersleutel. 7. Bevestig de olieaftapplug. Aanhaalmoment 50 Nm. 8. Vul nieuwe olie bij. Zie 5.3. 9. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat deze 30 seconden stationair draaien. 10.Controleer of er ergens olie lekt. 11.Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan het oliepeil. Zie 5.3. 6.8 HYDRAULISCHE OLIE EN FIL- TER VERVANGEN Zorg dat er geen vuilresten in het hy- draulische systeem komen. Daardoor kunnen onderdelen van de machine ernstig worden beschadigd. Vervang daarna de hydraulische olie en het oliefil- ter als volgt: 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Maak rond het filter (8:K) op de bovenkant van de hydraulische tank grondig schoon en demon- teer het filter. 3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug (8:M), verwijder die plug en laat de olie in de opvangbak lopen. De opvangbak moet een in- houd van 20 liter hebben. 4. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u zich aan de regelgeving van de lokale overheid houden. 5. Bevestig de olieaftapplug. Aanhaalmoment 40 Nm. 6. Tankbeluchtingsklep vervangen (8:J). De klep wordt losgeschroefd en de nieuwe wordt in om- gekeerde volgorde gemonteerd. 7. Vul nieuwe olie bij door de opening in de bov- enkant van het filter. Olie: Zie 2.1. Oliehoeveelheid bij verversen: Zie 2.1. 8. Monteer het filter en de volgende onderdelen: 9:K1 Pakking. Controleer of de ring onbescha- digd is. 9:K2 Nieuw filter. Na het verversen van de olie moet altijd het filter worden vervangen. 9:K3 Veer 9:K4 Kapje 9. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u die een paar minuten lopen. Dan controleert u of er ergens olie lekt. 10.Controleer het oliepeil. Zie 3.5.12. 6.9 OLIE VAN WIELMOTOREN VERVERSEN De olie in de overbrengingsbehuizing van de wie- len ververst u als volgt: 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Maak de omgeving rond de olieaftappluggen (17:D, E) goed schoon. 3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug (17:E), verwijder die plug en laat de olie in de opvangbak lopen. 4. Verwijder de olievuldop (17:D). 5. Bevestig de olieaftapplug. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u zich aan de regelgeving van de lokale overheid te houden. 6. Vul nieuwe olie bij via de olievulopening. Pomp de olie in het systeem met een oliepomp- je. Vul bij tot op het niveau van de olievulope- ning. De tabel in 2.1 geeft informatie over het type en de hoeveelheid olie. 7. Bevestig de olievuldop. 8. Draai de pluggen vast met een aanhaalmoment van 30 Nm. 6.10 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 bedrijfsuren of alle riemen van de machine in orde en onbeschadigd zijn. 6.11 KOELSYSTEEM SCHOON- MAKEN Onderhoud moeten worden uitgevoerd door een erkende dealer. 6.12 ACCU (11:R) Als u accuzuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Komt u met accuzuur in aanraking, spoel dan meteen met schoon water en raadpleeg een arts. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij- voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
130 NEDERLANDSNL De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 6.12.1 Accu opladen met motor De accu kan ook worden opgeladen met de dyna- mo van de motor: 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de han- dleiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgelad- en. 6.12.2 Accu opladen met oplader Gebruik voor het opladen van de accu een oplader met een constante spanning. Neem contact op met uw leverancier voor een der- gelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een standaard oplader wordt gebruikt. 6.12.3 Verwijderen/Plaatsen Schakel altijd eerst met de hoofd- schakelaar (1:M) de stroomvoorzienig uit voordat u de accu gaat losmaken. Als u de kabels verwisselt, raken de dy- namo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen, anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. Verwijder/monteer de accu als volgt: 1. Verwijder de linkermotorkap. 2. Zet met de hoofdschakelaar (1:M) de stroom- voorziening uit. 3. Maak de accukabels los en neem de accu uit de machine. 4. Voer deze stappen in omgekeerde volgorde uit als u de accu weer wilt monteren. Sluit de rode kabel aan op de positieve accuklem (+) en de zwarte kabel op de negatieve accuklem (-). 5. Schakel de stroomvoorziening weer in met de hoofdschakelaar. 6.12.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet.6.13 LUCHTFILTER, MOTORStart de motor nooit zonder luchtfilter of met een beschadigd luchtfilter. Risico op ernstige schade aan de motor. Het luchtfilter bestaat uit twee filters: 12:Q3Voorfilter 12:Q4Binnenste luchtfilter LET OP! Indien de machine in een stoffige omge- ving wordt gebruikt, moeten de filters vaker wor- den gereinigd/vervangen dan aangegeven in het onderhoudsschema. Reinig/vervang de luchtfilters als volgt: 1. Verwijder het filterhuis (11:Q) door de schroef (11:Q1) te verwijderen en vervolgens de schroef op het binnenste motorframe uit de groef te bewegen. 2. Open het filterhuis door de twee klemmen (12:Q2) los te halen. 3. Verwijder het voorfilter (12:Q3). Laat het bin- nenfilter (12:Q4) op zijn plaats, zodat er geen stof etc. in de motor kan komen als u het voor- filter schoonblaast. 4. Maak het voorfilter met perslucht schoon. Ga voorzichtig te werk, zodat het filter niet wordt beschadigd. Blaas perslucht van binnen naar buiten door het filter. De druk mag niet hoger dan 3-5 bar zijn. Krijgt u het filter niet schoon of is het beschad- igd, koop dan een nieuw filter. 5. Maak de binnenkant van de filterbehuizing schoon. 6. Als ook het luchtfilter moet worden vervangen, neem dat dan uit de machine. 7. Monteer alle onderdelen weer in de omge- keerde volgorde. 8. Reset de filterindicator als die is geactiveerd. Zie 3.5.13.