Lawn Mower EMAK El 63 Instructions Manual
Have a look at the manual Lawn Mower EMAK El 63 Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 8 EMAK manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
ge ruk trekt. Breng na het starten van de motor de handgreep steeds weer in zijn zitting, en begeleid het automatisch oprollen van het touw. 4.22 G ASHENDEL Regel het toerental en zet de motor af. De standen, aangeduid op het plaatje, komen overeen met: «STOP» motor af «CHOKE» start met koude motor «LANGZAAM» laagste toerental van de motor «SNEL» hoogste toerental van de motor – De stand «CHOKE» veroorzaakt een verrijking van het mengsel, wordt gebruikt bij de start met een koude motor, en alleen voor de strikt noodzakelijke tijd. – Voor het rijden kiest de bestuurder een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL». – Zet de gashendel tijdens het maaien in de stand «SNEL». NL 14BEDIENINGSELEMENTEN 4.22 4.21
NL 15 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.1 AANBEVELINGEN VOOR EEN VEILIG GEBRUIK Gebruik de machine uitsluitend voor het doel waarvoor hij werd voorbestemd (het maaien en opvangen van gras). Laat de beveiligingen waarmee de machine is uitgerust ongemoeid en ongewij- zigd. DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK IS VOOR SCHADE BEROKKEND AAN DERDEN. Alvorens de machine in gebruik te nemen: – lees de algemene veiligheidsvoorschriften ( ☛ 1.2), en besteed speciale aan- dacht aan het rijden en maaien op hellende terreinen; – lees aandachtig de gebruiksaanwijzingen, raak vertrouwd met de bedieningen en leer hoe u het mes en de motor snel tot stilstand kunt brengen. – breng handen en voeten nooit in de nabijheid van of onder de ronddraaiende delen en blijft steeds uit de buurt van de uitwerpopening. Gebruik de machine niet als u in slechte fysieke conditie verkeert, of geneesmid- delen of andere middelen ineemt die de reflexen of de concentratie verminderen. De gebruiker is verantwoordelijk voor de beoordeling van de potentiële risico’s van het terrein waarop moet worden gewerkt, en voor het treffen van alle nodige maatregelen met het oog op zijn eigen veiligheid en die van derden, met name op hellingen, hobbelige, gladde of instabiele terreinen. Laat de machine nooit in hoog gras staan met draaiende motor, om brandgevaar te vermijden. Vertraag altijd bij het veranderen van richting, in het bijzonder in smalle bochten. Deze machine mag niet worden gebruikt op hellingen van meer dan 10° (17%) ( ☛ 5.5). Alle verwijzingen naar de posities van de bedieningen worden weer- gegeven in hoofdstuk 4. 5.2 INTERVENTIECRITERIA VEILIGHEIDSMECHANISMEN De veiligheidsmechanismen hebben twee functies: – ze voorkomen dat de motor wordt gestart als de veiligheidsvoorschriften niet in acht werden genomen; – ze leggen de motor stil als er ook maar één veiligheidsvoorwaarde wegvalt. BELANGRIJK !OPGELET! !GEVAAR!
a)Om de motor te kunnen starten moet: – de koppeling in de “vrije” stand staan; – het mes ontkoppeld zijn; – de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is. b)De motor wordt stilgelegd als: – de gebruiker de stoel verlaat terwijl het mes is ingeschakeld; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat; – de opvangzak wordt opgetild terwijl het mes is ingeschakeld; – het mes wordt ingeschakeld zonder dat de opvangzak werd geplaatst. – of de handrem ingeschakeld is zonder het mes te hebben uitgeschakeld. 5.3 HANDELINGEN VOOR DE INGEBRUIKNAME Deze controles staan er borg voor dat het werk op de meest nuttige en veilige manier ver- loopt. 5.3.1 R EGELING STOEL De stoel is verstelbaar door hem langs de gaten in het frame te verschuiven. 1. Schroef de vier schroeven (1) los; 2. eens in de gewenste stand, zet u de vier schroe- ven (1) stevig aan. 5.3.2 B ANDENSPANNING Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek volledig vlak boven het gras- oppervlak te positioneren en een mooi egaal maaire- sultaat te bekomen. 1. Schroef de ventieldopjes los; 2. verbind de ventielen met een persluchtmachine voorzien van een manometer, en controleer de bandenspanning, die als volgt moet zijn: – Voorbanden 1,8 bar – Achterbanden 1,3 bar 3. schroef de ventieldopjes terug vast. NL 16GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 1 1
NL 17 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.3.3 BIJVULLEN VAN OLIE EN BENZINE Het bijvullen van olie en benzine dient steeds te gebeuren met de motor uit, en in open lucht of een goed geventileerde ruimte. Denk eraan dat benzinedampen ontvlambaar zijn! GEEN NAAKTE VLAMMEN BIJ DE BRAND- STOFTANK BRENGEN OM DE INHOUD ERVAN TE CONTROLEREN EN NIET ROKEN TIJDENS HET BIJVULLEN. Het te gebruiken type olie en benzine staat aangegeven in de hand- leiding van de motor. Controleer het peil van de motorolie bij stilstaan- de motor: 1. om toegang te hebben tot de dop (1), verwij- der het inspectielid van de motor (2) met behulp van een schroevendraaier; 2. volgens de handleiding van de motor, dient het oliepeil begrepen te zijn tussen de inkepingen MIN. en MAX van de peilstok (3); 3. herplaats steeds de dop (1) en het motorlid (2). Om brandstof bij te vullen (bij stilstaande motor): 1. schroef de dop (4) van de brandstoftank achter de stoel los; 2. vul brandstof bij met behulp van een trechter, en let er hierbij op de tank niet volledig te vul- len. De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 3,5 liter; 3. draai de dop (4) weer vast. Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water. BELANGRIJK OPMERKING !GEVAAR! MAX MIN 1 2 3 4
5.3.4 MONTAGE VAN DE BEVEILIGINGEN AAN DE UIT- LAAT(OPVANGZAK) Gebruik de machine nooit zonder de beveiliging aan de uitlaat! Haak de opvangzak (1) vast aan de steunpunten (2) en centreer hem tegenover de achterste plaat door beide referentiepunten (3) te laten over- eenkomen. 5.3.5 C ONTROLE VAN DE DOELMATIGHEID VAN DE VEILIGHEIDSMECHANISMEN Controleer de doelmatigheid van de veiligheidsmechanismen door een aantal werksitu- aties te simuleren (☛5.2) en na te gaan of voor elke situatie het aangeduide effect wordt verkregen. Indien het resultaat ontoereikend blijkt, wendt u zich onmiddellijk tot een erkend service- centrum. 5.3.6 C ONTROLE VAN HET REMSYSTEEM Vergewis u ervan dat het remvermogen van de machine geschikt is voor de werksituatie, en vat het werk niet aan indien u twijfels hebt over de doelmatigheid van de rem. Indien nodig, stelt u de rem bij (☛6.3.4) en indien u twijfels blijft hebben over de doelmatigheid, raadpleegt u een erkend servicecentrum. 5.3.7 C ONTROLE VAN HET MES Draag stevige handschoenen bij het hanteren van het mes. Controleer of het mes goed geslepen is en stevig vastzit aan de steun. – een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van het gazon. – een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en is een potentiële geva- renbron. Indien de controle gebreken aan het licht brengt, dient u het mes te slijpen of degelijk vast te maken (☛6.3.1).!OPGELET! !OPGELET! NL 18GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 2 3 1
NL 19 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.4 GEBRUIK VAN DE MACHINE 5.4.1 H ET STARTEN VAN DE MOTOR Het starten dient altijd in open lucht of in een goed geventileer- de ruimte te gebeuren! DENK ERAAN DAT DE UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN! Om de motor te starten: 1. neem plaats op de stoel en schakel de handrem in (☛4.3); 2. zet de koppeling in de vrije stand («N») (☛4.4); 3. ontkoppel het mes (☛4.6); 4. bij een start met koude motor, zet u de versnellingspook in de stand «CHOKE» aange- duid op het label (☛4.12 - 4.22), en bij een reeds warmgedraaide motor, zet u de pook tussen «LANGZAAM» en «SNEL»; Voor modellen met elektrische start 5. steek de sleutel (☛4.11) in het contact, draai hem in de stand «DRAAIEN» om het elektrisch circuit te activeren, en vervolgens in de stand «START» om de motor te starten; 6. laat de sleutel los van zodra de motor is gestart; Voor modellen met manuele start 5. Neem de handgreep van het starttouw (☛4.21) vast en trek het touw met een stevige ruk; 6. breng na het starten van de motor de handgreep weer in zijn zitting. 7. na enkele seconden, zet u de versnellingspook in de stand «SNEL» en vervolgens in de stand «LANGZAAM». De choke dient zo snel mogelijk te worden uitgeschakeld; het gebruik van de choke bij een warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken. Ingeval van problemen bij het starten, vermijd herhaalde pogingen om de motor niet te verzuipen of de accu te ontladen (indien aanwezig). – Controleer of de voorwaarden voor het starten van de motor worden vervuld. – Zet de sleutel ( elektrische start) of de versnelling ( manuele start) in de stand «STOP», wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Als het pro- ➤➤ OPMERKING BELANGRIJK ➤ ➤ !GEVAAR!
