Home
>
Global Garden Products
>
Lawn Mower
>
Global Garden Products Lawn Mower XM 130, XM 140 HD, XM 160 HD Instructions Manual
Global Garden Products Lawn Mower XM 130, XM 140 HD, XM 160 HD Instructions Manual
Have a look at the manual Global Garden Products Lawn Mower XM 130, XM 140 HD, XM 160 HD Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 230 Global Garden Products manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
71 NEDERLANDSNL 2. Vol gas - bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. Om de gashendel op vol gas te zetten, zet u de hendel ongeveer 2 cm achter de chokestand. 3. Stationairloop. 3.4.6 Contactslot (7:U) Het contactslot wordt gebruikt om de motor te starten en uit te schakelen. Laat de sleutel niet in stand 2 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ontladen en worden beschadigd. Drie standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2. Rijstand. 3. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 2 wanneer de motor gestart is. 3.4.7 Versnellingspook (7:R) (MAN) Pook om één van de vijf versnellingen vooruit (1- 2-3-4-5), neutraal (N) of achteruit (R) te kiezen. Tijdens het schakelen moet het koppelingspedaal ingetrapt zijn. LET OP! Zorg dat de machine volledig stilstaat voordat u van de achteruit in de vooruit of omgekeerd schakelt. Als u niet meteen in een bepaalde versnelling kunt schakelen, laat het koppelingspedaal dan opkomen en trap het opnieuw in. Schakel opnieuw naar de gewenste versnelling. Probeer nooit geforceerd in een gewenste versnelling te schakelen. 3.4.8 Krachtafnemer (7:Q) De krachtafnemer mag nooit ingeschakeld zijn wanneer het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap in de transportstand staat. Dit beschadigt de riemtransmissie. Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafnemer voor aandrijving van het maaidek en aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen: 1.Voorste stand - krachtafnemer uitgeschakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer ingeschakeld. 3.4.9 Rijden - bedrijfsrem (6:O) (HST) Als de machine niet remt zoals verwacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (6:M) worden gebruikt als noodrem. Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelas t – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. 3.4.10 Zitting (2:W) De zitting kan worden opgeklapt en naar voor of achter worden geschoven. De stand van de zitting kan met de knoppen (2:X) worden vergrendeld. De zitting is voorzien van een beveiligingsschakelaar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Doordat bepaalde functies niet werken als er niemand op de zitting zit wordt voorkomen dat er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Zie ook 5.3.2. 3.4.11 Motorkap (afb. 3) Om bij te tanken en de motor en de accu te inspec- teren en onderhouden, opent u de motorkap. De motor mag niet draaien als u de kap opent. 3.4.11.1Openen1. Zorg dat de besturingsarmen in de voorste stand staan. 2. Trek de stoelvergrendeling (2:S) omhoog en kantel de stoel voorover. 3. Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de kap omhoog. 3.4.11.2SluitenPak de motorkap aan de voorrand vast en draai de kap omlaag. De machine alleen gebruiken met gesloten kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken.
72 NEDERLANDSNL 3.4.12 Koppelingshendel (8:K) Hendel om de traploze transmissie uit te schakelen. Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen zonder de motor te gebruiken. De ontkoppelingshendel mag nooit tussen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en beschadiging van de transmissie. Twee standen: . Hendel naar binnen - transmissie ingeschakeld voor normaal gebruik. U hoort een klik als de hendel in deze stand wordt vergrendeld. 2. Hendel naar buiten – transmissie is uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden verplaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd. 4 TOEPASSINGEN De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij de volgende werkzaamheden met de aangegeven originele GGP-accessoires: Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhanger altijd contact op met uw verzekeringsmaatschappij. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. 5 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met gesloten en vergrendelde kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 5.1 BIJVULLEN MET BENZINEGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen. LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu. Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daarvoor bestemde tank. Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vulbuis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 9. 5.2 CONTROLEER HET OLIEPEILHet carter is bij aflevering altijd gevuld met SAE 10W-30-olie. Zie afb. 12. Controleer voor elk gebruik of het oliepeil correct is. De machine moet op een vlakke ondergrond staan. Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok schoon is. Draai de oliepeilstok los en trek hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. Duw de oliepeilstok volledig naar beneden en schroef deze vast . Schroef de peilstok weer los en trek deze weer omhoog. Lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil onder deze markering staat. Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor oververhitten. Als het oliepeil boven de “FULL”- streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt. Werkzaam- heden Accessoires, origineel van GGP Gras maaien Maaidekken gebruiken: XM 130: 85 C XM 140 HD: 85 C, 95 C XM 160 HD: 85 C, 95 C, 105 C Vegen Veegeenheid. Stofbeschermer wordt aanbevolen. Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees gebruiken. Sneeuwkettingen en framegewichten zijn aanbevolen. Gras en bladeren vegen Getrokken opvangbak 38 gebruiken. Gras- en bladtransport Transportkar Combi gebruiken.
