Home > Stiga > Lawn Mower > Lawn Mower Stiga Primo Danish Version Manual

Lawn Mower Stiga Primo Danish Version Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Lawn Mower Stiga Primo Danish Version Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							71
    FRANÇAISFR
    Traduction de la notice originale
    teur de couple est activé, les flèches  ne sont pas 
    dans des directions opposées.
    • Le longeron de lame est ma l installé sur l’axe. Il 
    peut s’installer dans tr ois positions différentes. 
    Voir 25:R.
    En cas de désynchronisa tion des lames pour l’un 
    des deux motifs cités, c ontacter un atelier agréé 
    pour procéder aux ré parations requises.
    6.16.6 Nettoyage
    Nettoyer le dessous du plat eau de coupe après cha-
    que utilisation. 
    Régler la hauteur de coupe sur la position maxima-
    le et placer le plateau en  position de transport. Pour 
    faciliter le nettoyage, plac er les roues avant de la 
    machine sur deux planches ou sur un dispositif si-
    milaire.
    Nettoyer avec soin le dess ous à l’aide d’une brosse 
    et d’eau.
    Une fois les surfaces totalement sèches et pro-
    pres, retoucher les éclats de peinture à l’aide 
    d’une peinture durable spéciale pour les mé-
    taux utilisés à l’extérieur.
    7 BREVET - ENREGISTREMENT
    Cette machine et les pièces qui la composent sont 
    enregistrées sous le n° de brevet:
    SE 97 0427 & DE M97 07 997.9, EG 000503107-
    0001 & -0002.
    GGP se réserve le droit de modifier le produit sans 
    avis préalable.  
    						
    							72
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    1 ALGEMEEN
    Dit symbool geeft een WAARSCHU-
    WING weer. Als de instructies niet 
    nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit 
    leiden tot ernstig letsel en/of schade.
    Voordat u deze machine in gebruik 
    neemt, dient u deze gebruikershandlei-
    ding en het meegeleverde blad met vei-
    ligheidsvoorschriften zorgvuldig door 
    te nemen.
    1.1 SYMBOLENOp de machine vindt u de volgende symbolen om 
    u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet-
    tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden 
    is.
    Betekenis van de symbolen:
    Waarschuwing!
    Lees vóór gebruik van de machine de ge-
    bruikershandleiding  en de veiligheids-
    voorschriften door.
    Waarschuwing!
    Wees bedacht op weggeslagen voorwer-
    pen. Houd omsta nders op afstand.
    Waarschuwing!
    Draag altijd ge hoorbescherming.
    Waarschuwing!
    U mag met de machine niet 
    rijden op een helling met een 
    grotere hellingshoek dan 10º.
    Waarschuwing!
    Maak vóór het uitvoeren van reparatie-
    werkzaamheden de bougiekabel los van 
    de bougie. 
    Waarschuwing!
    Zorg dat uw handen of voeten niet onder 
    de kap van het maaidek komen als de ma-
    chine loopt. 
    Waarschuwing!
    Risico op brandwonden. Raak de geluid-
    demper niet aan.
    1.2 VERWIJZINGEN
    1.2.1 Afbeeldingen
    De afbeeldingen in deze  handleiding zijn genum-
    merd met 1, 2, 3 etc. 
    Onderdelen in afbeeldi ngen worden aangegeven 
    met A, B, C etc.
    Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 
    wordt als volgt weergegeven:
    Zie afb. 2:C. of eenvoudigweg (2:C) 1.2.2 Titels
    De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de 
    volgende manier genummerd:
    1.3.1 Algemene veiligheid
    scontroles is een sub-
    titel van 1.3 Veiligheidscontroles en is opgeno-
    men onder deze titel.
    Bij verwijzing naar titels wordt normaal gesproken 
    alleen het nummer van de titel vermeld. Bijv. Zie 
    1.3.1.
    2 MONTAGE
    2.1 STUURZie afb. 2. Monteer het stuur als volgt:
    1. Plaats de stuurkolombu s op de stuurkolom met 
    een drevel of vergelij kbaar gereedschap zodat 
    de openingen in de stuurkolombus en de stuur-
    kolom met elkaar worden uitgelijnd.
    2. Tik de meegeleverde spanpen vanaf de andere  kant in met een hamer.
    2.2 ZITTING (5:A)Zet de zitting in de gewenste positie met de bijge-
    leverde schroeven vast. Aanhaalmoment: 20-24 
    Nm.
    Als de schroeven  worden aangedraaid 
    met meer dan 24 Nm, raakt de zitting 
    beschadigd.
    2.3 ACCUZie afb. 4. Klap de zi tting omhoog bevestig de ac-
    cukabels. 
    Zie de waarschuwingen en instructies in 6.11.
    2.4 BANDENSPANNINGControleer de bande nspanning. Zie 6.5.
    3 BESCHRIJVING
    3.1 TRANSMISSIEDe machine heeft tweewielaandrijving en wordt 
    aangedreven via de achterwielen.
    De achteras is voorzien  van een differentieel dat 
    het vermogen gelijkmatig ve rdeelt over de achter-
    wielen. De achterwielen  zijn voorzien van CV-
    koppelingen met een zeer soepele vermogensover-
    dracht, zodat de machine  met de achterwielen kan 
    worden gestuurd.
