Home > Global Garden Products > Lawn Mower > Global Garden Products Lawn MowerXM 130, XM 140 HD, XM 160 HD Instructions Manual

Global Garden Products Lawn MowerXM 130, XM 140 HD, XM 160 HD Instructions Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Global Garden Products Lawn MowerXM 130, XM 140 HD, XM 160 HD Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 230 Global Garden Products manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							71
    NEDERLANDSNL
    2. Vol gas - bij gebruik van de machine 
    altijd vol gas geven. 
    Om de gashendel op vol gas te zetten, zet 
    u de hendel ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand.
    3. Stationairloop.
    3.4.6 Contactslot (7:U)
    Het contactslot wordt gebruikt om de motor te 
    starten en uit te schakelen.  Laat de sleutel niet in stand 2 op de 
    machine zitten. Er is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan 
    ontladen en worden beschadigd.
    Drie standen: 1. Stopstand  - de motor is kortgesloten. 
    De sleutel kan verwijderd worden.
    2. Rijstand.
    3. Startstand - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 2 wanneer de motor gestart is.
    3.4.7 Versnellingspook (7:R) (MAN)
    Pook om één van de vijf versnellingen vooruit (1-
    2-3-4-5), neutraal (N) of achteruit (R) te kiezen.
    Tijdens het schakelen moet het koppelingspedaal 
    ingetrapt zijn.
    LET OP! Zorg dat de machine volledig stilstaat 
    voordat u van de achteruit in de vooruit of 
    omgekeerd schakelt. Als u niet meteen in een 
    bepaalde versnelling kunt schakelen, laat het 
    koppelingspedaal dan opkomen en trap het 
    opnieuw in. Schakel opnieuw naar de gewenste 
    versnelling. Probeer nooit geforceerd in een 
    gewenste versnelling te schakelen.
    3.4.8 Krachtafnemer (7:Q) De krachtafnemer mag nooit 
    ingeschakeld zijn wanneer het aan de 
    voorzijde gemonteerde gereedschap in 
    de transportstand staat. Dit beschadigt 
    de riemtransmissie.
    Hendel voor in- en uitschakelen van de 
    krachtafnemer voor aandrijving van het maaidek 
    en aan de voorzijde ge monteerde accessoires. 
    Twee standen:
    1.Voorste stand  - krachtafnemer 
    uitgeschakeld.
    2. Achterste stand  - krachtafnemer 
    ingeschakeld. 3.4.9 Rijden - bedrijfsrem (6:O) (HST)
    Als de machine niet remt zoals 
    verwacht als het pedaal wordt 
    losgelaten, moet het linkerpedaal (6:M) 
    worden gebruikt als noodrem.
    Het pedaal regelt de vers nelling tussen de motor en 
    de wielen (= de snelhe id). Wanneer het pedaal 
    omhoog staat, wordt de be drijfsrem geactiveerd.
    1. Pedaal voorwaarts  – de 
    machine gaat vooruit.
    2. Pedaal onbelas t 
    – de machine staat stil.
    3. Pedaal achterwaarts  
    – de machine rijdt achteruit.
    4. Minder druk op het pedaal  
    – de machine remt.
    3.4.10 Zitting (2:W) De zitting kan worden opgeklapt en naar 
    voor of achter worden geschoven.  De 
    stand van de zitting kan met de knoppen 
    (2:X) worden vergrendeld.
    De zitting is voorzien van een 
    beveiligingsschakelaar di e is aangesloten op het 
    beveiligingssysteem van de machine. Doordat 
    bepaalde functies niet werken als er niemand op de 
    zitting zit wordt voorkomen  dat er gevaarlijke 
    situaties kunnen ontstaan. Zie ook 5.3.2.
    3.4.11 Motorkap (afb. 3)
    Om bij te tanken en de motor en de accu te inspec-
    teren en onderhouden, opent u de motorkap. 
    De motor mag niet dr aaien als u de kap 
    opent. 
    3.4.11.1Openen
    1.  Zorg dat de besturings armen in de voorste stand 
    staan.
    2.  Trek de stoelvergrendeling (2:S) omhoog en  kantel de stoel voorover.
    3.  Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai  de kap omhoog.
    3.4.11.2Sluiten
    Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de 
    kap omlaag.
    De machine alleen gebruiken met 
    gesloten kap. Anders bestaat er een 
    kans op brandwonden en kunt u 
    bekneld raken. 
    						
    							72
    NEDERLANDSNL
    3.4.12 Koppelingshendel (8:K)
    Hendel om de traploze transmissie uit te 
    schakelen. Hiermee kunt u de machine handmatig 
    verplaatsen zonder de motor te gebruiken. De ontkoppelingshendel mag nooit 
    tussen de binnenste  en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot oververhitting en 
    beschadiging van de transmissie.
    Twee standen: 1. Hendel naar buiten  - 
    transmissie ingeschakeld voor 
    normaal gebruik. U hoort een 
    klik als de hendel in deze stand 
    wordt vergrendeld.
    2. Hendel naar binnen  – transmissie is 
    uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden 
    verplaatst.
    De machine mag niet over  lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd. 
    4 TOEPASSINGEN
    De machine mag uitsluite nd gebruikt worden bij 
    de volgende werkzaamheden met de aangegeven 
    originele GGP-accessoires:
    Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht van maximaal 100 N.
    De duwkracht van getrokken accessoires op het 
    trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
    LET OP! Neem vóór het gebruik van een 
    aanhanger altijd contact op met uw 
    verzekeringsmaatschappij.
    LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    5 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met 
    gesloten en vergrendelde kap. Anders 
    bestaat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    5.1 BIJVULLEN MET BENZINE
    Gebruik altijd loodvrije  benzine. Gebruik nooit 
    brandstof voor tweetaktmotoren.
    Door de transparante ta nk is het brandstofniveau 
    makkelijk af te lezen.
    LET OP! Gewone loodvrije  benzine is beperkt 
    houdbaar en mag niet lange r dan 30 dagen worden 
    bewaard.
    U kunt ook milieuvriendeli jke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minder schadelijk is voor 
    mens en milieu.
    Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal 
    daarvoor bestemde tank. 
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. 
    Verwijder nooit de vuldop en vul de 
    machine nooit met benzine wanneer de 
    motor loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele 
    vulbuis plus 1-2 cm boveni n de tank) leeg, zodat 
    de benzine, wanneer d eze warm wordt, kan 
    uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 9.
    5.2 CONTROLEER HET OLIEPEIL
    Het carter is bij afleve ring altijd gevuld met SAE 
    10W-30-olie.
    Zie afb. 12.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil 
    correct is. De machine moet op een vlakke 
    ondergrond staan.
    Zorg dat de omgeving  rond de oliepeilstok 
    schoon is. Draai de oliepe ilstok los en trek 
    hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden  en 
    schroef deze vast . 
    Schroef de peilstok weer los en trek deze weer 
    omhoog. Lees het oliepeil af.
    Vul olie bij tot de FULL -streep als het oliepeil 
    onder deze markering staat.
    Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep 
    komen. Een te hoog oliepeil kan de motor 
    oververhitten. Als het o liepeil boven de “FULL”-
    streep komt, moet de olie  worden afgetapt tot het 
    juiste niveau is bereikt.
    Werkzaam-
    heden
    Accessoires, origineel van GGP
    Gras maaien Maaidekken gebruiken: XM 130: 85 C
    XM 140 HD: 85 C, 95 C
    XM 160 HD: 85 C, 95 C, 105 C
    Vegen Veegeenheid. Stofbeschermer  wordt aanbevolen.
    Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees  gebruiken. Sneeuwkettingen en 
    framegewichten zijn aanbevolen.
    Gras en 
    bladeren vegen Getrokken opvangbak 38 
    gebruiken.
    Gras- en 
    bladtransport Transportkar Combi gebruiken. 
    						
    							73
    NEDERLANDSNL
    5.3 VEILIGHEIDSCONTROLE
    Controleer of de machine voldoet aan de 
    onderstaande veiligheidscontrole. De veiligheidscontrole moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderd elen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet 
    gebruiken! Breng de machine voor 
    reparatie naar een servicewerkplaats!
    5.3.1 Algemene veiligheidscontrole
    5.3.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het 
    beveiligingssysteem werkt.
    5.4 STARTEN
    1. Zie afb. 10. Open de benzinekraan die zich in de kap aan de linkerachterzijde bevindt.
    2.  Controleer of the bougiekabel(s) op de  bougie(s) is/zijn geplaatst. 3.  Controleer of de krac
    htafnemer uitgeschakeld 
    is. 
    4.  Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 
    5. Starten van een koude motor – zet de gashendel  helemaal in de chokestand. 
    Starten van een warme mo tor – zet de gashendel 
    op vol gas (ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand).
    6.  Trap het koppelings-/ rempedaal volledig in.
    7.  Draai de contactsleutel om en start de motor.
    8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de  gashendel geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 
    cm achter de chokestand) als u de choke 
    gebruikt hebt. 
    9. Laat de machine na een koude start niet  onmiddellijk belast werke n, maar laat de motor 
    eerst een paar minuten warmdraaien. Op die 
    manier kan de o lie eerst opwarmen. 
    Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
    5.5 BEDIENINGSTIPS
    Controleer altijd of de juis te hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het 
    werken op hellingen. Zie 5.2. 
    Wees voorzichtig bi j het rijden op 
    hellingen. Start of stop niet plotseling 
    wanneer u een helling op- of afrijdt. 
    Rijd nooit dwars ov er een helling. Rijd 
    van boven naar beneden en van 
    beneden naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om controle over de 
    machine te houden en het risico op 
    kantelen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste 
    versnelling en bij vol gas het stuur niet 
    volledig naar één kant. De machine kan 
    dan kantelen.
    Blijf met uw handen  uit de buurt van de 
    middensturing en de zittinghouder. 
    Anders kunt u bekneld raken! Rijd 
    nooit met de machine als de motorkap 
    open is.
    Rijd nooit als het maaidek in de 
    transportpositie staat. Dit veroorzaakt 
    schade aan de aandrijfsnaar van het 
    maaidek.
    5.6 STOPPEN
    Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet 
    de motor af door de contac tsleutel om te draaien.
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen 
    en aansluitingen.
    Geen lekkages.
    Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen.
    Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit 
    en laat het pedaal 
    van de bedrijfsrem 
    omhoog komen. De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen.
    Geen abnormale geluiden.
    Status Handeling Resultaat
    Het koppelings-/rem-
    pedaal is niet inge-
    trapt.
    De krachtafnemer is 
    niet ingeschakeld. Probeer te 
    starten.
    De motor 
    start niet.
    Het koppelings-/rem-
    pedaal is ingetrapt.
    De krachtafnemer is 
    ingeschakeld. Probeer te 
    starten.
    De motor 
    start niet.
    Lopende motor. De 
    krachtafnemer is 
    ingeschakeld. De bestuur-
    der gaat staan.
    De motor 
    stopt dan.
    Lopende motor. Verwijder  zekering.De motor 
    stopt dan. 
    						
    							74
    NEDERLANDSNL
    Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.Als u de machine zonder toezicht 
    achterlaat, moet u de bougiekabel(s) 
    losmaken van de bougie(s). Trek ook de 
    sleutel uit het contactslot. 
    Direct na gebruik kan de motor 
    bijzonder heet zijn.  Raak de demper, de 
    cilinder of de koelribben niet aan. Dit 
    kan ernstige brandwonden 
    veroorzaken.
    5.7 REINIGING
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage. 
    Spuit nooit water onder hoge druk op 
    de machine. Hierdoor kunnen asafdich-
    tingen, elektrische onderdelen of hyd-
    raulische kleppen beschadigd raken.
    Spuit nooit lucht onde r hoge druk tegen 
    de radiatorvinnen. Hierdoor zal de 
    radiator beschadigd raken. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
    • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. 
    • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
    • Reinig de luchtinlaat van de motor. 
    • Start na het reinigen de machine en een  eventueel gemonteerd maaidek om water te 
    verwijderen dat ande rs lagers zou kunnen 
    binnendringen en beschadigen.
    6 ONDERHOUD
    6.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA
    Om de machine voortdure nd in goede staat te 
    houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, 
    ook in verband met het milieu, moet het 
    onderhoudsprogramma van GGP worden gevolgd.
    De inhoud van dit programma vindt u in het 
    bijgevoegde serviceboekje.
    Basic service
     moet altijd door een erkende 
    servicewerkplaats worden uitgevoerd.
    Eerste onderhoud en Intermediate Service
     zou 
    door een erkende serv icewerkplaats moeten 
    worden uitgevoerd, maar kan ook door de 
    gebruiker worden gedaan. De inhoud van deze  programmas staat in het serviceboekje en de 
    handelingen zijn beschreven onder“5” en 
    hieronder.
    Onderhoud dat door een erkende 
    servicewerkplaats wordt uitgevoerd geeft u de 
    garantie dat uw machin
    e professioneel wordt 
    onderhouden met originele reserveonderdelen.
    Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een 
    erkende servicewerkplaats  krijgt u een stempel in 
    het onderhoudsboekje.  Een  serviceboekje waarin 
    ieder onderhoud wordt ge registreerd, is een 
    waardevol document dat de tweedehandswaarde 
    van de machine verhoogt.
    6.2 VOORBEREIDING
    Alle service en onderhoud moet worden 
    uitgevoerd op een stilstaan de machine waarvan de 
    motor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan 
    wegrollen. Gebruik daarom altijd de 
    parkeerrem.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door de bougiekabel( s) los te maken van 
    de bougie(s) en de contactsleutel te 
    verwijderen. 
    6.3 BANDENSPANNING
    Pas de bandenspanning op de volgende manier 
    aan:
    Voorzijde: 0,4 bar (6 psi).. 
    Achter: 1,2 bar (17 psi). 
    6.4 MOTOROLIE VERVANGEN
    VVervang de motorolie de eerste keer na 5 
    werkuren, daarna na elke 50 werkuren of één keer 
    per seizoen. 
    Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of 
    minstens één keer per seizoen, als de motor extra 
    hard of bij hoge omge vingstemperaturen moet 
    werken.
    Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
    Gebruik olie zond er toevoegingen.
    Vul niet te veel olie bij.  Dit kan tot oververhitting 
    van de motor leiden. 
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten 
    afkoelen voordat u de olie aftapt.
    1. Schroef de olieaftapplug los (afb. 11).
    2. Vang de olie op in een vat. Breng die olie  vervolgens naar een milieustraat. Mors geen 
    olie op de aandrijfriemen.
    3.  Schroef de olieaftapplug vast. 
    Olie SAE 10W-30
    Serviceklasse SJ of hoger 
    						
    							75
    NEDERLANDSNL
    4.  Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie.
    Hoeveelheid olie: 1,2 l
    5. Na het bijvullen  van olie start u de motor en laat 
    u deze 30 seconden st ationair draaien. 