73 NEDERLANDSNL 5.3 VEILIGHEIDSCONTROLEControleer of de machine voldoet aan de onderstaande veiligheidscontrole. De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet gebruiken! Breng de machine voor reparatie naar een servicewerkplaats! 5.3.1 Algemene veiligheidscontrole 5.3.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het beveiligingssysteem werkt. 5.4 STARTEN1. Zie afb. 10. Open de benzinekraan die zich in de kap aan de linkerachterzijde bevindt. 2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bougie(s) is/zijn geplaatst. 3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 5. Starten van een koude motor – zet de gashendel helemaal in de chokestand. Starten van een warme motor – zet de gashendel op vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand). 6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor. 8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashendel geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt. 9. Laat de machine na een koude start niet onmiddellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. 5.5 BEDIENINGSTIPSControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werken op hellingen. Zie 5.2. Wees voorzichtig bij het rijden op hellingen. Start of stop niet plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden. Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kantelen te beperken. Draai bij rijden in de hoogste versnelling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder. Anders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. Rijd nooit als het maaidek in de transportpositie staat. Dit veroorzaakt schade aan de aandrijfsnaar van het maaidek. 5.6 STOPPENSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien. Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen. Geen lekkages. Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen. Alle schroeven zijn vastge- draaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. De machine stopt dan. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. Status Handeling Resultaat Het koppelings-/rem- pedaal is niet inge- trapt. De krachtafnemer is niet ingeschakeld. Probeer te starten. De motor start niet. Het koppelings-/rem- pedaal is ingetrapt. De krachtafnemer is ingeschakeld. Probeer te starten. De motor start niet. Lopende motor. De krachtafnemer is ingeschakeld. De bestuur- der gaat staan. De motor stopt dan. Lopende motor. Verwijder zekering.De motor stopt dan.
74 NEDERLANDSNL Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden.Als u de machine zonder toezicht achterlaat, moet u de bougiekabel(s) losmaken van de bougie(s). Trek ook de sleutel uit het contactslot. Direct na gebruik kan de motor bijzonder heet zijn. Raak de demper, de cilinder of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. 5.7 REINIGING Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Om het gevaar op brand te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. Spuit nooit water onder hoge druk op de machine. Hierdoor kunnen asafdich- tingen, elektrische onderdelen of hyd- raulische kleppen beschadigd raken. Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen de radiatorvinnen. Hierdoor zal de radiator beschadigd raken. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen. Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. Reinig de luchtinlaat van de motor. Start na het reinigen de machine en een eventueel gemonteerd maaidek om water te verwijderen dat anders lagers zou kunnen binnendringen en beschadigen. 6 ONDERHOUD 6.1 ONDERHOUDSPROGRAMMAOm de machine voortdurend in goede staat te houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook in verband met het milieu, moet het onderhoudsprogramma van GGP worden gevolgd. Onderhoud dat door een erkende servicewerkplaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw machine professioneel wordt onderhouden met originele reserveonderdelen. 6.2 VOORBEREIDINGAlle service en onderhoud moet worden uitgevoerd op een stilstaande machine waarvan de motor is uitgeschakeld. Zorg dat de machine niet kan wegrollen. Gebruik daarom altijd de parkeerrem. Voorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te verwijderen. 6.3 BANDENSPANNINGPas de bandenspanning op de volgende manier aan: Voorzijde: 0,4 bar (6 psi).. Achter: 1,2 bar (17 psi). 6.4 MOTOROLIE VERVANGENVVervang de motorolie de eerste keer na 5 werkuren, daarna na elke 50 werkuren of één keer per seizoen. Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of minstens één keer per seizoen, als de motor extra hard of bij hoge omgevingstemperaturen moet werken. Gebruik olie volgens de onderstaande tabel. Gebruik olie zonder toevoegingen. Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden. Ververs de olie wanneer de motor warm is. Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoelen voordat u de olie aftapt. 11. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 11. 2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang en trek de bougie los. 3. Vang de olie op in een vat. LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie- men. 4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren van afgewerkte olie op. 5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de klem zodat deze zich boven de plug bevindt. 6.Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. Olievolume: 1,2 liter 7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden stationair draaien. 8. Controleer of er een olielek is. 9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan of het oliepeil overeenkomt met 5.2. Olie SAE 10W-30 Serviceklasse SJ of hoger
75 NEDERLANDSNL 6.5 BENZINEFILTER (12:Q)Vervang het benzinefilter elk seizoen. Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat het nieuwe filter is geïnstalleerd. 6.6 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn. 6.7 BESTURINGDe besturing moet na 5 werkuren worden gecontroleerd/afgesteld en vervolgens na elke 25 werkuren. 6.7.1 Controles Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten. 6.7.2 Afstelling Stel indien nodig de stuurkabels als volgt af: Span de stuurkabels door de moer vaster te draaien (afb. 16). Belangrijk! De schroefuiteinden van de stuurkabel moeten tijdens het bijstellen worden vastgehouden, zodat de kabel niet draait. Gebruik een instelbare sleutel of vergelijkbaar gereedschap en zet die op de schroeven aan de kabeluiteinden. Span de stuurkabels aan tot er geen speling meer is. Span de stuurkabels niet te strak. Daarmee wordt het sturen zwaarder, terwijl de slijtage van de kabels toeneemt. 6.8 ACCU Overlaad de accu nooit. Overladen kan de accu beschadigen. Zorg dat de accupolen geen kortsluiting maken,want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen sieraden niet in contact kunnen komen met de accupolen. Als er schade is ontstaan aan de behuizing, het deksel of de contactpunten van de accu of als er interferentie optreedt bij de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aangevuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 6.8.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder afgebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de handleiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgeladen. 6.8.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, dient deze een constante spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een dergelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een standaard oplader wordt gebruikt. 6.8.3 Verwijderen/Plaatsen De accu zit onder de motorkap. Zie afbeelding 13. Gebruik de schroeven en moeren (13:C, D). Bij het verwijderen of plaatsen van de accu dient u rekening te houden met het volgende: Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+). Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-). Als u de kabels niet in de goede volgorde aansluit of losmaakt, kan er kortsluiting ontstaan en kan de accu beschadigd raken. Als u de kabels verwisselt, raken de dynamo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. 6.8.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet.
76 NEDERLANDSNL 6.9 LUCHTFILTERHet luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfil-ter schoon. 2. Demonteer de luchtfilterkap (12:R) door de twee schroeven te verwijderen. 3. Demonteer het papierfilter (12:S). Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervan- gen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa- pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd. 6.10 BOUGIEDe bougie(s) moet(en) na elke 200 werkuren worden vervangen (=bij elke tweede basic service). Gebruik de meegeleverde bougie. Maak schoon rond de bevestiging van de bougie voordat u deze losmaakt. Bougie : Champion RC12YC of gelijkwaardig. Afstand elektroden: 0,75 mm. 6.11 LUCHTINLAAT (12:P)De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd raken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeurig gereinigd. 