    De vooras is kantelbaar  opgehangen en kan +/- 
    4,5° bewegen ten opzichte  van de achteras, zodat 
    de aandrijving optimaal werkt op ongelijke onder-
    gronden.
    Het maaidek wordt aangedr even via aandrijfrie-
    men.  
    						
    							73
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    3.2 STUURSYSTEEMDe machine heeft achterwielbesturing, zodat deze 
    eenvoudig om bomen of andere obstakels heen kan 
    rijden. De stuurbeweginge n worden overbracht via 
    een kabel.
    3.3 VEILIGHEIDSSYSTEEM De machine is uitgerust met een elektrisch veilig-
    heidssysteem. Het veiligheidssysteem stopt be-
    paalde activiteiten die bij een onjuiste bediening 
    gevaarlijk kunnen zijn. 
    De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden 
    als het maaidek is uitgeschakeld.
    De werking van het veiligheidssysteem 
    moet vóór elk gebruik worden gecon-
    troleerd.
    3.4 BEDIENINGSELEMENTEN
    3.4.1 Stuur (1:B)
    Het stuur wordt gebruikt om de machine te bestu-
    ren. Draai alleen aan het stuur als de machine rijdt.Draai nooit aan het stuur als de machi-
    ne stilstaat met het maaidek omlaag. 
    Hierdoor kan het stuursysteem overbe-
    last raken.
    3.4.2 Koppeling - rem (1:D)
    Het pedaal heeft de  volgende functies:
    • Koppeling
    • Bedrijfsrem
    • Parkeerrem
    Het pedaal heef t drie standen:
    1. Pedaal los  - aandrijving voor-
    uit. De machine rijdt als er een 
    versnelling is ingeschakeld. Be-
    drijfsrem niet geactiveerd.
    2. Pedaal half ingedrukt   - aandrijving vooruit 
    ontkoppeld, het is mogelijk  om te schakelen. Be-
    drijfsrem niet geactiveerd.
    3. Pedaal geheel ingedrukt  - aandrijving vooruit 
    ontkoppeld. Bedrijfsrem volle dig geactiveerd. Zie 
    ook Parkeerrem hieronder.
    LET OP! Regel de snelheid niet door de koppe-
    ling te laten slippen. Ki es in plaats daarvan de 
    juiste versnelling voor de  gewenste snelheid.
    3.4.2.1 ParkeerremHet pedaal (1:D) is ook de parkeerrem.
    Vergrendelen:
    1. Druk het pedaal (1:D) geheel in. 
    2. Draai de grendel (1:E).
    3. Laat het pedaal los.
    Ontgrendelen
    :
    1. Druk het pedaal (1:D) geheel in. 
    2. Laat het pedaal los. 3.4.3 Gas-/chokehendel (1:K)
    Met deze hendel wordt he
    t motortoerental gere-
    geld en wordt de choke  ingeschakeld bij een koude 
    start. 
    Als de motor onregelmatig loopt, is het 
    mogelijk dat de hendel te ver naar vo-
    ren staat zodat de choke wordt geacti-
    veerd. Dit beschadigt de motor, 
    verhoogt het brandsto fgebruik en is 
    schadelijk voor het milieu.
    1. Choke  - voor het starten van een koude 
    motor. De choke wordt ingeschakeld door 
    de hendel boven in de groef te zetten. 
    Gebruik de choke niet als de motor 
    warm is.
    2. Vol gas  - geef bij gebruik van de machi-
    ne altijd vol gas. 
    De volgasstand bevindt zich ca. 2 cm on-
    der de chokestand.
    3. Stationairloop.
    3.4.4 Contactslot (1:M)
    Contactslot dat wordt gebruikt om de motor te star-
    ten en af te zetten.  Laat de machine ni et achter met de 
    sleutel in stand 2 of 3. Hierdoor kan de 
    accu ontladen en  beschadigd raken.
    Vier standen:
    1. Stopstand  - de motor is kortgesloten. 
    De sleutel kan worden uitgenomen.
    2 en 3. Bedrijfsstand  
    4. Startstand  - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op  het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sl eutel terugkeren naar 
    bedrijfsstand 2 of 3 zodra de motor is ge-
    start. 
    3.4.5 Versnellingshendel (1:J) Schakel nooit tijdens het rijden. Scha-
    kel uitsluitend met de motor in statio-
    nair en de bedrijfsrem ingedrukt.
    De versnellingshendel word t gebruikt om een van 
    de drie vooruitversnellinge n (1-2-3), de vrijstand 
    (N) of de achteruitstand (R) te selecteren.
    Om te schakelen moet het pedaal (1:D) worden in-
    gedrukt.
    LET OP! Als de gewenste versnelling moeilijk kan 
    worden geschakeld, laat da n het pedaal los en druk 
    het weer in (1:D). Probeer  het vervolgens opnieuw. 
    Dwing de versnellingsbak  nooit in een versnelling. 