    6. Controleer of er een olielek is.
    7. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en  controleer dan of het  oliepeil overeenkomt met 
    5.2.
    6.5 BENZINEFILTER (12:Q)
    Vervang het benzinefilter elk seizoen. 
    Controleer of er geen be nzinelekkages zijn nadat 
    het nieuwe filter is geïnstalleerd.
    6.6 RIEMTRANSMISSIES
    Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    6.7 BESTURING
    De besturing moet na 5 werkuren worden 
    gecontroleerd/afgesteld en  vervolgens na elke 25 
    werkuren.
    6.7.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    6.7.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkabels als volgt af:
    Span de stuurkabels door de  moer vaster te draaien 
    (afb. 16). Belangrijk! De schroefuiteinden van de 
    stuurkabel moeten tijdens het bijstellen worden 
    vastgehouden, zodat de kabel niet draait. Gebruik 
    een instelbare sleutel of  vergelijkbaar gereedschap 
    en zet die op de schroeven aan de kabeluiteinden.
    Span de stuurkabels aan to t er geen speling meer 
    is.
    Span de stuurkabels niet  te strak. Daarmee wordt 
    het sturen zwaarder, terwijl de slijtage van de 
    kabels toeneemt.
    6.8 ACCU
    Overlaad de accu nooit. Overladen kan 
    de accu beschadigen.
    Zorg dat de accupole n geen kortsluiting 
    maken,want dan kunnen er vonken en 
    brand ontstaan. Zo rg dat metalen 
    sieraden niet in contact kunnen komen 
    met de accupolen.
    Als er schade is ontstaan aan de 
    behuizing, het deksel of de 
    contactpunten van de accu of als er 
    interferentie optreedt bij de strip die 
    over de kleppen ligt, moet de accu 
    vervangen worden. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 
    12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of 
    aangevuld. U hoeft de acc u alleen maar op te 
    laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt 
    gebruikt.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de  eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu  moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    6.8.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder  afgebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de  uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de  handleiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig  opgeladen.
    6.8.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, 
    dient deze een constante spanning te hebben.
    Neem contact op met uw leverancier voor een 
    dergelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een 
    standaard oplader wordt gebruikt. 
    6.8.3 Verwijderen/Plaatsen
    De accu zit onder de moto rkap. Zie afbeelding 13.
    Gebruik de schroeven en moeren (13:C, D). 
    Bij het verwijderen of plaa tsen van de accu dient u 
    rekening te houden met het volgende:
    • Bij het verwijderen. Maak  eerst de zwarte kabel 
    los van de negatieve accukl em (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de  positieve accuklem (+).
    • Bij het plaatsen. Sluit eer st de rode kabel aan op 
    de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de nega tieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet in de goede 
    volgorde aansluit of losmaakt, kan er 
    kortsluiting ontstaan  en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels ve rwisselt, raken de 
    dynamo en de accu beschadigd.
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken. 
    						
    							76
    NEDERLANDSNL
    6.8.4 Reiniging
    Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.
    6.9 LUCHTFILTER
    Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 
    werkuren worden gereinigd/vervangen.
    Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren 
    worden gereinigd/vervangen.
    LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien 
    de machine in stoffige omstandigheden moet 
    werken.
    Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
    1. Verwijder de luchtfilterkap (14:R). 
    2. Demonteer het papierfilter (14:S) en het voorfilter (14:T) (= schuimplastic filter). Zorg 
    ervoor dat de carburateur  niet vuil wordt. Maak 
    het luchtfilterhuis schoon.
    3. Maak het papierfilter  schoon door er zachtjes 
    mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien 
    het filter erg vuil is, moet het worden 
    vervangen.
    4. Reinig het voorfilter. Indi en het filter erg vuil is, 
    moet het worden vervangen.
    5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    Bij het schoonmaken van  de behuizing van het 
    papierfilter mogen geen perslucht of 
    oplosmiddelen op basis va n petroleum worden 
    gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd.
    Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van 
    de behuizing van het papierfilter. Het 
    papierfilterhuis mag niet met olie worden 
    ingesmeerd. 
    6.10 BOUGIE
    De bougie(s) moet(en)  na elke 200 werkuren 
    worden vervangen (=bij elke tweede basic 
    service).
    Gebruik de meegeleverde bougie. 
    Maak schoon rond de bevestiging van de bougie 
    voordat u deze losmaakt.
    Bougie
    : Champion RC12YC  of gelijkwaardig.
    Afstand elektroden
    : 0,75 mm.
    6.11 LUCHTINLAAT (12:P)
    De motor is luchtgekoe ld. Door een verstopt 
    koelsysteem kan de mo tor beschadigd raken. 
    Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 
    werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic 
    service nauwkeurig gereinigd.
    6.12 SMEREN
    Alle smeerpunten in onders taande tabel moeten na 
    elke 25 werkuren en na elke wasbeurt worden 
    gesmeerd.
    6.13 ZEKERING
    Controleer of vervang  de zekering van 20 A bij 
    elektrische problemen.
    Als het probleem aanhoudt,  breng de machine dan 
    naar een erkende dealer voor reparatie.
    De zekering(en) en de accu  bevinden zich onder de 
    motorkap.
    7 OCTROOI - 
    ONTWERPREGISTRATIE
    Deze machine of onderdelen van deze machine 
    valt/vallen onder de volgende octrooi- en 
    ontwerpregistratie:
    9900627-2 (SE), SE00/00250 (PCT), 9901091-0 
    (SE), SE00/00577 (PCT), 9901730-3 (SE), SE00/
    00895 (PCT), 9401745-6 (SE), SE95/00525 
    (PCT), 595 7497 (US), 95920332.4 (EPC).
    99 1095 (SE), 499 11 740.9 (DE), M1990 000734 
    (IT), 577 251-253 (FR), 115325 (US).
    GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf-
    gaande aankondiging wijzigingen in het product 
    aan te brengen.  Onderdeel Actie Afb.
    Wiellager 3 smeernippels.(15:V)
    Gebruik een smeerpistool met 
    universeel vet.  15
    Stuurkabels Reinig de kabelen met een  staalborstel.
    Smeer de kettingen met uni-
    versele kettingspray. -
    Spannings-
    armen Smeer de lagerpunten met een 
    oliehouder terwijl alle rege-
    laars zijn geactiveerd. 
    Dit werkt het beste met twee 
    personen. 16
    Bedienings-
    kabels Smeer de uiteinden van de 
    kabels met een oliehouder ter-
    wijl alle regelaars zijn geacti-
    veerd. 
    Dit moet worden gedaan door 
    twee personen. 16 
    						
    							77
    ITALIANOIT
    1 GENERALITÀ
    Questo simbolo indica unAvvertenza. 
    In caso di inosservanza delle istruzioni 
    fornite, è possibile che ne derivino gravi 
    lesioni a persone e/o danni a cose.
    Prima di mettere in moto leggere 
    attentamente queste  istruzioni per l’uso 
    e le “NORME DI SICUREZZA”.
    1.1 SIMBOLI
    Sulla macchina vengono utilizzati i seguenti 
    simboli. La loro funzione è quella di ricordare 
    all’operatore di utilizzarla  con l’attenzione e la 
    cautela necessarie durante  luso e la manutenzione.
    Significato dei simboli Avvertenza!
    Prima di utilizzare la  macchina leggere 
    attentamente il manuale di istruzioni e il 
    manuale della sicurezza.
    Avvertenza!
    Fare attenzione ad eventuali oggetti 
    sparsi. Fare attenzione  a eventuali persone 
    presenti sul posto.
    Avvertenza!
    Indossare sempre cuffie protettive.
    Avvertenza!
    Questa macchina non è destinata al 
    traffico sulla pubblica via.
    Avvertenza!
    Questa macchina può procedere con 
    un’inclinazione massima di 10°, a 
    prescindere da lla direzione.
    Avvertenza!
    Rischio di ustioni. Non toccare il 
    silenziatore / la marmitta catalitica. 
    1.2 RIFERIMENTI
    1.2.1 Figure
    Le figure in queste istruzioni per luso sono 
    numerate 1, 2, 3, e così via. 
    I componenti indicati nelle figure sono 
    contrassegnati con le lettere A, B, C, e così via.
    Un riferimento al comp onente C nella figura 2 
    viene indicato con la dicitura:
    “Vedere fig. 2:C.” o semplicemente “(2:C)”
    1.2.2 Intestazioni
    Le intestazioni in queste  istruzioni per luso sono 
    numerate come indicato nel seguente esempio:
    1.3.1 Controllo di sicurezza generale è un 
    sottotitolo di 1.3 Controlli di sicurezza ed è 
    incluso sotto questa intestazione.
    Quando si fa riferimento alle intestazioni, in 
    genere vengono specificati solo i numeri relativi, 
    ad esempio Vedere 1.3.1.
    2 MONTAGGIO
    Per evitare danni a persone o cose, non 
    utilizzare la macchina prima di aver 
    portato a termine le indicazioni della se-
    zione “MONTAGGIO”.
    2.1 COMPONENTI PER IL MONTAG- GIO
    Nella consegna sono compre si i componenti da uti-
    lizzare per il montaggio. Vedere la figura 1. 
    La busta contiene:
    Pos. N. Descrizione Dimensioni
    A 1 Barra di traino
    B 2 Vite flangiata 8 x 20
    C 2 Vite per batteria
    D 2 Dado per batteria
    E 4 Rondella 8,4 x 24 x 2,0
    F 2 Rondella con spallamento
    G 4 Vite 8 x 20
    H 2 Pomello a vite
    I 2 Chiave di accensione
    J 1 Tension pin 6 x 36
    K 1 Rond. di spessoramento16 x 38 x 0,5
    L 1 Rond. di spessoramento16 x 38 x 1,0
    P 2 Vite M10 x 35
    Q 2 Dado M10
    Già installati sui semiassi anteriori:
    Pos. N. Descrizione
    M 2 Anello seeger
    N 2 Rondella con aletta interna
    Fissati al sollevatore degli attrezzi:
    Pos.N. Descrizione
    O 2 Supporto del piatto
    2.2 CONTENITORE MOTORE
    Aprire il contenitore motore per fare rifornimento 
    e per controllare ed effettuare interventi di manu-
    tenzione sul motore e sulla batteria. 
    Dopo aver aperto il contenitore, non ac-
    cendere il motore. 
    2.2.1 Apertura
    1.  Assicurarsi che i bracci di controllo siano posi- zionati in avanti.
    2.  Sollevare il fermo del se dile (2:S) e ripiegare il 
    sedile in avanti.
    3.  Afferrare il bordo anteri ore del contenitore mo-
    tore e ripiegare il conten itore verso lalto (fig. 
    3). 
    						
    							78
    ITALIANOIT
    2.2.2 Chiusura
    Afferrare il bordo anteriore del contenitore motore 
    e ripiegare il contenitore verso il basso (fig. 3).
    La macchina non funziona se il conteni-
    tore motore è ripiegato verso il basso. Vi 
    è il rischio di ustioni e di lesioni da 
    schiacciamento.
    2.3 BATTERIA
    Vedere 6.8.
    2.4 SEDILE
    NOTA! Per agevolare linstallazione del sedile, 
    prima di avvitare le quattr o viti in questultimo ap-
    plicare loro una goccia di olio.
    Sganciare il fermo (2:S) e ripiegare la staffa del se-
    dile verso lalto.
    Montare il supporto nei fo ri posteriori (superiori) 
    come segue:
    1. Montare le rondelle con  spallamento (2:F) sulle 
    viti (2:G).
    2. Inserire le viti nelle asole della staffa. Posizio- nare una rondella (2:1) tra  il sedile e la staffa.
    3. Serrare le viti del sedile. Coppia di serraggio:  9±1,7 Nm.
    Il sedile si danneggia se le viti vengono 
    serrate ad una coppia superiore a 9±1,7 
    Nm.
    4. Controllare che il sedile scorra con facilità nelle  asole della staffa.
    Montare il supporto nei fo ri anteriori (inferiori) 
    come segue:
    1. Montare i pomelli (2 :H) sulle viti (2:G).
    2. Montare una rondella  (2:I) su ogni vite.
    3. Inserire le viti nelle asole della staffa e serrare a  mano.
    4. Ripiegare il sedile verso il basso e portarlo nella  posizione desiderata.
    5. Serrare i pomelli (2:H) a mano.
    I pomelli (H) e il sedile si danneggiano 
    se si fa uso di utensili.
    Il sedile è ripiegabil e. Se la macchina vie-
    ne lasciata fuori esposta  alla pioggia, ripiegare il 
    sedile in avanti per evitare che il cuscino si bagni.
    Il sedile è bloccato. Per a bbassare o alzare il sedile 
    il sedile, prima sganciare il fermo (2:S) .
    Il sedile è ripiegabile. Se  la macchina viene lascia-
    ta fuori esposta alla pioggi a, ripiegare il sedile in 
    avanti per evitare che il cuscino si bagni.
    2.5 VOLANTE
    Per ridurre al minimo il  gioco assiale del piantone 
    dello sterzo, montare le  rondelle di spessoramento 
    (5:K) e/o (5:L) sul piantone dello sterzo tra i mani-
    cotti come segue. 1. Montare il manicotto sul piantone dello sterzo e 
    fissare inserendovi il pe rno di tensionamento 
    (5:J) per circa 1/3 della sua lunghezza.
    2. Tirare il manicotto e il  piantone dello sterzo ver-
    so lalto.
    3. Controllare dallesterno che la rondella da 0,5  mm, la rondella da 1,0  mm o entrambe possano 
    essere inserite nellape rtura. Linserimento del-
    la(e) rondella(e) non deve essere forzato, in 
    quanto deve esserci un lieve gioco assiale.
    4. Estrarre la copiglia e smontare il manicotto.
    5. Montare la(e) rondella(e) come indicato al pre- cedente punto 3.
    6. Montare il manicotto sul piantone dello sterzo e  fissare inserendovi completamente il perno di 
    tensionamento. Usare un  attrezzo di contrasto.
    Lo sterzo deve essere in stallato posizionando il re-
    lativo mozzo nella cosiddetta “posizione ore 10“ .
    2.6 DISPOSITIVO DI TRAINO
    Avvitare il dispositivo di traino (6:A) nei due fori 
    sul lato inferiore dellasse  posteriore tramite le viti 
    (6:B). Serrare correttamente le viti.
    Coppia di serraggio: 22 Nm.
    2.7 SUPPORTO DEL PIATTO
    Viene descritta soltanto l installazione sul semiasse 
    destro. Eseguire la stessa procedura per il semiasse 
    sinistro.
    1. Rimuovere lanello seeg er (7:M) e la rondella 
    esterna (7:N).
    2. Installare il supporto del piatto (7:O).
    La rondella (7:N) con aletta interna 
    deve sempre trovarsi a contatto con 
    lanello seeger. In caso contrario vi è il 
    rischio che esso si allenti.
    3. Installare la rondella esterna (7:N) e lanello  seeger (7:M).
    4. Lubrificare la coppa di  lubrificazione del sup-
    porto del piatto utilizzando un ingrassatore a si-
    ringa, fino a quando il grasso penetra lungo il 
    semiasse.
    Utilizzare le viti (1:P) e i  dadi (1:Q) per installare 
    lattrezzo di lavoro nei  bracci del piatto (5:O).
    2.8 PRESSIONE DEI PNEUMATICI
    Controllare la pressione  dei pneumatici. Pressione 
    aria corretta:
    Anteriore: 0,4 bar (6 psi).
    Posteriore: 1,2 bar (17 psi).
    2.9 ACCESSORI
    Per il montaggio degli accesso ri, vedere la guida di 
    montaggio separata forn ita unitamente a ogni ac-
    cessorio.
    Nota: In questo caso il piatto di taglio è considerato 
    un accessorio. 
    						
    							79
    ITALIANOIT
    3 DESCRIZIONE
    3.1 AZIONAMENTO
    La macchina è dotata di trazione anteriore.
    Gli attrezzi montati frontalmente sono motorizzati 
    da cinghie di trasmissione.
    3.2 STERZO
    La macchina è dotata di sterzo posteriore. Lo 
    sterzo posteriore fa sì che  la macchina possa girare 
    facilmente attorno agli albe ri e ad altri ostacoli. Lo 
    sterzo è regolato mediante un filo.
    3.3 SISTEMA DI SICUREZZA
    La macchina è dotata di  un sistema di sicurezza 
    elettrico. Tale sistema in terrompe determinate atti-
    vità che possono comportare  il rischio di manovre 
    non corrette. 
    Ad es. il motore può essere  avviato se il pedale fri-
    zione-freno è premuto.
    Controllare sempre il funzionamento 
    del sistema di sicure zza prima delluso.
    3.4 COMANDI
    3.4.1 Sollevatore attrezzi, meccanico (6:P)
    Per passare dalla posizione  di lavoro alla posizione 
    di trasporto:
    1. Premere a fondo il pedale. 
    2. Rilasciare lentamente il pedale.
    3.4.2 Freno/frizione/freno di stazionamen-
    to (6:M) (MAN)
    Pedale combinato freno e frizione. Tre posizioni: 1. Rilasciato.: la trazione in 
    avanti è inserita. Inserendo una 
    marcia la macchina si muove. Il 
    freno non è inserito.
    2. Premuto a metà: la trazione in avanti è 
    disinserita, è possibile ca mbiare marcia. Il freno 
    non è inserito.
    3. Completamente premuto: la trazione in avanti 
    è disinserita. Il freno è completamente inserito.
    NOTA! Non regolare la velo cità di marcia agendo 
    sul pedale della frizione e lasciandola slittare. 
    Scalare invece su una  marcia più adeguata. 3.4.3 Frizione-freno di stazionamento 
    (6:M) (HST)
    Non premere mai il pedale durante la 
    guida. Vi è il rischi o di surriscaldare la 
    trasmissione.
    Il pedale può assumere  le tre posizioni seguenti:
    Rilasciato . La frizione non è 
    attivata. Il freno di 
    stazionamento non è attivato.
    Premuto a metà . La trazione in 
    avanti è disinserita. Il freno di 
    stazionamento non è attivato.
    Completamente premuto . La trazione in avanti è 
    disinserita. Il fren o di stazionamento è 
    completamente attivato ma non bloccato. Questa 
    posizione viene utilizzata  anche come freno di 
    emergenza.
    3.4.4 Fermo del fre no di stazionamento 
    (6:N)
    Il fermo blocca il pedale “frizione-freno” 
    in posizione completamente premuta. 
    Questa funzione viene utilizzata per 
    bloccare la macchina  su pendii, durante il 
    trasporto, ecc, quando  il motore è fermo.
    Durante il funzionamento, il freno di 
    stazionamento non deve mai essere 
    attivato.
    Bloccaggio:
    1. Premere a fondo il pedale (6:M). 
    2. Spostare il fermo (6:N) verso destra.
    3. Rilasciare il pedale.
    4.  Rilasciare il fermo.
    Sbloccaggio:
    Premere e rilasciare il pedale.
    3.4.5 Comando del gas e dellaria (7:T)
    Comando per regolare la velocità del motore e per 
    chiudere l’aria in caso di partenze a freddo. 
    Se il regime del motore è irregolare, vi è 
    il rischio che il coma ndo si trovi troppo 
    avanti, e con conseguente attivazione 
    del comando dellaria. Questa 
    condizione danneggia il motore, causa 
    un aumento del consumo di carburante 
    ed è nociva per lambiente.
    1. Aria  - per l’avviamento a freddo del 
    motore. La posizione ch iusa si trova nella 
    parte anteriore della scanalatura. 