6.12 SMERENAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na elke 25 werkuren en na elke wasbeurt worden gesmeerd. 6.13 ZEKERINGControleer of vervang de zekering van 20 A bij elektrische problemen. Als het probleem aanhoudt, breng de machine dan naar een erkende dealer voor reparatie. De zekering(en) en de accu bevinden zich onder de motorkap. 7 OCTROOI - ONTWERPREGISTRATIE Deze machine of onderdelen van deze machine valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwerpregistratie: 9900627-2 (SE), SE00/00250 (PCT), 9901091-0 (SE), SE00/00577 (PCT), 9901730-3 (SE), SE00/ 00895 (PCT), 9401745-6 (SE), SE95/00525 (PCT), 595 7497 (US), 95920332.4 (EPC). 99 1095 (SE), 499 11 740.9 (DE), M1990 000734 (IT), 577 251-253 (FR), 115325 (US). GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf- gaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen. Onderdeel Actie Afb. Wiellager 3 smeernippels.(15:V) Gebruik een smeerpistool met universeel vet. 15 Stuurkabels Reinig de kabelen met een staalborstel. Smeer de kettingen met uni- versele kettingspray. - Spannings- armen Smeer de lagerpunten met een oliehouder terwijl alle rege- laars zijn geactiveerd. Dit werkt het beste met twee personen. 16 Bedienings- kabels Smeer de uiteinden van de kabels met een oliehouder ter- wijl alle regelaars zijn geacti- veerd. Dit moet worden gedaan door twee personen. 16
77 ITALIANOIT 1 GENERALITÀ Questo simbolo indica unAvvertenza. In caso di inosservanza delle istruzioni fornite, è possibile che ne derivino gravi lesioni a persone e/o danni a cose. Prima di mettere in moto leggere attentamente queste istruzioni per l’uso e le “NORME DI SICUREZZA”. 1.1 SIMBOLISulla macchina vengono utilizzati i seguenti simboli. La loro funzione è quella di ricordare all’operatore di utilizzarla con l’attenzione e la cautela necessarie durante luso e la manutenzione. Significato dei simboliAv v e r t e n z a ! Prima di utilizzare la macchina leggere attentamente il manuale di istruzioni e il manuale della sicurezza. Av v e r t e n z a ! Fare attenzione ad eventuali oggetti sparsi. Fare attenzione a eventuali persone presenti sul posto. Av v e r t e n z a ! Indossare sempre cuffie protettive. Av v e r t e n z a ! Questa macchina non è destinata al traffico sulla pubblica via. Av v e r t e n z a ! Questa macchina può procedere con un’inclinazione massima di 10°, a prescindere dalla direzione. Av v e r t e n z a ! Rischio di ustioni. Non toccare il silenziatore / la marmitta catalitica. 1.2 RIFERIMENTI 1.2.1 Figure Le figure in queste istruzioni per luso sono numerate 1, 2, 3, e così via. I componenti indicati nelle figure sono contrassegnati con le lettere A, B, C, e così via. Un riferimento al componente C nella figura 2 viene indicato con la dicitura: “Vedere fig. 2:C.” o semplicemente “(2:C)” 1.2.2 Intestazioni Le intestazioni in queste istruzioni per luso sono numerate come indicato nel seguente esempio: 1.3.1 Controllo di sicurezza generale è un sottotitolo di 1.3 Controlli di sicurezza ed è incluso sotto questa intestazione. Quando si fa riferimento alle intestazioni, in genere vengono specificati solo i numeri relativi, ad esempio Vedere 1.3.1. 2 MONTAGGIO Per evitare danni a persone o cose, non utilizzare la macchina prima di aver portato a termine le indicazioni della se- zione “MONTAGGIO”. 2.1 COMPONENTI PER IL MONTAG-GIO Nella consegna sono compresi i componenti da uti- lizzare per il montaggio. Vedere la figura 1. La busta contiene: Pos. N. Descrizione Dimensioni A 1 Barra di traino B 2 Vite flangiata 8 x 20 C 2 Vite per batteria D 2 Dado per batteria E 4 Rondella 8,4 x 24 x 2,0 F 2 Rondella con spallamento G 4 Vite 8 x 20 H 2 Pomello a vite I 2 Chiave di accensione J 1 Tension pin 6 x 36 K 1 Rond. di spessoramento16 x 38 x 0,5 L 1 Rond. di spessoramento16 x 38 x 1,0 P 2 Vite M10 x 35 Q2 Dado M10 Già installati sui semiassi anteriori: Pos. N. Descrizione M 2 Anello seeger N 2 Rondella con aletta interna Fissati al sollevatore degli attrezzi: Pos.N. Descrizione O 2 Supporto del piatto 2.2 CONTENITORE MOTOREAprire il contenitore motore per fare rifornimento e per controllare ed effettuare interventi di manu- tenzione sul motore e sulla batteria. Dopo aver aperto il contenitore, non ac- cendere il motore. 2.2.1 Apertura 1. Assicurarsi che i bracci di controllo siano posi- zionati in avanti. 2. Sollevare il fermo del sedile (2:S) e ripiegare il sedile in avanti. 3. Afferrare il bordo anteriore del contenitore mo- tore e ripiegare il contenitore verso lalto (fig. 3).