    						
    							74
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    3.4.6 Maaidek (1:C)
    3.4.6.1 Transportstand - Maaistand (1:G)Pedaal voor transportstand - maaistand.
    Het maaidek omhoog brengen naar de transport-
    stand:
    1. Druk het pedaal (1:G) geheel in. 
    2. Beweeg de grendel (1:F) naar rechts.
    3. Laat het pedaal los.
    Het maaidek omlaag bre ngen naar de maaistand
    :
    1. Druk het pedaal (1:G) geheel in. 
    2. Laat het pedaal los.
    3.4.6.2 Het maaidek inschakelen (1:L)
    Het maaidek mag nooit worden inge-
    schakeld in de transportstand. Hier-
    door raakt de riemoverbrenging 
    beschadigd.
    Hendel voor het in- en uitschakelen van het maai-
    dek. 
    Twee standen: 1.Voorste/lage stand  - maaidek uitge-
    schakeld.
    2. Achterste/hoge stand  - maaidek inge-
    schakeld.
    3.4.6.3 De maaihoogte instellen (1:H)De maaihoogte kan met de hendel (1:H) op negen 
    vaste standen worden ingesteld.
    3.4.7 Zitting (1, 5:A)
    De zitting kan worden opgeklapt en naar 
    voren of naar achter en worden geschoven. 
    Wilt u de zitting verstellen, draai dan de 
    schroeven los waarmee  die aan de plaat is 
    vastgezet, zet de zitt ing in de gewenste 
    stand en draai de sc hroeven weer vast. 
    Aanhaalmoment: 20-24 Nm.
    Als de schroeven wo rden aangedraaid 
    met meer dan 24 Nm, raakt de zitting 
    beschadigd.
    De zitting heeft een beveiligingsschakelaar die is 
    aangesloten op het beveiligingssysteem van de 
    machine. Deze zorgt ervoor  dat bepaalde gevaarlij-
    ke functies niet werken als er niemand op de zitting 
    zit. Zie ook 5.4.2.
    3.4.8 Motorkap
    Gebruik de machine alleen met de mo-
    torkap dicht. Anders bestaat er een 
    kans op brandwonden en kunt u be-
    kneld raken.
    Voor inspectie en onderhoud  van de motor moet de 
    motorkap worden geopend.  Openen:
    De motor mag niet draaien als de mo-
    torkap wordt geopen
    d. Dit kan resulte-
    ren in ernstig letsel.
    1.  Klap de zitting naar voren. 
    2.  Pak de voorrand van de motorkap (6:Q) en kan- tel de kap naar achteren.
    Sluiten:
    Pak de kap bij de voorrand en kantel deze omlaag. 
    Plaats vervolgens de zitting weer terug.
    4 TOEPASSINGEN
    De machine dient uitsluitend te worden gebruikt 
    voor het maaien van gras in tuinen.
    LET OP! Deze machine is ni et bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    5 STARTEN EN RIJDEN
    Gebruik de machine uitsluitend met de 
    motorkap dicht. Anders bestaat er een 
    kans op brandwonden en kunt u be-
    kneld raken.
    5.1 TRANSPORT
    Rijd de machine nooit met draaiende 
    motor van een aanhanger. Hierbij kan 
    de machine kantelen, met schade aan 
    materiaal of ernstig letsel tot gevolg. 
    Als de machine op een platte wagen wordt ver-
    voerd, moet deze op of van de wagen worden ge-
    duwd of getild. De machine mag nooit op of van de 
    wagen worden gereden me t draaiende motor, aan-
    gezien rijden op hellingen grote voorzichtigheid 
    vraagt en de ma ximaal toegestane hellingshoek 
    makkelijk wordt overschreden. Zie ook 5.5.2 en 
    5.5.3.
    5.2 BRANDSTOF BIJVULLENGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik  nooit 
    benzine met mengsmering voor tweetaktmotoren.
    LET OP! Normale loodvrije benzine is aan bederf 
    onderhevig en mag niet langer dan 30 dagen wor-
    den bewaard.
    U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine.  Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minde r schadelijk is voor 
    mens en milieu.
    Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal daar-
    voor bestemde tank.  
    						
    							75
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. Verwij-
    der nooit de vuldop en vul de machine 
    nooit met benzine als  de motor loopt of 
    nog warm is.
    Vul als volgt benzine bij:
    1. Klap de zitting omhoog.
    2. Verwijder de tankdop (6:R).
    3. Vul voorzichtig benzine bij.
    4. Plaats de tankdop weer terug en klap de zitting  omlaag.
    Vul de benzinetank nooit  helemaal tot de rand. 
    Laat enige ruimte leeg (t en minste de gehele vul-
    buis plus 1-2 cm boven in de tank) zodat de benzi-
    ne, als deze warm wordt,  kan uitzetten zonder over 
    te stromen.
    5.3 MOTOROLIENIVEAU CONTRO- LEREN 
    Het carter is bij aflevering gevuld met olie 
    SAE 10W-30.
    Controleer vóór elk gebr uik of het olieniveau 
    correct is. De machine mo et op een vlakke on-
    dergrond staan.
    Veeg de omgeving rond de oliepeilstok 
    schoon (7:S). Draai de oliepeilstok los en 
    trek deze omhoog. 
    Maak de oliepeilstok schoon. 
    Plaats de oliepeilstok te rug en draai deze vast.