    Non utilizzare questa posizione quando 
    il motore è caldo.
    2. Pieno gas  - da utilizzare  sempre durante 
    l’impiego della macchina. 
    La posizione di pieno gas si trova circa 2 
    cm dietro la posizione di aria chiusa.
    3. Minimo. 
    						
    							80
    ITALIANOIT
    3.4.6 Blocchetto di accensione (7:U)
    Il blocchetto di accensione è usato per avviare e 
    arrestare il motore. 
    Non lasciare la macchina con la chiave 
    nella posizione 2. Vi  è il rischio di 
    incendio - il carburante può entrare nel 
    motore attraverso il carburatore - e che 
    la batteria si scarichi e subisca dei 
    danni.
    Tre posizioni: 1. Posizione di arresto  - il motore è in 
    cortocircuito. La chiave può essere 
    estratta.
    2. Posizione di marcia.
    3. Posizione di avviamento  - girando 
    ulteriormente la chiave parte il motorino 
    di avviamento. Quando il motore è in 
    moto, rilasciare la chiave, che torna in 
    posizione di marcia 2.
    3.4.7 Leva del cambio (7:R) (MAN)
    Leva per selezionare una delle cinque marce (1-2-
    3-4-5), folle (N)  e retromarcia (R).
    Per il cambio di marcia,  premere a fondo il pedale 
    della frizione.
    NOTA! Prima di passare dalla retromarcia ad una 
    marcia avanti e viceversa, assicurarsi che la 
    macchina sia ferma. Se la  marcia non si innesta, 
    rilasciare il pedale della frizione e premere di 
    nuovo il pedale. Riprovare ad  innestare la marcia. 
    Non forzare mai il cambio.
    3.4.8 Presa di forza (7:Q)
    La presa di forza non deve essere mai 
    inserita quando il sollevatore attrezzi 
    anteriore è nella sua posizione di 
    trasporto. Ciò distruggerà la 
    trasmissione a cinghia.
    Leva per l’inserimento e l’ esclusione della presa di 
    forza per azionare piatti  di taglio e accessori 
    montati frontalmente. Due posizioni:
    1.Posizione in avanti – presa di forza 
    disinserita.
    2. Posizione indietro  – presa di forza 
    inserita.
    3.4.9 Freno di servizio-trazione (6:O)  Se la macchina non frena come previsto 
    quando il pedale è rilasciato, utilizzare 
    il pedale sinistro (6:M) come freno di 
    emergenza.
    Il pedale determina il rapporto di trasmissione tra 
    il motore e le ruote di trasmissione (= velocità). 
    Quando il pedale è rilasciat o, il freno di servizio è 
    attivato. 1.  Premendo il pedale in avanti 
    - 
    la macchina avanza.
    2. Quando sul pedale non è 
    presente un carico -  la 
    macchina è ferma.
    3. Premendo il pedale indietro  
    - la macchina procede in 
    retromarcia.
    4. Riducendo la pressione sul pedale -  la 
    macchina frena.
    3.4.10 Sedile (2:W)
    Il sedile è ripiegabil e e può essere regolato 
    in avanti e indietro. Le posizioni in avanti 
    e indietro del sedile possono essere 
    bloccate per mezzo dei pomelli (2:X).
    Il sedile è dotato di un interruttore di sicurezza 
    collegato al sistema di  sicurezza della macchina. 
    Ciò significa che quando sul sedile non vi è 
    nessuno non è possibile svolgere attività che 
    possono comportare un pericolo. Vedere anche 
    5.3.2.
    3.4.11 Contenitore motore (fig. 3)
    Aprire il contenitore motore per fare rifornimento 
    e per controllare ed effettuare interventi di manu-
    tenzione sul motore e sulla batteria. 
    Dopo aver aperto il contenitore, non 
    accendere il motore. 
    3.4.11.1Apertura
    1.  Assicurarsi che i bracci di controllo siano posizionati in avanti.
    2.  Sollevare il fermo del se dile (2:S) e ripiegare il 
    sedile in avanti.
    3.  Afferrare il bordo anteriore del contenitore  motore e ripiegare il contenitore verso lalto.
    3.4.11.2Chiusura
    Afferrare il bordo anteriore  del contenitore motore 
    e ripiegare il conten itore verso il basso.
    La macchina non funziona se il 
    contenitore motore è ripiegato verso il 
    basso. Vi è il rischio di ustioni e di 
    lesioni da schiacciamento.
    3.4.12 Leva di rilascio  della frizione (8:K) 
    (HST)
    Leva che esclude la trasmissione idrostatica. 
    Permette di spostare la  macchina manualmente, 
    senza mettere in moto. 
    La leva di disinnesto non deve mai 
    trovarsi tra la posizi one esterna e quella 
    interna. Questa condizione surriscalda 
    e danneggia la trasmissione.
    Due posizioni: 
    						
    All Global Garden Products manuals Comments (0)

    Related Manuals for Global Garden Products Lawn MowerXM 130, XM 140 HD, XM 160 HD Instructions Manual