78 ITALIANOIT 2.2.2 Chiusura Afferrare il bordo anteriore del contenitore motore e ripiegare il contenitore verso il basso (fig. 3).La macchina non funziona se il conteni- tore motore è ripiegato verso il basso. Vi è il rischio di ustioni e di lesioni da schiacciamento. 2.3 BATTERIAVedere 6.8. 2.4 SEDILENOTA! Per agevolare linstallazione del sedile, prima di avvitare le quattro viti in questultimo ap- plicare loro una goccia di olio. Sganciare il fermo (2:S) e ripiegare la staffa del se- dile verso lalto. Montare il supporto nei fori posteriori (superiori) come segue: 1. Montare le rondelle con spallamento (2:F) sulle viti (2:G). 2. Inserire le viti nelle asole della staffa. Posizio- nare una rondella (2:1) tra il sedile e la staffa. 3. Serrare le viti del sedile. Coppia di serraggio: 9±1,7 Nm. Il sedile si danneggia se le viti vengono serrate ad una coppia superiore a 9±1,7 Nm. 4. Controllare che il sedile scorra con facilità nelle asole della staffa. Montare il supporto nei fori anteriori (inferiori) come segue: 1. Montare i pomelli (2:H) sulle viti (2:G). 2. Montare una rondella (2:I) su ogni vite. 3. Inserire le viti nelle asole della staffa e serrare a mano. 4. Ripiegare il sedile verso il basso e portarlo nella posizione desiderata. 5. Serrare i pomelli (2:H) a mano. I pomelli (H) e il sedile si danneggiano se si fa uso di utensili. Il sedile è ripiegabile. Se la macchina vie- ne lasciata fuori esposta alla pioggia, ripiegare il sedile in avanti per evitare che il cuscino si bagni. Il sedile è bloccato. Per abbassare o alzare il sedile il sedile, prima sganciare il fermo (2:S) . Il sedile è ripiegabile. Se la macchina viene lascia- ta fuori esposta alla pioggia, ripiegare il sedile in avanti per evitare che il cuscino si bagni. 2.5 VOLANTEPer ridurre al minimo il gioco assiale del piantone dello sterzo, montare le rondelle di spessoramento (4:K) e/o (4:L) sul piantone dello sterzo tra i mani- cotti come segue. 1. Montare il manicotto sul piantone dello sterzo e fissare inserendovi il perno di tensionamento (4:J) per circa 1/3 della sua lunghezza. 2. Tirare il manicotto e il piantone dello sterzo verso lalto. 3. Controllare dallesterno che la rondella da 0,5 mm, la rondella da 1,0 mm o entrambe possano essere inserite nellapertura. Linserimento del- la(e) rondella(e) non deve essere forzato, in quanto deve esserci un lieve gioco assiale. 4. Estrarre la copiglia e smontare il manicotto. 5. Montare la(e) rondella(e) come indicato al pre- cedente punto 3. 6. Montare il manicotto sul piantone dello sterzo e fissare inserendovi completamente il perno di tensionamento. Usare un attrezzo di contrasto. Lo sterzo deve essere installato posizionando il re- lativo mozzo nella cosiddetta “posizione ore 10“ . 2.6 DISPOSITIVO DI TRAINOAvvitare il dispositivo di traino (5:A) nei due fori sul lato inferiore dellasse posteriore tramite le viti (5:B). Serrare correttamente le viti. Coppia di serraggio: 22 Nm. 2.7 SUPPORTO DEL PIATTOViene descritta soltanto linstallazione sul semias- se destro. Eseguire la stessa procedura per il se- miasse sinistro. 1. Rimuovere lanello seeger (14:M) e la rondella esterna (14:N). 2. Installare il supporto del piatto (14:O). La rondella (14:N) con aletta interna deve sempre trovarsi a contatto con lanello seeger. In caso contrario vi è il rischio che esso si allenti. 3. Installare la rondella esterna (14:N) e lanello seeger (14:M). 4. Lubrificare la coppa di lubrificazione del sup- porto del piatto utilizzando un ingrassatore a si- ringa, fino a quando il grasso penetra lungo il semiasse. Utilizzare le viti (1:P) e i dadi (1:Q) per installare lattrezzo di lavoro nei bracci del piatto. 2.8 PRESSIONE DEI PNEUMATICIControllare la pressione dei pneumatici. Pressione aria corretta: Anteriore: 0,4 bar (6 psi). Posteriore: 1,2 bar (17 psi). 2.9 ACCESSORIPer il montaggio degli accessori, vedere la guida di montaggio separata fornita unitamente a ogni ac- cessorio. Nota: In questo caso il piatto di taglio è considerato un accessorio.