    Trek de oliepeilstok weer omhoog. Lees het olieni-
    veau af. Vul olie bij tot het merkteken FULL als 
    het niveau onder deze markering staat.
    Het olieniveau mag nooit boven het merkteken 
    FULL komen. Hierdoor kan de motor oververhit 
    raken. Als het olieniveau  het merkteken FULL 
    overschrijdt, moet de olie tot het juiste niveau wor-
    den afgetapt.
    5.4 VEILIGHEIDSCONTROLESControleer of de mach ine voldoet aan de onder-
    staande veiligheidscontroles.
    De veiligheidscontrol es moeten vóór ie-
    der gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet ge-
    bruiken. Breng de  machine voor repa-
    ratie naar een erkende dealer. 5.4.1 Algemene veiligheidscontroles
    5.4.2 Elektrische veiligheidscontrole
    De werking van het  veiligheidssysteem 
    moet vóór elk gebruik worden gecon-
    troleerd.
    5.5 BEDIENING
    5.5.1 De motor starten
    Vóór het starten van  de motor moeten 
    de acties in paragraaf 5.2 - 5.4 worden 
    uitgevoerd.
    1. Controleer of de bougiekabel op de bougie is  geplaatst.
    2. Controleer of het maai dek is uitgeschakeld. 
    3. Zet de versnellingshe ndel in de vrijstand (N).
    4. Starten van een koude motor - zet de gashendel  in de chokestand. 
    Starten van een warme mo tor - zet de gashendel 
    op volgas (ca. 2 cm  onder de chokestand).
    5. Druk het koppelings-/rempedaal geheel in.
    6. Draai de contactsleut el en start de motor.
    7. Als u de choke hebt ge bruikt, duw dan zodra de 
    motor is gestart de gashendel geleidelijk naar 
    vol gas (ca. 2 cm onder de chokestand). 
    8. Laat de machine na ee n koude start niet meteen 
    belast werken, maar laat de motor eerst enkele 
    minuten warmdraaien. Op die manier kan de 
    olie eerst opwarmen.
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen 
    en aansluitingen Geen lekkages.
    Bedrading Alle isolatie is intact. Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem Geen lekka ge bij de verbindin-
    gen.
    Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden.
    Status Actie Resultaat
    Maaidek niet inge-
    schakeld. Probeer te 
    starten.De motor mag 
    niet starten.
    Draaiende motor.
    Maaidek niet inge-
    schakeld. De bestuur-
    der staat op 
    van de zitting.De motor 
    dient af te 
    slaan.
    Versnelling inge-
    schakeld Probeer te 
    starten.De motor mag 
    niet starten. 
    						
    							76
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    5.5.2 WegrijdenRijd niet met de machine 
    op een helling met een 
    grotere hellinghoek dan 
    10º. 
    Zie afb. 11.
    Gebruik de machine altijd vol gas tijdens het rij-
    den.
    1. Druk het koppelings-/rempedaal geheel in.
    2. Schakel naar de gewenste versnelling.
    3. Laat het koppelings-/ rempedaal langzaam ge-
    heel los en de machine begint te rijden in de ge-
    wenste richting.
    4. Schakel het maaidek in.
    5.5.3 Tips voor het rijden
    Zorg dat er voldoende olie in de motor aanwezig is. 
    Met name bij het rijden op hellingen. Zie 5.3. 
    Wees voorzichtig bij  het rijden op hel-
    lingen. Start of  stop niet plotseling als u 
    een helling op- of af rijdt. Rijd nooit 
    dwars over een helling. Rijd van boven 
    naar beneden en van beneden naar bo-
    ven.
    Neem gas terug op  hellingen en als u 
    scherpe bochten m aakt om te voorko-
    men dat de machine kantelt of u de con-
    trole over de ma chine verliest.
    Draai bij rijden in de hoogste versnel-
    ling en bij vol gas het stuur niet volledig 
    naar één kant. De machine kan dan 
    kantelen.
    Rijd nooit met de machine met de mo-
    torkap open.
    Rijd nooit met het  maaidek ingescha-
    keld in de transportstand. Dit leidt tot 
    schade aan de aan drijfriem van het 
    maaidek.
    5.6 GRAS MAAIEN
    5.6.1 Maaihoogte
    U krijgt de beste maaire sultaten als eenderde van 
    het gras wordt gemaaid.  2/3 van de lengte van het 
    gras blijft dan staan. Zie afb. 10.
    Als het gras lang is en veel korter moet worden, 
    kunt u beter twee  keer maaien met verschillende 
    maaihoogtes.
    Gebruik niet de laagste stand als het oppervlak van 
    het gazon ongelijkmatig is. Anders loopt u het ge-
    vaar dat de messen be schadigd raken door het op-
    pervlak en dat de toplaag van het gazon wordt 
    verwijderd. 5.6.2 Composteren/achteruitworp
    Het maaidek kan op twee 
    manieren gras maaien:
    • Composteren van het  gras in het gazon.
    • Uitwerpen van het gras  achter het maaidek.
    Het maaidek is bij aflevering ingesteld op compos-
    teren. Om het gras achter  het maaidek uit te wer-
    pen, moet de plug (16: P) worden verwijderd. 
