EMAK Riding Mower F72 Operators Manual
Have a look at the manual EMAK Riding Mower F72 Operators Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 8 EMAK manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
Zet het contact af en controleer het motoroliepeil dat zich tussen de MIN. en de MAX. inke- ping van de peilstok moet bevinden. Tijdens het vullen van de tank met brandstof met behulp van een trechter dient u erop toe te zien dat de tank niet te vol is. De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 4 liter. Om de brandstoftank te vullen moet u de motor uitzetten. Doe dit in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Denk er altijd aan dat benzinedampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK BRENGEN EN NIET ROKEN BIJ HET VULLEN VAN DE TANK. Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water. B ANDENSPANNING Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel vlak boven het grasop- pervlak te krijgen, zodat u een mooi maaibeeld krijgt. Schroef de ventieldopjes los en verbind de ventielen aan een persluchtmachine die voor- zien is van een manometer. De bandenspanning moet als volgt zijn: VOOR 1,5 bar ACHTER 1,0 bar BELANGRIJK !GEVAAR! NL 18GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN MAX MIN
NL 19 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN DEBEVEILIGINGEN(OPVANGBAK OF STEENBESCHERM- KAP) BIJ DE UITWERPOPENING MONTEREN Gebruik de machine nooit zonder deze beveiligingen! Til het deksel (1) op en bevestig de opvangbak door de twee scharniergewrichten (2) in de gaten van de twee steunen (3) te steken. Als u zonder opvangbak wilt werken dan is er op aanvraag een steenbeschermkap (4) leverbaar die gemonteerd moet worden zoals afgebeeld op de figuur. Een microschakelaar zorgt ervoor dat de motor afslaat of belet het starten met een ingeschakeld mes, als de opvangbak of de steenbeschermkap niet gemonteerd is. HET IS ZEER GEVAARLIJK OM DEZE BEVEILIGINGEN EIGENMACH- TIG TE VERANDEREN OF DE WERKING ERVAN TE BEPERKEN! D OELMATIGHEIDSCONTROLE VAN DE VEILIGHEIDSSYSTEMEN Alvorens ieder gebruik dient u de veiligheidssystemen na te kijken op hun doelmatigheid. Om dit uit te voeren dient u de verschillende gebruikssituaties te simuleren die zijn aangegeven in de tabel op bladzijde 26 en te controleren of, in elke situatie, het gewenste effect bereikt wordt. C ONTROLE VAN HET REMSYSTEEM Zorg ervoor dat het remvermogen van de machine aangepast is aan de gebruiksvoorwaar- den, en vat het werk niet aan als u twijfels hebt omtrent de doeltreffendheid van de rem. Indien nodig, stelt u de rem bij en indien u twijfels blijft hebben omtrent de doeltreffend- heid, wendt u zich tot een erkend Assistentie Centrum. H ET MES CONTROLEREN Controleer of het mes goed geslepen en stevig bevestigd is op de respectievelijke as. Als het mes bot is wordt het gras uitgerukt, waardoor u een vergeeld gazon krijgt. !LET OP! !LET OP! 1 2 3 3 4
5.2 DE MACHINE STARTEN EN RIJDEN D EMACHINE STARTEN Het starten moet altijd in de open lucht of in een goed geventi- leerde ruimte gebeuren ! DENK ERAAN DAT UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN! Voordat u de motor start: –open de benzinekraan (1) (indien aanwezig), toe- gankelijk vanaf het wielvak achteraan links; –Zet de versnellingspook ( bij modellen met mechanische aandrijving) of de hendel van de snelheidsregelaar ( bij modellen met hydro- statische aandrijving) in de vrije stand «N». –het mes uitschakelen; –schakel op hellende terreinen de handrem in. Nadat u dit gedaan heeft: –dient u de gashendel, bij een koude motor; in de «CHOKE» stand te zetten zoals aan- gegeven op het plaatje, of tussen de «LANGZAAM» en «SNEL» stand als de motor reeds is warmgedraaid; –steek het startsleuteltje in het contact, draai het sleuteltje in de «DRAAIEN» stand om de elektrische installatie in werking te stellen, draai het sleuteltje daarna in de «STAR- TEN» stand om de motor te starten en laat het sleuteltje los zodra de motor draait. Als de motor draait zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand. Indien de motor niet binnen enkele seconden aanslaat, blijf dan niet starten om de motor niet te verzuipen en om de accu niet uit te putten. Zet het contact- sleuteltje weer in de «UIT» stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te star- ten. Indien het startprobleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «7» van deze handlei- ding en het instructieboekje van de motor. Denk er altijd aan dat de beveiligingssystemen het starten van de motor beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen (zie bladzijde 26). BELANGRIJK OPMERKING ➤ ➤ !GEVAAR! NL 20GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 1
NL 21 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN Als u in deze gevallen blijft proberen de motor te starten (sleuteltje in de «STARTEN» stand) begint het controlelampje te knipperen. R IJDEN De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rij- den. U mag de machine (overeenkomstig het Wegenverkeersreglement) alleen op privéterrein gebruiken, dat voor openbaar wegverkeer afgesloten is. Indien u zich met de machine verplaatst moet het mes uitgescha- keld zijn en moet het maaidek in de hoogste stand staan (stand «7»). Bij modellen met mechanische aandrijving: Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en »SNEL» en zet de ver- snellingspook in de 1e versnelling. Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal lang- zaam opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie» overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden. U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te beletten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de macht over het stuur kwijtraakt. Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnel- lingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen. Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Zet de gashendel op een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL»; trap op het rempe- daal om de handrem uit te schakelen en laat het pedaal weer opkomen. Verplaats de snelheidsregelaar in richting «F» en breng de machine op de gewenste snelheid met gebruik van de snelheidsregelaar en de gashendel. ➤ ➤ OPMERKING !LET OP!
Beweeg de hendel niet te bruusk, om te voorkomen dat de machine steigert en onbe- stuurbaar wordt. R EMMEN Bij modellen met mechanische aandrijving: Om te remmen dient u het rempedaal helemaal in te trappen nadat eerst door middel van de gashendel snelheid teruggenomen is om het remsysteem niet onnodig te belas- ten. Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Trap het rempedaal in om te remmen. De snelheidsregelaar keert automatisch terug naar de «N» stand. A CHTERUITRIJDEN Bij modellen met mechanische aandrijving: Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren. Trap het pedaal in tot- dat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnellingspook opzij te duwen en in de «R» stand te zetten. Laat het pedaal geleidelijk opkomen om de koppe- ling in te schakelen en begin met de achteruitrijmanoeuvre. Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren. Stop de machine en schakel de achteruit in door de snelheidsregelaar richting «R» te schuiven. 5.3 HET GRAS MAAIEN H ET MES INSCHAKELEN EN VOORUITRIJDEN Als u zich op het te maaien gazon bevindt: –zet de gashendel in de «SNEL» stand; –schakel het mes in door de hendel in stand «B» te zetten; ➤ ➤ ➤ ➤ NL 22GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
–om het rijden te beginnen moeten de snelheidsregelaars bediend worden. Denk eraan het pedaal heel langzaam en voorzichtig op te laten komen zoals reeds eerder beschre- ven is. Zet het mes altijd in de hoogste stand om het daarna geleidelijk in de gewenste stand te zetten. Om een goed en gelijkmatig maaibeeld te krijgen dient u de juiste rijsnelheid in te stellen afhankelijk van de hoeveelheid gras dat gemaaid moet worden (lengte en dichtheid) en van de vochtigheid van het gazon ( bij modellen met mechanische aandrijving). Houd hierbij de volgende aanwijzingen aan: –Hoog, dicht en nat gras 1 eversnelling –Normaal onderhouden gazon 2e- 3eversnelling –Kort en droog gras 4eversnelling De vijfde versnelling dient uitsluitend als rijversnelling op een vlakke ondergrond. Bij modellen met hydrostatische aandrijving moet de snelheid geleidelijk aan de toe- stand van het gazon worden aangepast met behulp van de snelheidsregelaar. Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als u merkt dat de motor het toerental niet kan behouden, snelheid te vertragen. Denk eraan dat u nooit een mooi maaibeeld krijgt als u te hard vooruit rijdt. Bij het oversteken van een hindernis moet u het mes uitschakelen en het maaidek in de hoogste stand zetten. D EMAAIHOOGTE AFSTELLEN Met de speciale hendel kunt u 7 verschillende maaihoogten instellen. H OE U EEN MOOI MAAIBEELD KRIJGT 1.Uw gazon zal er mooier uitzien indien u afwisselend in de lengte- en in de dwarsrich- ting maait, dit steeds bij een constante maai- hoogte. 2.Als het windkanaal de neiging heeft ver- stopt te raken dan moet u uw snelheid vertra- gen. ➤ OPMERKING ➤ NL 23 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 12
Deze kan te hoog zijn met het oog op de toestand van het te maaien gazon. Indien het probleem blijvend is, kan dit zijn doordat het mes bot is of doordat de windvleugels beschadigd zijn (zie hoofdstuk 7). 3.Als het gras erg hoog is, raden wij u aan het gazon in twee maal te maaien: de eerste maal met het mes in de hoogste stand en eventuele smallere grasstroken tegelijk en de tweede maal met het mes in de gewenste stand. 4.Pas erg goed op bij het maaien van gazonboorden en langs struiken. Deze kunnen de stand van het maaidek ontregelen en eventueel het mes en de zijkant van het maaidek beschadigen. H ELLENDE TERREINEN Houd de aangegeven beperkingen in acht en maai een hellend gazon altijd van onder naar boven of van boven naar onder maar nooit in de dwarsrichting. Pas erg goed op bij het ver- anderen van richting dat u niet op obstakels (zoals bijvoorbeeld stenen, takken, wortels enz.) stuit waardoor de machine zijwaarts kan glijden, om kan kiepen of waardoor u de macht over het stuur kwijt zou kunnen raken. Op een helling moet u altijd snelheid minderen voordat u van richting verandert, en de machine altijd op de handrem zetten voordat u de machi- ne onbeheerd achterlaat. Op een helling moet de machine voorzichtig op gang worden gebracht om de kans op steigeren en omslaan te voorkomen. Bij modellen met mechanische aandrijving: Rijd nooit een helling af met de versnelling of de koppeling in de vrije stand! Schakel altijd een lage versnelling in voordat u de machine onbeheerd achterlaat. !GEVAAR! ➤ !LET OP! !GEVAAR! NL 24GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN max 10° (17%) FOUT! GOED!
Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Bij het afdalen van hellingen moet de snelheidsregelaar op stand “N” staan (om gebruik te maken van het remeffect van de hydrostatische aandrijving) en minder snelheid met de rempedaal als dat nodig is. Zet de machine nooit in zijn achteruit om snelheid te minde- ren bij het hellingafwaarts gaan (vooral niet op glad terrein); dit kan u de con- trole over de machine doen verliezen. D EGRASOPVANGBAK LEGEN Dit mag u alleen doen als het mes uitgeschakeld is. Als dit niet het geval is dan zal de motor afslaan. Als de opvangbak vol is dan wordt dit door een geluidssig- naal gemeld; STOP MET RIJDEN om te voorkomen dat het windkanaal verstopt raakt. Door het mes uit te schake- len wordt het geluidssignaal onderbroken. Leeg de opvangbak. Til hem op door hem, bij de speciale handgreep, vast te pakken . Het kan gebeuren dat het geluids- signaal, nadat u de bak geleegd heeft, weer afgegeven wordt op het moment dat u het mes inschakelt. Dit is te wijten aan gras dat op de voeler van de signaleringsmicroscha- kelaar achtergebleven is; in dit geval hoeft u slechts het achtergebleven gras te verwijde- ren of het mes uit te schakelen en meteen weer in te schakelen om het op te laten hou- den. S CHOONMAKEN VAN HET WINDKANAAL Als u hoog en vochtig gras maait met een te hoge snelheid bestaat de kans dat het wind- kanaal verstopt raakt. In dit geval dient u: –te stoppen en het mes en de motor uit te schakelen; –de opvangbak of de steenbeschermkap te verwijderen; –het opgehoopte gras te verwijderen via de uitgang van het windkanaal. Deze handelingen dienen altijd te gebeuren met de motor uit. !LET OP! OPMERKING OPMERKING !GEVAAR! ➤ NL 25 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
OVERZICHT VAN DE OMSTANDIGHEDEN WAARIN DE VEILIGHEIDSINRICHTINGEN TOESTEMMING GEVEN OF ZICH INSCHAKELEN De veiligheidsmechanismen hebben twee functies: – ze voorkomen de start van de motor als de veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn genomen; – ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie wegvalt. a)Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat: – de koppeling in de “vrije” stand staat; – het mes uitgeschakeld is; – de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is. b)De motor stopt automatisch als: – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije” stand staat, maar de handrem niet is ingeschakeld; – de zak wordt opgetild of als de steenbeschermkap wordt verwijderd terwijl de messen ingeschakeld zijn; – of de handrem ingeschakeld is zonder het mes te hebben uitgeschakeld. De volgende tabel geeft enige situaties weer, waarbij de redenen van tussenkomst onder - lijndzijn. BESTUURDEROPVANGZAKMESKOPPELINGREMMENMOTOR A) STARTEN(Sleutel in de «START» stand) Zit op stoel Geen invloed Ontkoppeld1....5 - F/R Ingeschakeld Slaat NIET aan Zit op stoel Geen invloedIng eschakeld«N» Ingeschakeld Slaat NIET aan Afwezig Geen invloed Ontkoppeld «N»UitgeschakeldSlaat NIET aan B) TIJDENS HET MAAIEN(Sleutel in de «DRAAIEN» stand) Afwezig JAIngeschakeldGeen invloed Ingeschakeld Slaat af Afwezig Geen invloed Ontkoppeld1....5 - F/RUitgeschakeld Slaat af Afwezig JAOntkoppeld «N»UitgeschakeldSlaat af Zit op stoelNEE IngeschakeldGeen invloed Uitgeschakeld Slaat af Zit op stoel JAIngeschakeldGeen invloedUitgeschakeldSlaat af KAARTBEVEILIGINGSSYSTEEM De elektronische kaart is uitgerust met een zelfherstellende beveiliging die de stroomkring onderbreekt indien er zich onregelmatigheden in de elektrische installatie voordoen; als dit NL 26GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
beveiligingssysteem in werking treedt slaat de motor af en dit wordt aangegeven door het controlelampje dat uitgaat. De stroomkring wordt na enkele seconden vanzelf weer ingeschakeld; stel de oorzaken van de storing vast en verhelp deze om te voorkomen dat de signalering zich herhaalt. Om te voorkomen dat het beveiligingssysteem in werking treedt: –Verwissel de polen van de accu niet; –Laat de machine niet zonder accu werken om storingen in de werking van de laadre- gelaar te voorkomen; –Pas op dat u geen kortsluiting veroorzaakt. N AHET MAAIEN Na het maaien dient u het mes uit te schakelen en het maaidek in de hoogste stand te zetten. Breng de machine tot stilstand, trek de handrem aan en zet het contact af door het sleuteltje in de «UIT» stand te draaien. Als u de motor afgezet heeft moet u de benzine- kraan (1) (indien aanwezig) dichtdraaien. Om een ontploffing in de knalpot te vermijden dient u de gas- hendel, 20 seconden voordat u de motor afzet, in de «LANGZAAM» stand zetten. Haal altijd, als u de machine onbeheerd achterlaat, het sleutel- tje uit het contact! Om de lading van de accu in stand te houden, wordt de sleutel niet in de stand «DRAAIEN» gelaten wanneer de motor niet aanstaat. 5.4 DE MACHINE SCHOONMAKEN EN STALLEN D EMACHINE SCHOONMAKEN Na elk gebruik moet u de buitenkant van de machine schoonmaken, de grasopvangbak legen en uitkloppen om alle resten gras en aarde te verwijderen. De kunststof delen van de machine kunt u met een vochtige spons en een mild schoon- maakmiddel reinigen. Let erop dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektroni- sche kaart onder het dashboard niet nat worden. Reinig de carrosserie en de motor in geen geval met een hogedruk- reiniger of met bijtende middelen! BELANGRIJK BELANGRIJK !LET OP! !LET OP! BELANGRIJK NL 27 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 1