79 ITALIANOIT 3 DESCRIZIONE 3.1 AZIONAMENTOLa macchina è dotata di trazione anteriore. Gli attrezzi montati frontalmente sono motorizzati da cinghie di trasmissione. 3.2 STERZOLa macchina è dotata di sterzo posteriore. Lo sterzo posteriore fa sì che la macchina possa girare facilmente attorno agli alberi e ad altri ostacoli. Lo sterzo è regolato mediante un filo. 3.3 SISTEMA DI SICUREZZALa macchina è dotata di un sistema di sicurezza elettrico. Tale sistema interrompe determinate atti- vità che possono comportare il rischio di manovre non corrette. Ad es. il motore può essere avviato se il pedale fri- zione-freno è premuto.Controllare sempre il funzionamento del sistema di sicurezza prima delluso. 3.4 COMANDI 3.4.1 Sollevatore attrezzi, meccanico (6:P) Per passare dalla posizione di lavoro alla posizione di trasporto: 1. Premere a fondo il pedale. 2. Rilasciare lentamente il pedale. 3.4.2 Freno/frizione/f reno di stazionamen- to (6:M) (MAN) Pedale combinato freno e frizione. Tre posizioni: 1. Rilasciato.: la trazione in avanti è inserita. Inserendo una marcia la macchina si muove. Il freno non è inserito. 2. Premuto a metà: la trazione in avanti è disinserita, è possibile cambiare marcia. Il freno non è inserito. 3. Completamente premuto: la trazione in avanti è disinserita. Il freno è completamente inserito. NOTA! Non regolare la velocità di marcia agendo sul pedale della frizione e lasciandola slittare. Scalare invece su una marcia più adeguata. 3.4.3 Frizione-freno di stazionamento (6:M) (HST) Non premere mai il pedale durante la guida. Vi è il rischio di surriscaldare la trasmissione. Il pedale può assumere le tre posizioni seguenti: Rilasciato. La frizione non è attivata. Il freno di stazionamento non è attivato. Premuto a metà . La trazione in avanti è disinserita. Il freno di stazionamento non è attivato. Completamente premuto . La trazione in avanti è disinserita. Il freno di stazionamento è completamente attivato ma non bloccato. Questa posizione viene utilizzata anche come freno di emergenza. 3.4.4 Fermo del freno di stazionamento (6:N) Il fermo blocca il pedale “frizione-freno” in posizione completamente premuta. Questa funzione viene utilizzata per bloccare la macchina su pendii, durante il trasporto, ecc, quando il motore è fermo. Durante il funzionamento, il freno di stazionamento non deve mai essere attivato. Bloccaggio: 1. Premere a fondo il pedale (6:M). 2. Spostare il fermo (6:N) verso destra. 3. Rilasciare il pedale. 4. Rilasciare il fermo. Sbloccaggio: Premere e rilasciare il pedale. 3.4.5 Comando del gas e dellaria (7:T) Comando per regolare la velocità del motore e per chiudere l’aria in caso di partenze a freddo. Se il regime del motore è irregolare, vi è il rischio che il comando si trovi troppo avanti, e con conseguente attivazione del comando dellaria. Questa condizione danneggia il motore, causa un aumento del consumo di carburante ed è nociva per lambiente. 1. Aria - per l’avviamento a freddo del motore. La posizione chiusa si trova nella parte anteriore della scanalatura. Non utilizzare questa posizione quando il motore è caldo. 2. Pieno gas - da utilizzare sempre durante l’impiego della macchina. La posizione di pieno gas si trova circa 2 cm dietro la posizione di aria chiusa. 3. Minimo.