    Zie “6.16.2” en “6.16.3”  voor informatie over het 
    demonteren en monteren van het maaidek.
    5.6.3 Maaiadvies
    Volg het onderstaande advies op voor een optimaal 
    maairesultaat:
    • maai regelmatig.
    • gebruik de motor op volle kracht.
    • het gras moet droog zijn.
    • zorg dat de messen scherp zijn.
    5.7 STOPPENAls u de machine on bewaakt achterlaat, 
    neem dan de contactsleutel uit.
    Direct na gebruik kan de motor zeer 
    heet zijn. Raak de demper, de cilinder 
    of de koelribben niet aan. Dit kan ern-
    stige brandwonde n veroorzaken.
    1. Druk het koppelings-/rempedaal geheel in.
    2. Zet de versnellingshe ndel in de vrijstand (N).
    3. Schakel het maaidek uit.
    4. Laat de motor 1 - 2 minut en stationair draaien. 
    Draai vervolgens de cont actsleutel naar de stop-
    stand zodat de motor stopt.
    5. Schakel de parkeerrem in.
    5.8 REINIGINGHoud om brandgevaar te verkleinen de 
    motor, demper, accu en brandstoftank 
    vrij van gras, bl aderen en olie.
    Controleer de machine ook regelmatig 
    op olie- en/of br andstoflekkage. 
    Spuit nooit water on der hoge druk op 
    de machine. Hierdoor  kunnen asafdich-
    tingen, elektrische onderdelen of hy-
    draulische kleppen beschadigd raken.
    Spuit nooit lucht onde r hoge druk tegen 
    de radiatorvinnen. Hierdoor zal de ra-
    diator bescha digd raken. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen:
    • Richt geen waterstralen direct op de motor. 
    • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
    • Reinig de luchtinlaat van de motor (7:U).
    • Start na het reinigen de machine en een even- tueel gemonteerd maaide k om water te verwij-
    deren dat anders lagers zou kunnen 
    binnendringen en beschadigen. 
    						
    							77
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    6 ONDERHOUD 
    6.1 ONDERHOUDOm de machine in een goede conditie te houden, 
    zowel wat betreft betrouwbaarheid en veiligheid 
    als vanuit milieu-oogpunt, moeten de in dit hoofd-
    stuk beschreven onderhoudswerkzaamheden wor-
    den uitgevoerd volgens de  instructies en met de 
    aangegeven intervallen.
    Het onderhoud kan door de  gebruiker worden ge-
    daan, maar moet bij voorkeur worden uitgevoerd 
    door een erkende dealer. 
    Als het onderhoud door een  erkende dealer wordt 
    uitgevoerd, wordt het professioneel gedaan en 
    worden originele vervangingsonderdelen gebruikt.
    We raden u aan de machine  na elk seizoen naar een 
    erkende dealer te brenge n voordat deze wordt ge-
    stald voor de winter.
    6.2 VOORBEREIDING
    Zorg dat de machine niet kan wegrollen 
    door de parkeerrem te bekrachtigen.
    Voorkom onbedoeld starten van de mo-
    tor door de contactsleutel uit te nemen. 
    Alle service- en onderhoudswerkzaamheden moe-
    ten worden uitgevoerd op  een stilstaande machine 
    met de motor uit.
    6.3 OMHOOG BRENGEN
    Plaats de krik uitslu itend op de aange-
    geven plaats. Plaatsing  van de krik op 
    een andere plaats leidt tot schade aan de 
    machine. 
    De machine mag all een omhoog worden 
    gebracht op ha rde, stabiele en horizon-
    tale oppervlakken. Anders bestaat het 
    risico dat de machine omlaag klapt. 
    Belast de machine nooit met extra ge-
    wicht als deze omhoog  is gebracht. Laat 
    nooit iemand op de machine zitten als 
    deze omhoog is gebracht. 
    Voor bepaalde onderhoudswerkzaamheden moet 
    de achterkant van de machine iets omhoog worden 
    gebracht zodat het toepasselijke achterwiel kan 
    worden verwijderd. Breng de machine als volgt 
    omhoog:
    1. Plaats de machine op een hard, stabiel en hori- zontaal oppervlak.
    2. Breng de machine omhoog met een krik, zie  afb. 12.
    6.4 WIELENVoor bepaalde onderhoudswerkzaamheden moet 
    een achterwiel worden verwijderd.  Dit doet u als volgt
    :
    1. Breng de machine omhoog volgens 6.3.
    2. Verwijder de wieldop (13:A).
    3. Verwijder de bout en de ring (13:B) met een 17  mm sleutel.
    4. Trek het wiel van de as.
    Monteren
    :
    1. Schuif het wiel op de as.
    2. Plaats de bout ( 13:B) met de ring.
    3. Draai de bout vast me t een aanhaalmoment van 
    40-45 Nm.
    6.5 BANDENSPANNINGPas de bandenspanning als volgt aan:
    Voorzijde: 1,2  bar (17 psi).
    Achter: 1,2 bar (17 psi).
    6.6 MOTOROLIE VERVERSENVervers de motorolie voor de  eerste keer na vijf be-
    drijfsuren en vervolgens na  elke 50 bedrijfsuren of 
    eenmaal per seizoen. 