bleem aanhoudt, raadpleeg hoofdstuk «7» vandeze handleiding en de handleiding rela- tief aan de motor. 5.4.2 H ET RIJDEN EN VERPLAATSEN VAN DE MACHINE Deze machine mag niet op de openbare weg worden gebruikt, maar (volgens het verkeersreglement) uitsluitend op privéterreinen die afgesloten zijn voor het verkeer. Tijdens het rijden, dient u het mes te onkoppelen en het maaidek in de hoogste stand te brengen (stand «5»). Om te rijden: 1. zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en «SNEL»; 2. duw de pedaal helemaal in (☛4.2) en zet de versnellingspook in de 1ste versnelling (☛4.4). 3. laat de pedaal langzaam terugkomen om te rijden. Bereik de gewenste snelheid door de gashendel en de versnellingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere te schakelen dient u steeds de koppeling te bedie- nen door de pedaal in te duwen (☛4.2). U dient de pedaal steeds lanzaam te laten terugkomen, om te beletten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de controle over het stuurwiel verliest. 5.4.3 R EMMEN Om te remmen: 1. neem eerst vaart terug door het toerental van de machine te verminderen; 2. duw de rempedaal helemaal in (☛4.2) om de snelheid nog eens te minderen, tot de machine volledig stilstaat. 5.4.4 A CHTERUITVERSNELLING Het inschakelen van de achteruitversnelling DIENT altijd bij stilstand te gebeuren. De achteruitversnelling wordt ingeschakeld zoals hierboven beschreven (☛5.4.2), door de versnellingspook opzij te duwen en in de stand «R» te zetten. !OPGELET! OPMERKING !OPGELET! NL 20GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 21 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.4.5 HET GRAS MAAIEN De machine is niet geschikt voor zwaar werk en om grote hoeveel- heden gras te maaien. De invoer van het lemmer wordt bekomen middels een apparaat met wrijving. Teneinde de beschadiging of een voortijdige slijtage van de frictie-elemen- ten te vermijden, moet men de volgende aanduidingen strikt opvolgen. Om te beginnen maaien: 1. alle vreemde voorwerpen van het gazon wegnemen die door het mes zouden geraakt kunnen worden (stenen, takken, beenderen, ijzerdra- den, enz.) en de plaats van verborgen elementen die niet verwijderd kunnen worden (wortels, irrigatiesystemen, enz.) duidelijk aanduiden; 2. zorg ervoor dat de grasopvangzak correct is gemonteerd; 3. zet de gashendel in de stand «SNEL»; 4. breng het maaidek naar de hoogste stand voordat men het lemmer invoert; 5. schakel het mes (☛4.6) in zonder te zoeken in de middenstanden en blijf hierbij uit het hoog gras; 6. rij gelijkmatig en uiterst voorzichtig over het grasoppervlak, zoals eerder beschreven; 7. op oneven terreinen, de maaihoogte van het gras zodanig regelen dat men voorkomt dat het mes gaat stoten tegen de onregelmatigheden van het terrein of tegen vreemde voorwerpen die schade aan het mes zelf en aan de support kunnen veroorzaken; 8. de juiste rijsnelheid inschakelen voor de gewenste voorwaartse bewegingssnelheid (1 steof 2deversnelling) en de maaihoogte van het gras (☛4.5) regelen zodanig dat de hoeveelheid te verwijderen gras niet excessief is, teneinde te vermijden dat het mes blokkeert of dat het kanaal verstopt raakt. Bij het maaien van hellende terreinen dient u de snelheid te !OPGELET! BELANGRIJK BELANGRIJK
