Lawn Mower EMAK El 63 Instructions Manual
Have a look at the manual Lawn Mower EMAK El 63 Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 8 EMAK manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
ondergrond te gebeuren: 1. monteer de opvangzak; 2. sluit een waterslang aan op de speciale fitting (1) en laat het water stromen; 3. neem plaats op de stoel; 4. zet het maaidek in de laagste stand; 5. start de motor en zet de versnellingspook in de vrije stand; 6. schakel het mes in en laat het enkele minuten draai- en. Verwijder de zak, ledig hem, spoel hem en leg hem op een plaats waar hij snel kan drogen. Berg de machine op in een droge ruimte, afgeschermd van de klimatologische omstandigheden, en dek hem indien mogelijk af met een zeil. 5.4.11 L ANGERE PERIODES VAN INACTIVITEIT Verwijder zorgvuldig de droge grasresten die zich mogelijk in de buurt van de motor of de geluiddemper hebben opgehoopt, om het risico op brand te voorkomen wanneer de machine opnieuw gebruikt wordt! Als de machine voor lange tijd niet zal worden gebruikt (langer dan 1 maand), dienen de instructies in de handleiding relatief aan de motor te worden gevolgd en alle bewegende onderdelen te worden ingevet, zoals beschreven (☛6.2.1). Voor modellen met elektrische start: Koppel de connectors(2 en 3) los van de accu (1). De accu wordt opgeborgen op een koele en droge plaats. Na een lange periode van inactiviteit (langer dan 1 maand) laadt u de accu op alvorens de activiteit te her- vatten ( ☛6.2.5). BELANGRIJK ➤ !OPGELET! NL 24GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 1 32 1
NL 25 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN Om de brandstoftank te ledigen, koppelt u de slang aan de ingang van de benzinefilter (1) los - bereik- baar rechts boven het uitwerpkanaal – en vergeet de slang niet opnieuw aan te sluiten. Alvorens de machine opnieuw in gebruik te nemen, controleert u of er geen benzine lekt uit de slangen en de carburateur. 5.5 GEBRUIK OP EEN HELLEND TERREIN Respecteer de aangegeven beperkingen (max 10° - 17%), en maai een hellend gazon altijd van boven naar beneden en nooit in de dwarsrichting. Let er bij het veranderen van richting goed op niet tegen hindernissen te stoten (stenen, takken, wortels, enz.) waar- door de machine zijwaarts kan glijden of omkantelen, of waardoor u de controle over het stuurwiel kunt verliezen. MINDER VAART ALVORENS OP EEN HELLEND TERREIN VAN RICHTING TE VERANDEREN. Gebruik de achteruitversnelling nooit om snelheid te minderen bij het dalen, om de controle over het stuur niet te verliezen, in het bijzonder op gladde terreinen. Rijd nooit een helling af met de versnelling of de koppeling in de vrije stand! Schakel steeds een lage versnelling en de handrem in alvorens u de machine onbewaakt achterlaat. Bij het rijden op hellingen dient u bijzonder op te letten dat de machine niet gaat steigeren. Minder vaart bij het naderen van een helling, vooral bij het afdalen. 5.6 TRANSPORT Als de machine moet worden verplaatst op een vrachtwagen of een aanhangwagen, gebruikt u geschikte hefwerktuigen en roept u de hulp in van een aantal personen die het gewicht kunnen heffen volgens de meest !OPGELET! !OPGELET! !GEVAAR! max 10° (17%) GOED! FOUT! 1
geschikte procedure. De machine mag in geen geval worden opgetild met behulp van touwen of takels. Tijdens het transport, zet u het maaidek in de laagste stand, schakelt u de handrem in en zorgt u ervoor dat de machine goed bevestigd is aan het vervoermiddel met touwen of kettingen. 5.7 TIPS VOOR EEN MOOI MAAIRESULTAAT 1. Voor een mooi, groen en zacht gazon, moet het gras regelmatig en op de juiste manier worden gemaaid. 2. Het gras wordt bij voorkeur gemaaid als het droog is. 3.Het mes mag niet beschadigd of bot zijn, zodat de grassprieten niet wordt uitgerukt, wat leidt tot een vergeling van de punten. 4.De motor dient op volle toeren te draaien, om het gras op de juiste manier te maaien en om een goede afvoer van het gemaaide gras naar het uitwerpkanaal te verzekeren. 5.De maaifrequentie is afhankelijk van de groei van het gras. Vermijd in ieder geval dat het gras te hoog komt te staan. 6.In warme en droge periodes laat u het gras best wat hoger staan, om te voorkomen dat het uitdroogt. 7.Als het gras erg hoog staat, is het raadzaam het terrein in twee keer te maaien, met een pauze van een dag. De eerste keer maait u smallere stroken met het mes in de hoogste stand. De tweede keer maait u met het mes in de gewenste stand. 8.Het gazon zal er mooier uitzien als het gras afwis- selend in beide richtingen wordt gemaaid. 9.Als het uitwerpkanaal vaak verstopt raakt, mindert u best vaart, zodat de snelheid meer aangepast is aan de toestand van het grasveld; als het probleem aanhoudt, is het mes mogelijk niet behoorlijk geslepen of is het profiel van de vleugels vervormd. 10.Pas erg goed op bij het maaien langs struiken en lage bordessen, die de stand van het maaidek kunnen ontregelen en de zijkant van het maaidek en het mes beschadigen. NL 26GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 12
NL 27 ONDERHOUD 6. ONDERHOUD 6.1 AANBEVELINGEN VOOR DE VEILIGHEID Haal de kap van de bougie, haal de sleutel uit het contact ( modellen met elektrische start) of zet de versnellingshendel in de stand «STOP» ( modellen met manuele start) en lees de instructies alvorens over te gaan tot een onderhouds- of reparatiebeurt. Draag aangepaste kleding en werkhand- schoenen voor de montage en demontage van de messen en in alle situaties die gevaar inhouden voor de handen. Gebruik de machine nooit als er onderdelen versleten of beschadigd zijn. Deze worden vervangen en in geen geval hersteld. Gebruik uit- sluitend originele reserveonderdelen: onderdelen met een andere kwaliteit kun- nen de machine beschadigen en uw veiligheid en die van anderen in het gedrang brengen. Gooi gebruikte olie, oude benzine of andere vervuilende producten nooit achteloos weg! 6.1.1 D E MACHINE OP ZIJN KANT PLAATSEN Om makkelijker aan de onderkant van de machine te kunnen, kan deze op zijn kant wor- den geplaatst. Zet de machine op een stevige en vlakke ondergrond en zorg ervoor dat er minstens twee personen aanwezig zijn die de handeling op veilige en correcte wijze kunnen uitvoeren. 1. Ledig de brandstoftank; 2. zet het maaidek in de stand «5»; 3. breng een steunblok (1) van ongeveer 60 mm onder de achterplaat, tussen de rand van de plaat en de uitmonding van het uitwerp- kanaal; 4. til de machine langs voren op, op een plaats waar u een stevige grip hebt (niet aan het stuurwiel) en leg de machine neer op de aangegeven punten. Let erop de steunen van de opvangzak niet te beschadigen. Controleer de stabiliteit van de machine vóór het uitvoeren van !GEVAAR! !OPGELET! BELANGRIJK !OPGELET! ➤ ➤!OPGELET! 60 mm 1
enige handeling, en voorkom handelingen die de machine kunnen doen omvallen. 6.2 PERIODIEK ONDERHOUD 6.2.1 A LGEMEEN ONDERHOUD EN SMERING Volg het schema dat de punten onderhavig aan nazicht, smering en regelmatig onder- houd aangeeft, en het type te gebruiken smeermiddel en de periodiciteit van de handelin- gen vermeldt. NL 28ONDERHOUD 25 UREN25 UREN OLIE - SAE 30
NL 29 ONDERHOUD 6.2.3 DE MOTOR Volg alle aanwijzingen die worden aangegeven in de handleiding van de motor. Om de motorolie af te tappen: 1. schroef de dop los (1); 2. monteer de slang (2) op de spuit (3) en breng deze volledig in de opening; 3. zuig, met behulp van de spuit (3), alle motor- olie op. Om de motorolie volledig af te tappen, dient u de handeling meerdere malen te herha- len. 6.2.4 A CHTERASSEN Deze bestaan uit verzegelde eenheden die geen onderhoud vereisen. De eenheden zijn voorzien van een permamente smering die geen vervanging of bijvulling behoeft. 6.2.5 A CCU( Alleen voor modellen met elektrische start) Het is van wezenlijk belang de accu zorgvuldig te onderhouden, om borg te staan voor een lange levensduur. De accu van uw machine dient steeds te worden opgeladen: – bij het eerste gebruik na de aankoop van de machine; – vóór elke langere periode waarin de machine niet zal worden gebruikt; – vóór de machine na een lange periode van stilstand opnieuw in gebruik te nemen. – Lees aandachtig de oplaadprocedures die in de handleiding van de accu vermeld staan, en volg ze op. Als deze procedures niet in acht worden genomen, of als de accu niet wordt opgeladen, kunnen de elementen van de accu onherstelbare schade oplopen. – Een lege accu dientze snel mogelijk te worden opgeladen. Het opladen gebeurt met behulp van apparatuur met gelijk- spanning. Andere oplaadsystemen kunnen de accu op onherstelbare wijze bescha- digen. BELANGRIJK ➤ 1 2 3
De machine is uitgerust met een connector (1) voor het opladen, vlakbij de accu, die moet worden aangesloten op de connector van de bijgeleverde speciale onderhouds- acculader “CB02”. Deze connector wordt uitsluitend gebruikt voor de aansluiting op de onderhoudsacculader “CB02”. Voor het gebruik: – volg de relatieve gebruiksaanwijzingen; – volg de instructies vermeld in de handleiding van de accu. 6.3 CONTROLES EN AFSTELLINGEN 6.3.1 D EMONTAGE, SLIJPEN EN BALANCEREN VAN HET MES Controleer of het mes goed geslepen is en stevig vastzit aan de steun. – een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van het gazon; – een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en is een potentiële geva- renbron. Alle handelingen aan het maaidek (demontage, slijpen, in balans brengen, hermontage en/of vervanging) vergen een welbepaalde vaardig- heid en het gebruik van speciaal gereedschap; uit veiligheidsoverwegingen, die- nen deze handelingen bijgevolg uitgevoerd te worden in een gespecialiseerd servicecentrum. Om het mes te demonteren, draagt u werkhand- schoenen. Schroef beide moeren (1) los. Om het mes te demonteren, draagt u werkhand- schoenen. Schroef beide moeren (1) los. Slijp het mes met behulp van een slijpschijf met een middelgrote korrel en controleer de balans van het mes, door een ronde staaf met een diameter van 18 mm door het centrale gat te steken. Een versleten of vervormd mes wordt altijd vervangen, en nooit hersteld! GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE MESSEN VAN HET MERK! ! !OPGELET! !OPGELET! BELANGRIJK NL 30ONDERHOUD 1 Ø 18 mm 1
NL 31 ONDERHOUD Draai bij de montage de twee bevestigingsmoeren (1) vast met een 60-65 Nm dynamometrische sleutel. Indien nodig, vervangt u de schroefbou- ten door uitsluitend ORIGINELE RESERVEONDERDELEN. 6.3.2 A FSTELLING VAN HET MAAIDEK Een correcte afstelling van het maaidek is belangrijk voor een mooi maairesultaat. Om een mooi maairesultaat te bekomen, wordt de voorkant altijd 5- 6 mm lager afgesteld dan de achterkant. 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en controleer de bandenspanning; 2. plaats steunblokken (1) van 26 mm onder de voorkant van de plaat, steunblokken van 32 mm (2) onder de achterkant van het maaidek, en zet de hendel in de stand «1»; 3. zet de moeren (3-5), de tegenmoeren (4 - 6) aan de linker- en rechterzijde, en de moeren (7-8) aan, zodat het maaidek goed op de steunblok- ken rust, met alle bevestigingen stevig aangezet; 4. blokkeer de moer (3) en de tegenmoer (4); 5. draai aan de moer (7) tot het voorste deel van het maaidek begint te stijgen; 6. draai aan de moer (5) tot het achterste deel van het maaidek begint te stijgen en blokkeer de tegenmoer (6); 7. controleer het voorste deel en draai, indien nodig, aan de moer (7); 8. blokkeer de moer (8) aan de spil (9). Indien u er niet in slaagt het maaidek af te stellen, wendt u zich tot een erkend servicecentrum. 6.3.3 A FSTELLING MESKOPPELING- EN REM Bij het bedienen van de hendel voor het onkoppelen van het mes, wordt tegelijk een rem ingeschakeld die het draaien van het mes in enkele seconden stopt. Bij een onregelmatige werking, wendt u zich tot een erkend servicecentrum. OPMERKING !OPGELET! 2 1 4 3 78 5 9 6
6.3.4 BIJSTELLEN VAN DE REM De verlenging van de remafstanden maakt de bijstelling van de rem noodzakelijk.. Het bijstellen gebeurt met OPGETROKKEN handrem. 1. Verwijder het uitwerpkanaal (1), dat beves- tigd is met een spil (2) met pen (3): 2. ingrijpen op de regelmoer (4) (die bereikt kan worden door het deksel van de motor weg te nemen) tot men de hoogte van 86- 88 mm heeft bereikt tussen de klamp (5) en het bovenste gedeelte van de hendel (6); 3. het uitwerpkanaal (1) hermonteren en de pin (2) en de pen (3) terugplaatsen. Als de rem na het bijstellen onregelmatig blijft functioneren, dient u onmiddellijk contact op te nemen met een erkend servicecentrum. VOER GEEN ANDERE DAN DE HIERBOVEN BESCHREVEN HANDELINGEN UIT. 6.3.5 A FSTELLEN VAN DE SPANNING VAN DE DRIJFSNAAR Als de machine niet voldoende rijkracht vertoont, dient de spanning van de spanningsveer te worden afgesteld. Hiervoor wordt de handrem ONTKOP- PELD (let erop dat de machine niet gaat rijden) en het maaidek in de stand «3» gezet. 1. Verwijder het uitwerpkanaal (1), dat bevestigd is met een spil (2) en pen (3); 2. controleer of de dop (4) van de kabel van het kop- pelingsmechanisme goed in zijn zitting zit; 3. draai aan de moeren (5) tot u een totale veerleng- te (6) van 174 - 176 mm bekomt, gemeten aan de buitenkant van de sluitringen; !OPGELET! NL 32ONDERHOUD 6 1 5 4 3 2 86 - 88 mm 1 3 2 46 5 174 - 176 mm
NL 33 ONDERHOUD 4. controleer de veer (7) van de aansluitkabel, die noch te strak, nocht te los, maar voldoende vrij moet zijn. Is dit niet het geval, draai dan aan de regelaar (8) tot u de gewenste conditie verkrijgt; 5. controleer de veer (6) opnieuw; 6. hermonteer het uitwerpkanaal (1) en herplaats steeds de spil (2) met pen (3). 6.4 DEMONTAGE EN VERVANGINGEN 6.4.1 V ERVANGING VAN DE BANDEN 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en plaats steunblokken onder een dragend ele- ment van het chassis, aan de zijde van het te vervangen wiel. 2. Verwijder de elastische ring (1) en het ringetje (2) met behulp van een schroevendraaier. 3. Neem het wiel weg. Breng smeervet aan op de as en herplaats – na hermontage van het wiel – het ringetje (2) en de elastische ring (1). Bij de vervanging van banden of wielen, dienen de rechter- en lin- kerwielen dezelfde diameter te hebben. Controleer tevens de afstelling van het maaidek, om een ongelijkmatig maairesultaat te vermijden. 6.4.2 R EPARATIE OF VERVANGING VAN DE BANDEN Het herstellen of vervangen van een band ten gevolge van een lek, dient te worden uitge- voerd door een vakman, volgens de voor dit type banden geldende voorschriften. OPMERKING BELANGRIJK 1 2 87