    Ververs de olie vaker (elk e 25 bedrijfsuren of min-
    stens eenmaal per seizoen) als de motor onder 
    zware omstandighe den of bij hoge temperaturen 
    moet werken.
    Gebruik de in de onders taande tabel aangegeven 
    olie.
    Gebruik olie zonder additieven.
    Vul niet teveel olie bij. Hierdoor kan de motor 
    oververhit raken. 
    Ververs de olie bij een warme motor.
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten afkoe-
    len voordat u de olie aftapt.
    6.6.1 Aftappen
    1. Breng de machine omhoog zodat het linker ach- terwiel zich enkele ce ntimeters boven de grond 
    bevindt. Zie 6.3.
    Als de machine teve el omhoog wordt ge-
    bracht, kan de olie niet vrij door de kanalen 
    in het chassis lopen bij het aftappen.
    2. Verwijder het linker  achterwiel. Zie 6.4.
    3. Plaats een geschikt e opvangbak onder de afta-
    popening (8:W) in het cha ssis van de machine. 
    4. Steek een 8 mm inbussl eutel door de opening 
    (8:X) in het chassis en draai de olieaftapplug 
    (9:Y) uit de motor. Laat de olieaftapplug op zijn 
    plaats op de inbussleutel binnen het motorcom-
    partiment.
    Mors geen olie op  de aandrijfriemen.
    Olie SAE 10W-30
    Klasse SJ of hoger 
    						
    							78
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    5. Breng nadat alle olie is afgevloeid de olieaftap-plug (9:Y) weer aan. 
    Aanhaalmoment: 20 Nm.
    6.  Verwijder de peilstok (7:S) en vul nieuwe olie  bij. Oliehoeveelheid: 1,2 liter.
    7. Plaats de peilst ok (7:S) weer terug.
    8. Gebruik een doek of iets  dergelijks en veeg het 
    oliekanaal in het chassis schoon.
    9. Breng het achterwiel weer  aan en laat de machi-
    ne zakken. Zie 6.3 en 6.4.
    10.Start de motor en laat  deze gedurende 30 secon-
    den stationair draaien. 
    11.Controleer op olielekkage.
    12.Zet de motor af. Wach t 30 seconden en contro-
    leer dan het olieniveau. Zie 5.3.
    Verwijder gebruikte olie, met olie besmeurde 
    doeken etc. als chemisch afval.
    6.7 BRANDSTOFFILTER (14:Z)Vervang het brandstoffilter elk seizoen.
    Controleer na het installeren van het nieuwe filter 
    op brandstoflekkage.
    6.8 RIEM MAAIDEK (21:J)Controleer na vijf bedrijfs uren of de riemen van de 
    machine in orde en onbeschadigd zijn.
    6.9 DE AANDRIJFKETTING INSTEL- LEN
    Stel de snaarspanning in door elk seizoen het span-
    wiel als volgt te verplaatsen:
    1. Draai de moeren (15:T) iets los
    2. Stel het spanwiel in door  de schroef (15:U) met 
    de vingers vaster  aan te draaien.
    3. Draai de moeren (15:T) weer vast.
    6.10 SMERENAlle in de onderstaande tabel genoemde smeer-
    punten moeten elke 25 bedrijfsuren en na elke rei-
    nigingsbeurt worden gesmeerd.
    6.10.1 Aandrijfketting
    Smeer de aandrijfketting  (15:U) met de kettings-
    pray zoals hieronder besc hreven. Gebruik univer-
    sele kettingspray.
    1. Breng het rechter acht erwiel van de machine 
    omhoog zodat dit vrij kan draaien. Zie 6.3.
    2. Verwijder vuil van de  ketting met een draadbor-
    stel. 3. Draai het achterwiel me
    t de hand en spray tege-
    lijkertijd de ketting z odat deze volledig wordt 
    gesmeerd.
    4. Laat de machine zakken.
    6.10.2 Stuurkabel
    Zie afb. 16. Smeer de st uurkabel met kettingspray 
    zoals hieronder beschrev en. Gebruik universele 
    kettingspray.
    1. Verwijder vuil van de ketting met een draadbor- stel.
    2. Draai aan het stuur en sp ray tegelijkertijd de ka-
    bel zodat deze volledig wordt gesmeerd.
    6.10.3 Spanarmen en koppelingen
    Smeer de lagerpunten met een oliespuit terwijl u 
    het betreffende bedieningselement bedient. 
    Dit gaat het beste met twee personen.
    Bedien en smeer de vol gende bedieningselemen-
    ten:
    • Stuursysteem
    • Koppeling, rem
    • Maaidek omhoog brengen
    • Maaidek inschakelen
    • Maaihoogte instellen 
    6.10.4 Gaskabel
    Zie afb. 17. Smeer de ka beluiteinden met een olie-
    spuit terwijl u het betref fende bedieningselement 
    bedient.
    6.11 ACCU
    Overlaad de accu  nooit. Hierdoor kan 
    de accu beschadigd raken.
    Let erop dat de accupolen geen kort-
    sluiting maken, hierdoor kunnen von-
    ken en brand ontstaan. Zorg dat 
    metalen sieraden niet in contact kunnen 
    komen met de accupolen.
    Als er schade is ontstaan aan de behuizing, kap 
    of de polen van  de accu of als er interferentie 
    optreedt bij de strip die over de kleppen ligt, 
    moet de accu wo rden vervangen.
    De accu wordt gereguleerd  door kleppen en heeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden  gecontroleerd of aange-
    vuld. De accu hoeft alleen maar te worden opgela-
    den, bijvoorbeeld als deze lang niet is gebruikt.
    De accu moet volle dig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de  eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu  moet altijd volledig 
    opgeladen worden  bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    Onderdeel
    Hoofdstuk 
    hieronder Afbeel-
    ding
    Aandrijfketting 6.10.1 15:U
    Stuurkabel 6.10.2 16
    Spanarmen en bewe-
    gende koppelingen 6.10.3 -
    Gaskabel 6.10.4 17 
    						
    							79
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    6.11.1 Accu opladen met de motor
    De accu kan ook worden opgeladen met de dyna-
    mo van de motor, als volgt:
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af-gebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de  instructies in de hand-
    leiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De ac cu is nu volledig opgela-
    den.
    6.11.2 Accu opladen met een oplader
    Gebruik voor het opladen va n de accu een oplader 
    met een constante spanning.
    Neem voor een dergelijke  oplader contact op met 
    uw dealer.
    Als een standaard oplader wordt gebruikt, kan de 
    accu beschadigd raken. 
    6.11.3 Verwijderen/plaatsen
    De accu bevindt zich onder  de zitting. Zie afb. 4. 
    Let er bij het verwijderen  of plaatsen van de accu 
    op dat de accukabels corr ect worden losgemaakt 
    en aangesloten.
    • Bij het verwijderen. Maak  eerst de zwarte kabel 
    los van de negatieve acc upool (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de  positieve accupool (+).
    • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op  de positieve accupool (+).  Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de negatieve accupool (-).
    Als u de kabels niet in de juiste volgorde 
    losmaakt of aansluit, kan er kortslui-
    ting ontstaan met sc hade aan de accu 
    tot gevolg.
    Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
    namo en de accu beschadigd.
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    Laat de motor nooit draaien met de 
    accu losgekoppeld. Hierdoor kunnen de 
    dynamo en het elektrische systeem be-
    schadigd raken.
    6.11.4 Reiniging
    Als de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    worden gereinigd. Reinig de accupolen met een 
    staalborstel en smeer ze in met vet.
    6.12 LUCHTFILTERHet hoofdfilter (schuimplastic filter) (19:G) moet 
    elke 25 bedrijfsuren worden gereinigd/vervangen.
    Het voorfilter (pap ierfilter) (19:F) moet elke 100 
    bedrijfsuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Indien de machine 
    in een stoffige omge-
    ving wordt gebruikt, dient u  het luchtfilter vaker te 
    reinigen/vervangen.
    Verwijder/installeer het luchtfilter als volgt.
    1.  Maak voorzichtig de om geving van het luchtfil-
    terhuis (18:E) schoon.
    2. Verwijder de luchtfilterk ap door de twee klem-
    men aan de achterkant va n de kap los te maken. 
    3.  Verwijder de filters . Het hoofdfilter bevindt 
    zich ver naar binnen bij  de motor. Let erop dat 
    de carburateur niet vuil  wordt. Reinig het lucht-
    filterhuis.
    4. Reinig het papierfilter  door er zachtjes mee te-
    gen een plat oppervlak te  tikken. Als het filter 
    erg vuil is, moet het worden vervangen.
    5. Reinig het hoofdfilter. Als het filter erg vuil is,  moet het worden vervangen.
    6. Monteer alles in de  omgekeerde volgorde.
    Gebruik geen perslucht of  op petroleum gebaseer-
    de oplosmiddelen zoals kero sine om het papierfil-
    ter te reinigen. Hierdoor  zal het filter beschadigd 
    raken.
    Het papierfilter mag niet met olie worden inge-
    smeerd. 
    6.13 BOUGIEDe bougie moet na 200 bedrijfsuren worden ver-
    vangen. 
    Maak de omgeving va n de bougie schoon voordat 
    u de bougie verwijdert.
    Bougie
    : Champion RC12YC of gelijkwaardig.
    Elektrodeafstand: 0,75 mm.
    6.14 LUCHTINLAAT VAN DE MO- TOR (7:U)
    De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koel-
    systeem kan de motor besc hadigd raken. Reinig de 
    luchtinlaat van de motor  elke 50 bedrijfsuren. Bij 
    een grote beurt wordt he t koelsysteem grondiger 
    gereinigd.
    6.15 ZEKERINGControleer of vervang de zekering van 20 A bij 
    elektrische problemen. Zie afb. 20.
    Als het probleem aanhoudt,  breng de machine dan 
    naar een erkende de aler voor reparatie.
    6.16 MAAIDEK
    6.16.1 Veiligheid
    Om de kans op verwondingen bij een botsing te 
    verminderen en belangrij ke onderdelen in het 
    maaidek te beschermen , zijn de volgende nood-
    voorzieningen aangebracht.
    • Bouten tussen messen en messenblad.