minderen, met het oog op de veiligheid( ☛ 1.2 - 5.5). – Minder vaart telkens wanneer u een afname van het toerental waarneemt, en denk eraan dat u nooit een mooi maairesultaat bekomt als de rijsnelheid te hoog is ten op- zichte van de hoeveelheid gras. – Ontkoppel het mes en zet het maaidek in de hoogste stand als over een hindernis of oneffenheid moet worden gereden. – Gebruik de 3de versnelling alleen voor verplaatsingen. 5.4.6 H ET LEDIGEN VAN DE OPVANGZAK Als het gemaaide gras op de grond blijft liggen, betekent dit dat de opvangzak vol is. Als u verder maait met een volle zak, kan het uitwerpkanaal ver- stopt raken. Om de zak te ledigen: 1. vertraag; 2. schakel over naar de vrije stand (N) (☛4.4) en stop met rijden; 3. ontkoppel het mes (☛4.6); 4. schakel de handrem in op hellingen; 5. duw de achterste hendel naar boven en kiep de zak o; U kunt de opvangzak alleen ledigen als het mes ontkoppeld is; zoniet slaat de motor af. 5.4.7 H ET LEDIGEN VAN HET UITWERPKANAAL Deze handeling dient altijd te worden uitgevoerd met een uit- geschakelde motor. Indien het uitwerpkanaal verstopt is (door een ophoping van gras te wijten aan een volle zak of omwille van een te hoge snelheid ten opzichte van de hoeveelheid gras), handelt u als volgt: 1. stop met rijden, ontkoppel het mes en schakel de motor uit; 2. verwijder de opvangzak; 3. verwijder het opgehoopte gras bij de uitmonding van het uitwerpkanaal.!OPGELET! OPMERKING NL 22GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 23 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.4.8 NA HET MAAIEN Na het maaien ontkoppelt u het mes en vermindert u het toerental van de motor. Op de terugweg dient het maaidek in de hoogste stand te staan. 5.4.9 N A HET WERK Na het maaien, de machine afzetten en de parkeerrem inschakelen. Voor modellen met elektrische start: 1. zet de gashendel in de stand »LANGZAAM»; 2. zet de motor af door de contactsleutel in de stand «STOP» te zetten. Haal altijd de sleutel uit het contact alvorens de machine onbewaakt achter te laten! Om de lading van de accu in stand te houden, wordt de sleutel niet in de stand «DRAAIEN» gelaten wanneer de motor niet aanstaat. Voor modellen met manuele start 1. zet de versnellingshendel in de stand «STOP». Controleer steeds of de versnellingshendel in de stand «STOP» staat vooraleer de machine onbewaakt wordt achtergelaten! 5.4.10 S CHOONMAKEN EN OPBERGEN Ledig altijd de opvangzak en laat geen containers met gemaaid gras achter in een gesloten ruimte. Maak, na elk gebruik, de buitenkant van de machine schoon, ledig de opvangzak en schud deze goed uit om alle gras- en aarderesten te verwijderen. Maak de plastic delen van de machine schoon met een vochtige spons en wat schoon- maakmiddel. Let erop dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektronische kaart niet nat te maken. Gebruik nooit hogedrukreinigers of bijtende middelen om de bui- tenkant van de machine te reinigen! Het reinigen van de binnenkant van het maaidek en het uitwerpkanaal dient op een harde BELANGRIJK !OPGELET! !OPGELET! ➤ BELANGRIJK !OPGELET! ➤