Home > Dolmar > Lawn Mower > Dolmar Lawn Mower Rm 72 13 H German Version Manual

Dolmar Lawn Mower Rm 72 13 H German Version Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Dolmar Lawn Mower Rm 72 13 H German Version Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 69 Dolmar manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							Tijdens het rijden moet u een tussenstand tussen de «LANGZAAM» en de «SNEL» stand
    kiezen; tijdens het maaien is het verstandig om de versnellingspook op de «SNEL» stand
    te zetten.
    3. H
    ENDEL VAN DE HANDREM
    Deze hendel wordt gebruikt om te voorkomen dat de machine gaat rijden als u hem gepar-
    keerd heeft en moet altijd aangetrokken worden als u van de machine afstapt.
    De rem wordt ingeschakeld als het pedaal (11 - 21) volledig ingetrapt is waarbij u de hen-
    del in stand «A» moet zetten; als u uw voet van het pedaal haalt dan moet het pedaal inge-
    trapt blijven en door de hendel in die stand blijven staan.
    Om de handrem uit te schakelen moet u opnieuw het pedaal intrappen, waarna de hendel
    in stand «B» gaat staan.
    4. C
    ONTACTSLOT
    Het contactslot heeft drie verschillende standen:
    «UIT» stand alles uit;
    «DRAAIEN» stand  alle bedieningselementen worden in werking gesteld;
    «STARTEN» stand u start de startmotor; vanuit deze stand komt het sleu-
    teltje, zodra u deze loslaat, vanzelf weer in de «DRAAI-
    EN» stand terug.
    5. C
    ONTROLELAMPJE EN SIGNALERINGSSYSTEEM
    Dit controlelampje gaat branden als het sleuteltje (4) zich in de «DRAAIEN» stand bevindt
    en blijft branden zolang de machine in werking is.
    Een knipperend lampje betekent dat de toestemming, om de motor te starten, ontbreekt
    (zie bladzijde 26).
    Een geluidssignaal bij een ingeschakeld mes, attendeert u erop dat de grasopvangbak vol
    is.
    6. H
    ENDEL OM HET MES EN DE REM VAN HET MES IN TE SCHAKELEN
    Deze hendel heeft twee standen, die op het plaatje aangegeven staan, te weten:
    Stand «A» = MES UITGESCHAKELD 
    Stand «B» = MES INGESCHAKELD
    NL 14BEDIENINGSELEMENTEN  
    						
    							Als het mes ingeschakeld wordt zonder dat de voorgeschreven veilige omstandigheden in
    acht genomen zijn, dan slaat de motor af (zie bladzijde 26).
    Als het mes uitgeschakeld wordt (stand «A») dan wordt er tegelijkertijd een rem ingescha-
    keld die binnen vijf seconden belet dat het mes kan draaien.
    7. H
    ENDEL OM DE MAAIHOOGTE IN TE STELLEN
    Deze hendel heeft zeven standen die op het betreffende plaatje aangegeven staan, d.w.z.
    stand «1» tot en met «7», die met net zoveel maaihoogten overeenstemmen, variërend
    van 3 tot 8 cm.
    Om van de ene stand naar de andere stand over te gaan dient u de hendel door een zij-
    waartse beweging in één van de zeven inkepingen te plaatsen.
    Bij modellen met mechanische aandrijving:
    11. K
    OPPELINGS-/REMPEDAAL
    Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het intrappen van het eerste gedeelte dient het
    pedaal als koppelingspedaal waarbij de wielaandrijving in- of uitgeschakeld wordt en het
    tweede deel dient als rem, die op de achterwielen inwerkt.
    U moet bijzonder goed opletten dat u tijdens de koppelingsfase niet te lang aarzelt om
    oververhitting en, als gevolg daarvan, beschadiging van de overbrengingsriem te vermij-
    den.
    Tijdens het rijden is
    het verstandig uw voet niet op dit pedaal
    te laten rusten.
    12. V
    ERSNELLINGSPOOK
    Deze pook heeft zeven standen die over-
    eenstemmen met vijf versnellingen vooruit,
    de stand om de versnelling in zijn vrij te zet-
    ten «N» en de achteruitrijversnelling «R».
    Om van de ene versnelling naar de andere
    te schakelen moet u het pedaal (11) half
    intrappen en de pook overeenkomstig de
    gegevens die op het plaatje staan in de
    gewenste versnelling zetten.
    Het inschakelen van
    de achteruitrijversnelling dient bij stil-
    stand te gebeuren.
    !LET OP!
    OPMERKING
    ➤
    NL 15 BEDIENINGSELEMENTEN 
    R
    N
    12345
    12
    11 
    						
    							Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
    21. R
    EMPEDAAL
    Bij modellen met hydrostatische
    aandrijving fungeert dit pedaal
    alleen als achterrem.
    22. H
    ENDEL VAN DE SNELHEIDSRE-
    GELAAR
    Deze hendel schakelt de aandrij-
    ving van de wielen in en regelt de
    snelheid van de machine, zowel
    bij het vooruit als bij het achteruit
    rijden.
    Bij het vooruit rijden versnelt de
    machine geleidelijk aan door de
    hendel richting «F» te schuiven;
    om de machine in zijn achteruit te
    zetten moet de hendel richting
    «R» worden geschoven.
    De machine keert automatisch terug naar de vrije
    stand «N» wanneer het rempedaal (21) wordt inge-
    drukt. Wanneer er niet geremd wordt kan de machine
    handmatig in de vrije stand worden gezet.
    De hendel wordt in de vrije stand «N» geblokkeerd wan-
    neer de handrem (3) wordt aangetrokken en blijft geblokkeerd zolang de
    machine op de handrem staat of het rempedaal is ingetrapt.
    23. K
    OPPELINGSHENDEL VAN DE HYDROSTATISCHE OVERBRENGING
    Deze hendel heeft twee standen die door een plaatje zijn aangegeven:
    Stand «A» = Aandrijving vergrendeld: voor alle gebruikscondities, tijdens het
    rijden en het maaien;
    Stand «B» = Aandrijving ontgrendeld: een aanzienlijke vermindering van de
    inspanning die nodig is om de machine, met de motor uit, op
    eigen kracht te verplaatsen.
    Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd
    wordt, mag deze operatie alleen worden uitgevoerd met een stilstaande
    motor, met de hendel (22) in de stand “N”.
    Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd wordt, de motor NIET
    STARTEN met de hendel van deblokkering in de stand “B”
    BELANGRIJK
    BELANGRIJK
    ➤
    NL 16BEDIENINGSELEMENTEN 
    R
    N
    F
    22
    21
    23
    A
    B 
    						
    							NL 17 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 
    5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 
    DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK
    IS VOOR SCHADE DIE AAN ANDEREN BEROKKEND WORDT. Voordat u de machi-
    ne in gebruik neemt moet u de veiligheidsvoorschriften die in hoofdstuk 2 opge-
    nomen zijn lezen en met name aandacht besteden aan de voorschriften die voor
    het rijden en het maaien op hellende terreinen gelden. Het valt onder de verant-
    woordelijkheid van de gebruiker om de risico’s die het terrein, waar hij op moet
    werken, met zich mee kan brengen te beoordelen en om alle nodige voorzorgs-
    maatregelen te treffen met het oog op zijn eigen veiligheid met name op hellingen,
    hobbelige, gladde of instabiele terreinen. Deze machine mag niet gebruikt worden
    op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 10° (17%).
    Als u verwacht de machine voornamelijk op hellende terreinen
    (max. 10%) te gebruiken dan is het verstandig tegengewichten (op aanvraag lever-
    baar) aan de voorkant van het chassis te monteren, waardoor de stabiliteit aan de
    voorkant verhoogd wordt en de mogelijkheid dat de machine gaat steigeren zich
    beperkt.
    Alle verwijzingen met betrekking tot de bedieningsposities worden
    toegelicht in hoofdstuk 4.
    5.1 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR  DE  INGEBRUIKNAME
    D
    ESTOEL AFSTELLEN
    De stoel is met vier schroeven (1) bevestigd
    die u los moet draaien om de stand van de
    stoel te kunnen verstellen, waarbij u de stoel in
    de gleuven van de steun moet laten glijden.
    Als de stoel in de gewenste stand staat, moet
    u de vier schroeven weer goed aandraaien.
    D
    ETANK VULLEN
    De te gebruiken brandstof en motorolie staan aangegeven in het
    instructieboekje van de motor.
    Om bij de peilstok van de olie te komen dient u de zitting omhoog te zetten en het daaron-
    der gelegen deksel te openen.OPMERKING
    BELANGRIJK
    !LET OP!
    !GEVAAR!
    11 
    						
    							Zet het contact af en controleer het motoroliepeil dat zich tussen de MIN. en de MAX. inke-
    ping van de peilstok moet bevinden.
    Tijdens het vullen van de tank met brandstof met behulp van een trechter dient u erop toe
    te zien dat de tank niet te vol is.
    De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 4 liter.
    Om de brandstoftank te vullen moet u de motor uitzetten. Doe
    dit in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Denk er altijd aan dat
    benzinedampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK
    BRENGEN EN NIET ROKEN BIJ HET VULLEN VAN DE TANK.
    Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze
    niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water.
    B
    ANDENSPANNING
    Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel vlak boven het grasop-
    pervlak te krijgen, zodat u een mooi maaibeeld
    krijgt.
    Schroef de ventieldopjes los en verbind de
    ventielen aan een persluchtmachine die voor-
    zien is van een manometer.
    De bandenspanning moet als volgt zijn:
    VOOR 1,5 bar
    ACHTER 1,0 bar
    BELANGRIJK
    !GEVAAR!
    NL 18GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 
    MAX
    MIN 
    						
    							NL 19 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 
    DEBEVEILIGINGEN(OPVANGBAK OF STEENBESCHERM-
    KAP) BIJ DE UITWERPOPENING MONTEREN
    Gebruik de machine nooit
    zonder deze beveiligingen!
    Til het deksel (1) op en bevestig de opvangbak
    door de twee scharniergewrichten (2) in de gaten
    van de twee steunen (3) te steken.
    Als u zonder opvangbak wilt werken dan is er op
    aanvraag een steenbeschermkap (4) leverbaar die
    gemonteerd moet worden zoals afgebeeld op de
    figuur.
    Een microschakelaar
    zorgt ervoor dat de motor afslaat of belet het starten
    met een ingeschakeld mes, als de opvangbak of de
    steenbeschermkap niet gemonteerd is. HET IS ZEER
    GEVAARLIJK OM DEZE BEVEILIGINGEN EIGENMACH-
    TIG TE VERANDEREN OF DE WERKING ERVAN TE
    BEPERKEN! 
    D
    OELMATIGHEIDSCONTROLE VAN DE VEILIGHEIDSSYSTEMEN
    Alvorens ieder gebruik dient u de veiligheidssystemen na te
    kijken op hun doelmatigheid. Om dit uit te voeren dient u de verschillende gebruikssituaties
    te simuleren die zijn aangegeven in de tabel op bladzijde 26 en te controleren of, in elke
    situatie, het gewenste effect bereikt wordt.
    C
    ONTROLE VAN HET REMSYSTEEM
    Zorg ervoor dat het remvermogen van de machine aangepast is aan de gebruiksvoorwaar-
    den, en vat het werk niet aan als u twijfels hebt omtrent de doeltreffendheid van de rem.
    Indien nodig, stelt u de rem bij en indien u twijfels blijft hebben omtrent de doeltreffend-
    heid, wendt u zich tot een erkend Assistentie Centrum.
    H
    ET MES CONTROLEREN
    Controleer of het mes goed geslepen en stevig bevestigd is op de respectievelijke as. Als
    het mes bot is wordt het gras uitgerukt, waardoor u een vergeeld gazon krijgt.
    !LET OP!
    !LET OP!
    1
    2
    3
    3
    4 
    						
    							5.2 DE MACHINE STARTEN EN RIJDEN
    D
    EMACHINE STARTEN
    Het starten moet altijd in de open lucht of in een goed geventi-
    leerde ruimte gebeuren ! DENK ERAAN DAT UITLAATGASSEN  GIFTIG ZIJN!
    Voordat u de motor start:
    –open de benzinekraan (1) (indien aanwezig), toe-
    gankelijk vanaf het wielvak achteraan links;
    –Zet de versnellingspook 
    (  bij modellen met
    mechanische aandrijving) of de hendel van de
    snelheidsregelaar 
    (  bij modellen met hydro-
    statische aandrijving) in de vrije stand «N».
    –het mes uitschakelen;
    –schakel op hellende terreinen de handrem in.
    Nadat u dit gedaan heeft:
    –dient u de gashendel, bij een koude motor; in de «CHOKE» stand te zetten zoals aan-
    gegeven op het plaatje, of tussen de «LANGZAAM» en «SNEL» stand als de motor
    reeds is warmgedraaid;
    –steek het startsleuteltje in het contact, draai het sleuteltje in de «DRAAIEN» stand om
    de elektrische installatie in werking te stellen, draai het sleuteltje daarna in de «STAR-
    TEN» stand om de motor te starten en laat het sleuteltje los zodra de motor draait.
    Als de motor draait zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand.
    Indien de motor niet binnen enkele seconden aanslaat, blijf dan niet
    starten om de motor niet te verzuipen en om de accu niet uit te putten. Zet het contact-
    sleuteltje weer in de «UIT» stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te star-
    ten. Indien het startprobleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «7» van deze handlei-
    ding en het instructieboekje van de motor.
    Denk er altijd aan dat de beveiligingssystemen het starten van de
    motor beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen (zie
    bladzijde 26).
    BELANGRIJK
    OPMERKING
    ➤
    ➤
    !GEVAAR!
    NL 20GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 
    1 
    						
    							NL 21 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 
    Als u in deze gevallen blijft proberen de motor te starten (sleuteltje in de «STARTEN»
    stand) begint het controlelampje  te knipperen.
    R
    IJDEN
    De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rij-
    den. U mag de machine (overeenkomstig het Wegenverkeersreglement) alleen op
    privéterrein gebruiken, dat voor openbaar wegverkeer afgesloten is.
    Indien u zich met de machine verplaatst moet het mes uitgescha-
    keld zijn en moet het maaidek in de hoogste stand staan (stand «7»).
    Bij modellen met mechanische aandrijving:
    Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en »SNEL» en zet de ver-
    snellingspook in de 1e versnelling.
    Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal lang-
    zaam opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie»
    overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden.
    U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te beletten dat de machine, door
    een te bruuske start, begint te steigeren en u de macht over het stuur kwijtraakt.
    Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnel-
    lingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u
    de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen.
    Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
    Zet de gashendel op een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL»; trap op het rempe-
    daal om de handrem uit te schakelen en laat het pedaal weer opkomen.
    Verplaats de snelheidsregelaar in richting «F»  en breng de machine op de gewenste
    snelheid met gebruik van de snelheidsregelaar en de gashendel.
    ➤
    ➤
    OPMERKING
    !LET OP! 
    						
    							Beweeg de hendel niet te bruusk, om te voorkomen dat de machine steigert en onbe-
    stuurbaar wordt.
    R
    EMMEN
    Bij modellen met mechanische aandrijving:
    Om te remmen dient u het rempedaal helemaal in te trappen nadat eerst door middel
    van de gashendel snelheid teruggenomen is om het remsysteem niet onnodig te belas-
    ten.
    Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
    Trap het rempedaal in om te remmen. De snelheidsregelaar keert automatisch terug
    naar de «N»  stand.
    A
    CHTERUITRIJDEN
    Bij modellen met mechanische aandrijving:
    Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren. Trap het pedaal in tot-
    dat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnellingspook opzij te
    duwen en in de «R» stand te zetten. Laat het pedaal geleidelijk opkomen om de koppe-
    ling in te schakelen en begin met de achteruitrijmanoeuvre.
    Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
    Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren.
    Stop de machine en schakel de achteruit in door de snelheidsregelaar richting «R»  te
    schuiven.
    5.3 HET GRAS MAAIEN
    H
    ET MES INSCHAKELEN EN VOORUITRIJDEN
    Als u zich op het te maaien gazon bevindt:
    –zet de gashendel in de «SNEL» stand;
    –schakel het mes in door de hendel in stand «B» te zetten;
    ➤
    ➤
    ➤
    ➤
    NL 22GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN  
    						
    							–om het rijden te beginnen moeten de snelheidsregelaars bediend worden. Denk eraan
    het pedaal heel langzaam en voorzichtig op te laten komen zoals reeds eerder beschre-
    ven is.
    Zet het mes altijd in de hoogste stand om het daarna geleidelijk in de gewenste stand te
    zetten. Om een goed en gelijkmatig maaibeeld te krijgen dient u de juiste rijsnelheid in te
    stellen afhankelijk van de hoeveelheid gras dat gemaaid moet worden (lengte en dichtheid)
    en van de vochtigheid van het gazon 
    ( bij modellen met mechanische aandrijving).
    Houd hierbij de volgende aanwijzingen aan:
    –Hoog, dicht en nat gras 1
    eversnelling
    –Normaal onderhouden gazon 2e- 3eversnelling
    –Kort en droog gras 4eversnelling
    De vijfde versnelling dient uitsluitend als rijversnelling op een vlakke
    ondergrond.
    Bij modellen met hydrostatische aandrijving  moet de snelheid geleidelijk aan de toe-
    stand van het gazon worden aangepast met behulp van de snelheidsregelaar.
    Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als u merkt dat de motor het toerental niet
    kan behouden, snelheid te vertragen. Denk eraan dat u nooit een mooi maaibeeld krijgt als
    u te hard vooruit rijdt.
    Bij het oversteken van een hindernis moet u het mes uitschakelen en het maaidek in de
    hoogste stand zetten.
    D
    EMAAIHOOGTE AFSTELLEN
    Met de speciale hendel kunt u 7 verschillende maaihoogten instellen.
    H
    OE U EEN MOOI MAAIBEELD KRIJGT
    1.Uw gazon zal er mooier uitzien indien u
    afwisselend in de lengte- en in de dwarsrich-
    ting maait, dit steeds bij een constante maai-
    hoogte.
    2.Als het windkanaal de neiging heeft ver-
    stopt te raken dan moet u uw snelheid vertra-
    gen.
    ➤
    OPMERKING
    ➤
    NL 23 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 
    12 
    						
    All Dolmar manuals Comments (0)

    Related Manuals for Dolmar Lawn Mower Rm 72 13 H German Version Manual