    • Draaibegrenzing tussen tandwielen en mesas.
    • Mogelijkheid tot doorslippen van aandrijfriem 
    op de plastic tandwielen. 
    						
    							80
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    6.16.2 Verwijdering
    Sommige onderhoudswerkzaamheden kunnen 
    eenvoudiger worden uitgevoerd als het maaidek 
    van de machine wordt gehaald. Verwijder het 
    maaidek als volgt:
    1. Stel de maximale maaihoogte in.
    2. Trek de riemspanner (21:H) uit en duw de riem 
    (21:J) omlaag langs de zijkant van de riemspan-
    ner om de spanning va n de riem te halen.
    3. Trek de riem van de poelie.
    4. Breng het maaidek omhoog  en haak de veer van 
    de hefkabel (22:K) los.
    5. Verwijder de borgschroeven (23:L) aan beide  kanten.
    6. Haak het maaidek los  van de voorassen en be-
    weeg het dek naar voren. Zie afb. 24.
    6.16.3 Montage
    Monteer het maaidek als volgt:
    1. Haak het dek over de  voorassen. Zie afb. 24.
    2. Verwijder de borgschroeven (23:L) aan beide  kanten.
    3. Stel de maximale maaihoogte in.
    4. Breng het maaidek omhoog en haak de hefkabel  (22:K) vast.
    5. Plaats de riem (21:J) op de poelie.
    6. Trek de riemspanner (21:H) uit en plaats deze  aan de buitenkant van de  riem zodat deze wordt 
    gespannen.
    6.16.4 Messen vervangen Draag bij het vervan gen van de messen 
    werkhandschoenen om te voorkomen 
    dat u zich snijdt.
    Zorg dat de messen altijd scherp zijn. Dan krijgt u 
    het beste maairesultaat. De messen moeten jaar-
    lijks worden vervangen.
    Controleer de messen altijd  als deze ergens tegen 
    hebben gestoten. Als de  messen zijn beschadigd, 
    moeten de beschadigde onderdelen worden ver-
    vangen.
    Gebruik altijd originele reserveonder-
    delen. Niet-originele reserveonderdelen 
    kunnen verwondingen veroorzaken, 
    ook al passen ze in de machine.
    De messen zijn vervangbaar. Bij het vervangen 
    moeten beide messen op hetzelfde messenblad 
    worden vervangen om  onbalans te voorkomen.
    Let op!
    Let bij de montage op het volgende:
    • De messen en het messenblad moeten worden  gemonteerd volgens afb. 25.
    • De messen kunnen 1/3 slag worden gedraaid in  hun bevestigingen. Plaa ts de messen onder een 
    hoek van 90° ten opzichte  van elkaar. Zie hier-
    onder bij 6.16.5. Aanhaalmoment: 
    Schroeven (25:P) - 45 Nm
    Bouten (25:Q) - 9,8 Nm
    Bij een botsing kunnen de bouten (18:Q) breken en 
    kunnen de messen worden 
    teruggebogen. Als dit 
    gebeurt, plaats dan origin ele bouten en bevestig ze 
    zoals hierboven beschreven.
    6.16.5 Messen synchroniseren
    Het maaidek heeft ges ynchroniseerde messen.
    Als één van de messen op ee n hard voorwerp (bijv. 
    een steen) stoot, kan de  synchronisatie veranderen. 
    Hierdoor bestaat het risico  dat de messen met el-
    kaar in aanraking komen.
    De messen zijn goed gesy nchroniseerd als ze on-
    der een hoek van 90° ten opz ichte van elkaar staan. 
    Zie afb. 26.
    Controleer de synchronisatie altijd na een botsing.
    Als de messen niet zijn  gesynchroniseerd, kunnen 
    de volgende problemen opt reden in het maaidek:
    • De aandrijfriem kan van de poelies zijn gelo- pen.
    • De draaibegrenzing tussen tandwielen en mesas  kan in werking zijn getreden. De pijlen in afb. 
    27 liggen bij een intact  maaidek tegenover el-
    kaar. Als de draaibegrenz ing in werking is ge-
    treden, liggen de pijlen  niet tegenover elkaar.
    • Het mes is niet goed gemonteerd op de mesas.  Kan in drie verschillende standen worden ge-
    monteerd. Zie 25:R.
    Ga bij een onjuiste sync hronisatie door de twee 
    eerstgenoemde problemen  voor reparatie naar een 
    erkende GGP-dealer  voor reparat
     ie.
    6.16.6 Reiniging
    Reinig de onderkant van  het maaidek na elk ge-
    bruik. 
    Stel de hoogste maaihoogte  in en zet het maaidek 
    in de transportstand. Het reinigen wordt vergemak-
    kelijkt door de voorwielen van de machine op een 
    aantal planken of iets dergelijks te plaatsen.
    Reinig de onderkant van het maaidek grondig. Ge-
    bruik water en een borstel.
    Herstel lakbeschadigingen als de oppervlakken 
    volledig schoon en droog  zijn. Gebruik duurza-
    me lak die geschikt is voor gebruik buitenshuis 
    en op metaal. 
    						
    All Stiga manuals Comments (0)

    Related Manuals for Lawn Mower Stiga Primo Danish Version Manual