80 ITALIANOIT 3.4.6 Blocchetto di accensione (7:U) Il blocchetto di accensione è usato per avviare e arrestare il motore. Non lasciare la macchina con la chiave nella posizione 2. Vi è il rischio di incendio - il carburante può entrare nel motore attraverso il carburatore - e che la batteria si scarichi e subisca dei danni. Tre posizioni: 1. Posizione di arresto - il motore è in cortocircuito. La chiave può essere estratta. 2. Posizione di marcia. 3. Posizione di avviamento - girando ulteriormente la chiave parte il motorino di avviamento. Quando il motore è in moto, rilasciare la chiave, che torna in posizione di marcia 2. 3.4.7 Leva del cambio (7:R) (MAN) Leva per selezionare una delle cinque marce (1-2- 3-4-5), folle (N) e retromarcia (R). Per il cambio di marcia, premere a fondo il pedale della frizione. NOTA! Prima di passare dalla retromarcia ad una marcia avanti e viceversa, assicurarsi che la macchina sia ferma. Se la marcia non si innesta, rilasciare il pedale della frizione e premere di nuovo il pedale. Riprovare ad innestare la marcia. Non forzare mai il cambio. 3.4.8 Presa di forza (7:Q) La presa di forza non deve essere mai inserita quando il sollevatore attrezzi anteriore è nella sua posizione di trasporto. Ciò distruggerà la trasmissione a cinghia. Leva per l’inserimento e l’esclusione della presa di forza per azionare piatti di taglio e accessori montati frontalmente. Due posizioni: 1.Posizione in avanti – presa di forza disinserita. 2. Posizione indietro – presa di forza inserita. 3.4.9 Freno di servizio-trazione (6:O) Se la macchina non frena come previsto quando il pedale è rilasciato, utilizzare il pedale sinistro (6:M) come freno di emergenza. Il pedale determina il rapporto di trasmissione tra il motore e le ruote di trasmissione (= velocità). Quando il pedale è rilasciato, il freno di servizio è attivato. 1. Premendo il pedale in avanti - la macchina avanza. 2. Quando sul pedale non è presente un carico - la macchina è ferma. 3. Premendo il pedale indietro - la macchina procede in retromarcia. 4. Riducendo la pressione sul pedale - la macchina frena. 3.4.10 Sedile (2:W) Il sedile è ripiegabile e può essere regolato in avanti e indietro. Le posizioni in avanti e indietro del sedile possono essere bloccate per mezzo dei pomelli (2:X). Il sedile è dotato di un interruttore di sicurezza collegato al sistema di sicurezza della macchina. Ciò significa che quando sul sedile non vi è nessuno non è possibile svolgere attività che possono comportare un pericolo. Vedere anche 5.3.2. 3.4.11 Contenitore motore (fig. 3) Aprire il contenitore motore per fare rifornimento e per controllare ed effettuare interventi di manu- tenzione sul motore e sulla batteria. Dopo aver aperto il contenitore, non accendere il motore. 3.4.11.1Apertura1. Assicurarsi che i bracci di controllo siano posizionati in avanti. 2. Sollevare il fermo del sedile (2:S) e ripiegare il sedile in avanti. 3. Afferrare il bordo anteriore del contenitore motore e ripiegare il contenitore verso lalto. 3.4.11.2ChiusuraAfferrare il bordo anteriore del contenitore motore e ripiegare il contenitore verso il basso. La macchina non funziona se il contenitore motore è ripiegato verso il basso. Vi è il rischio di ustioni e di lesioni da schiacciamento. 3.4.12 Leva di rilascio della frizione (8:K) (HST) Leva che esclude la trasmissione idrostatica. Permette di spostare la macchina manualmente, senza mettere in moto. La leva di disinnesto non deve mai trovarsi tra la posizione esterna e quella interna. Questa condizione surriscalda e danneggia la trasmissione. Due posizioni: