EMAK Lawn Mower 91-93 Instructions Manual
Have a look at the manual EMAK Lawn Mower 91-93 Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 8 EMAK manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
12NL 4.1 STUURWIEL Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd worden 4.2 GASHENDEL Hiermee kan het toerental van de motor bepaald worden. De diverse standen staan als volgt aangeven op de sticker: «CHOKE» bij de start met een koude motor «LANGZAAM» laagste toerental van de motor «SNEL» hoogste toerental van de motor – De «CHOKE» stand veroorzaakt een verrijking van het mengsel en dient alleen te worden gebruikt bij de start met een koude motor, alléén voor zolang dit minimaal nodig is. – Tijdens het rijden dient er een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL» gekozen te worden. – Zet de gashendel tijdens het maaien in de «SNEL» stand. 4.3 CONTACTSLOT Het contactslot heeft drie verschillende standen: «UIT» alles uit; «DRAAIEN» alle bedieningselementen worden in werking gesteld; BEDIENINGSELEMENTEN 4. BEDIENINGSELEMENTEN 4.2 4.8 4.3 4.5 B A 4.4 4.9 4.1 4.7 A B 4.6
13NLBEDIENINGSELEMENTEN «START» schakelt de startmotor aan. Zodra vanuit de «START» stand de sleutel losgelaten wordt, komt deze vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand terug. 4.4 HANDREM De handrem voorkomt dat de machine gaat rijden na het parkeren. De hendel heeft twee standen: «A» = Handrem uitgeschakeld «B» = Handrem ingeschakeld – Om de handrem in te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel 4.31) volledig te wor- den ingetrapt en de hendel in stand «B»; gezet te worden; als de voet van het pedaal gehaald wordt blijft het in deze lage stand staan. – Om de handrem weer uit te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel 4.31) weer te worden ingetrapt, waarna de hendel automatisch terug komt in stand «A». 4.5 SCHAKELAAR KOPLAMPEN ( indien aanwezig) Hiermee kunnen de koplampen worden aangezet als de sleutel (4.3) in de «DRAAIEN» stand staat. 4.6 CONTROLELAMPJES EN GELUIDSIGNALEN OP HET DASHBOARD – Het akoestisch signaal meldt dat de zak vol is (☛5.4.6). Dit controlelampje gaat branden wanneer de sleutel (4.3) zich in de stand «DRAAIEN» bevindt en blijft branden tijdens de werking. – Wanneer dit lampje knippert betekent dit dat er een toestemming ontbreekt om de motor te starten (☛5.2). Op het dashboard bevindt zich een paneel met controlelampjes die werken als de sleu- tel (4.3) zich in de «DRAAIEN» stand bevindt. ➤Machines met 6 controlelampjes ophet dashboard: ➤Machines met één controlelampje: ➤ abcfed
14NL – De betekenis van de brandende lampjes is als volgt: a)handrem ingeschakeld; b)geen zak of geen stenenbescherming; c)messen ingeschakeld; d)geen bestuurder; e)transmissie in “vrij”; f)afwijking in het opladen van de accu (met draaiende motor) 4.7 HENDEL OM DE MESSEN EN DE REM VAN DE MESSEN IN TE SCHAKELEN De drukknop dient om de messen in te schakelen door een elektromagnetische kop- peling: «A» Ingedrukt = Messen uitgeschakeld «B» Uitgetrokken = Messen ingeschakeld – Het inschakelen van de messen zonder het in acht nemen van de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen veroorzaakt het afslaan van de motor die niet meer kan wor- den aangezet (☛5.2). – Het ontkoppelen van de messen (stand «A») brengt een rem in werking die na enkele seconden het draaien van de messen stopt. 4.8 GRASHOOGTE REGELAAR Deze hendel heeft zeven standen, “1” t/m “7”, die op de desbetreffende sticker staan aangegeven en overeenkomen met dezelfde aantal maaihoogtes tussen 3 en 8 cm. – Om van de ene naar de ander stand over te gaan dient er op de ontgrendelknop aan het einde van de hendel gedrukt te worden. 4.9 HENDEL KANTELING OPVANGZAK ( indien aanwezig) Met deze krachtbesparende, uittrekbare hendel is het mogelijk de zak voor het legen om te kiepen. ➤ BEDIENINGSELEMENTEN abcfed
15NLBEDIENINGSELEMENTEN 4.21 KOPPELINGS- / REMPEDAAL Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het intrappen van het eerste gedeelte dient het pedaal als koppelingspedaal waarbij de wielaandrijving in- of uitgeschakeld wordt en het tweede deel dient als rem, die op de achterwielen inwerkt. U moet bijzonder goed opletten dat u tijdens de koppelingsfase niet te lang aarzelt om oververhitting en, als gevolg daarvan, beschadiging van de overbrengingsriem te vermijden. Tijdens het rijden is het verstandig uw voet niet op dit pedaal te laten rusten. 4.22 VERSNELLINGSPOOK Deze pook heeft zeven standen die overeenstemmen met vijf versnellingen vooruit, de stand om de versnelling in zijn vrij te zetten «N» en de achteruitrijdversnelling «R». Om van de ene versnelling naar de andere te schakelen moet u het pedaal (4.21) half intrappen en de pook overeenkomstig de gegevens die op het plaatje staan in de gewenste versnelling zetten. Het inschakelen van de achteruitversnelling dient uitge- voerd te worden als de machine stilstaat. !LET OP! OPMERKING BELANGRIJK ➤Mechanische aandrijving 4.22 4.21 5 R 234 N 1
4.31 REMPEDAAL Dit pedaal stelt de rem van de achterwielen in werking. 4.32 KOPPELINGSPEDAAL Dit pedaal stelt het aandrijfsysteem voor de wielen in werking en regelt de snelheid van de machine, zowel bij het voor- als bij het achteruit rijden. – Om de machine vooruit te laten rijden dient het pedaal met de punt van de voet in richting «F» geduwd te worden; hoe meer druk er op het pedaal wordt uitgevoerd, hoe hoger de snelheid van de machine. – De achteruitversnelling wordt in werking gesteld door met de hak op het pedaal in richting «R» te drukken. – Als het pedaal wordt losgelaten komt het automatisch weer in de vrije stand «N» terug. Het inschakelen van de achteruitversnelling dient uitge- voerd te worden als de machine stilstaat. Als het koppelingspedaal zowel bij het voor- als het achteruit- rijden bediend wordt met een ingeschakelde handrem (4.4) slaat de motor af. 4.33 ONTGRENDELING VAN DE HYDROSTATISCHE AANDRIJVING Deze hendel heeft twee standen die op de desbetreffende sticker staan aangegeven: «A» = Aandrijving ingeschakeld: voor alle gebruikscondities, tijdens het rijden en het maaien; «B» = Aandrijving uitgeschakeld: vermindert aanzienlijk de kracht die nodig is om de machine, met de motoruit- geschakeld, met de hand te verplaatsen. Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd wordt, mag deze operatie alleen worden uitgevoerd met een stilstaande motor, met de pedaal (4.32) in de stand «N». BELANGRIJK OPMERKING !LET OP! ➤Hydrostatische aandrijving: BEDIENINGSELEMENTEN16NL 4.33 4.31 N B A 4.32 F R
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN17NL 5.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN Gebruik de machine alléén voor het doel waarvoor zij gemaakt is (het maaien en opvangen van gras). Kom niet aan de veiligheidsmechanismen en verwijder deze nooit. DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK IS VOOR SCHADE DIE AAN ANDEREN BEROKKEND WORDT. Alvorens de machine te gebruiken: – lees de algemene veiligheidsvoorschriften ( ☛ 1.2), en besteed speciale aan- dacht aan het rijden en het maaien op hellende terreinen; –lees de gebruiksaanwijzingen aandachtig door, raak vertrouwd met de bedie- ning en leer hoe de messen en de motor snel tot stilstand gebracht kunnen worden. –breng handen en voeten niet in de nabijheid van, of onder ronddraaiende delen en blijf altijd uit de buurt van de uitwerpopening. Gebruik de machine niet met een slechte lichamelijke conditie, of onder invloed van medicijnen of middelen die de reflexen en de aandacht kunnen verminde- ren. Het valt onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de risico’s die het terrein waar hij op moet werken met zich kan brengen te beoordelen en om alle nodige voorzorgsmaatregelen te treffen, met het oog op zijn eigen veilig- heid en die van anderen, met name op hellingen, hobbelige, gladde of instabie- le terreinen. De machine niet in hoog gras laten staan met een draaiende motor, teneinde geen risico op brand te veroorzaken. Deze machine mag niet gebruikt worden op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 10° (17%) ( ☛ 5.5). Als er verwacht wordt de machine voornamelijk op hellende terreinen (max. 10%) te gebruiken dan is het verstandig tegengewichten (op aanvraag leverbaar ( ☛ 8,1) onder het dwarsprofiel van de voorwielen te monteren, waardoor de stabiliteit aan de voorkant verhoogd wordt en de mogelijkheid dat de machine gaat steigeren zich beperkt. Alle verwijzingen met betrekking tot de bedieningsposities worden weergegeven in hoofdstuk 4. 5.2 FUNCTIES VAN DE VEILIGHEIDSMECHANISMEN De veiligheidsmechanismen hebben twee functies: – ze voorkomen de start van de motor als de veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn genomen; – ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie wegvalt. a)Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat: – de koppeling in de “vrije” stand staat; BELANGRIJK !LET OP! !GEVAAR! 5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
18NLGEBRUIKSVOORSCHRIFTEN – de messen uitgeschakeld zijn; – de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is. b)De motor stopt wanneer: – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije” stand staat, maar de handrem niet is ingeschakeld; – de zak wordt opgetild of als de steenbeschermkap wordt verwijderd terwijl de mes- sen ingeschakeld zijn; – de handrem wordt ingeschakeldzonder de messen te hebben uitgeschakeld. 5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR DE INGEBRUIKNAME Alvorens te beginnen met werken dienen er enkele controles en handelingen uitge- voerd te worden om er zeker van te zijn dat het werk op de meest nuttige en veilige manier zal verlopen. 5.3.1 De stoel afstellen Om de positie van de stoel af te stellen schoreft u de vier stelschroeven (1) wat los en laat u de stoel langs de steungaten schuiven. Wanneer de stoel op de juiste hoogte staat, zet u de vier stelschroeven (1) stevig aan. 5.3.2 Bandenspanning Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel evenredig boven het gras- oppervlak te krijgen, zodat u een mooi maai- beeld krijgt. Schroef de beschermdopjes los en sluit de klep- pen aan op een persluchttoevoer voorzien van een drukmeter. De bandenspanning moet als volgt zijn: VOORBANDEN 1.5 bar (13 x 5.00-6) 1.0 bar (15 x 5.00-6) ACHTERBANDEN 1.2 bar 11
19NLGEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.3.3 Olie en benzine bijvullen Het type van olie en ben- zine dat gebruikt moet worden is aangege- ven in de handleiding van de motor. Controleer het oliepeil wanneer de motor stil- staat: het oliepeil moet zich, volgens de moda- liteiten in de handleiding van de motor, tussen de aanduidingen MIN. en MAX. van de peil- stok bevinden. Het bijvullen van de brandstof dient uitgevoerd te worden met behulp van een trechter. Let daarbij op de tank niet te vol te vullen. De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 6 liter (Type I) of 4,5 liter (Type II). Het bijvullen dient altijd te gebeuren met de motor uit. Doe dit in de open lucht of in een goed geventileerde ruim- te. Denk er altijd aan dat benzine- dampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK BRENGEN OM DE INHOUD TE CONTROLEREN EN NIET ROKEN TIJDENS HET BIJVULLEN. Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water. De garantie dekt geen schade aan de plastic onderdelen van de carrosserie of de motor, veroorzaakt door benzine. 5.3.4 Montage van de beveiligingen aan de uitwerpopening (opvangzak of steen- beschermkap) Gebruik de machine nooit zonder deze beveiligingen!!LET OP! BELANGRIJK !GEVAAR! OPMERKING MAX MIN I II
20NLGEBRUIKSVOORSCHRIFTEN Haak de opvangzak (1) vast aan de steunpunten (2) en centreer hem tegenover de achterste plaat door beide referentiepunten (3) te laten overeenkomen. Centreer het geheel door de rechtersteun te gebrui- ken als lateraal steunpunt. Zorg dat de onderste pijp van de zakmonding zich vast haakt aan de daarvoor bestemde veerhaak (4). Indien er gewerkt wordt zonder opvangzak is er, op aanvraag, een steenbeschermkap (☛8.2) leverbaar die, zoals aangegeven in de bijbehorende instruc- ties, op de achterplaat bevestigd dient te worden. 5.3.5 Controle van de veiligheid en de doeltreffendheid van de machine 1. Controleer of de beveiligingen werken zoals aangegeven (☛5.2). 2. Controleer of de rem correct werkt. 3. Begin niet te maaien indien de messen trillen of men twijfels heeft omtrent de scherpe staat van de messen; denk er altijd aan dat: – Een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van het gazon. – Een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en is een potentiële gevarenbron. Gebruik de machine niet indien men niet zeker is van de doeltreffendheid en veiligheid en contacteer de Verkoper voor de nodige con- troles of reparaties . 5.4 GEBRUIK VAN DE MACHINE 5.4.1 Het starten Het starten dient altijd in de open lucht of in een goed geven-!GEVAAR! !LET OP! 4 3 21
21NLGEBRUIKSVOORSCHRIFTEN tileerde ruimte te gebeuren! DENK ER ALTIJD AAN DAT UITLAATGASSEN GIF- TIG ZIJN! Alvorens de motor te starten: – draai de benzinekraan (1) open ( indien voorzien); – zet de koppeling in de vrije stand («N») (☛4.22 ofwel 4.32); – ontkoppel de messen (☛4.7); – schakel de handrem in als u zich op een hellend terrein bevindt; – gebruik bij een koude motor zet de gashendel in de «CHOKE» stand die op de sticker aangegeven staat; – als de motor reeds warmgedraaid is, is het voldoende de hendel tussen «LANGZAAM» en «SNEL» te zetten; – steek de sleutel in het contactslot en draai deze in de «DRAAIEN» stand om het elektrische circuit in werking te stellen, draai de sleutel daarna in de «START» stand om de motor te starten; – laat de sleutel los zodra de motor gestart is.. Als de motor eenmaal draait breng de gashendel terug in de «LANGZAAM» stand; De choke dient uitgeschakeld te worden zodra de motor regelma- tig draait; het gebruik van de choke bij een warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken. Als er moeilijkheden zijn bij het starten, blijf dan niet te lang aan- houden om de accu niet uit te putten en de motor niet te verzuipen. Draai de sleutel weer in de “STOP” stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien het probleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «7» van deze handleiding en de handleiding van de motor. Denk er altijd aan dat de beveiligingssystemen het starten van de motor beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen (☛5.2). Nadat in de bovenstaande gevallen het belet tot starten is hersteld, dient de sleutel in de «STOP» stand gedraaid te worden voordat de motor opnieuw gestart kan worden. 5.4.2 Het rijden en verplaatsen van de machine De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rijden. Ze mag (volgens het Wegverkeersregelement) alléén gebruikt worden op privé-terrein dat voor verkeer gesloten is. Tijdens het zich verplaatsen met de machine dienen de messen uitgeschakeld te zijn en het maaidek in de hoogste stand te staan (stand «7»). !LET OP! BELANGRIJK OPMERKING BELANGRIJK ➤ 1