Lawn Tractor 8211 0003 00 Stiga Park President Operators Manual
Have a look at the manual Lawn Tractor 8211 0003 00 Stiga Park President Operators Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
81 NEDERLANDSNL 2.4 BEDIENING 2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (3:C) U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie: 1. Trap het pedaal volledig in. 2. Laat het pedaal langzaam los. 2.4.2 Koppeling - parkeerrem (3:B) Druk nooit op het pedaal tijdens het rij- den. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken. Het pedaal (3:B) heeft de vol- gende drie standen: Omhoog . De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd. Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit- geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd. Volledig ingetrapt . Voorwaarts rijden uitge- schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge- bruikt als noodrem. 2.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (3:A) De vergrendeling vergrendelt het koppe- lings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machi- ne te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait. Vergrendelen: 1. Trap het pedaal (3:B) volledig in. 2. Verplaats de vergrendeling (3:A) naar rechts. 3. Laat het pedaal (3:B) los. 4. Laat de vergrendeling (3:A) los. Ontgrendelen: Trap het pedaal (3:B) volledig in en laat het weer los. 2.4.4 Rijden - bedrijfsrem (3:F) Als de machine niet remt zoals ver- wacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (3:B) worden ge- bruikt als noodrem. Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal om- hoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. Residence, Ranger Svan, Prestige: Op het boven- ste gedeelte van het pedaal bevindt zich een pas- stuk. Deze pasplaat kan in drie standen worden gezet, aangepast aan de voet van de bestuurder. 2.4.5 Stuur (3:D) De hoogte van het stuur is volledig instelbaar. Draai de instelknop (3:E) op de stuurkolom los en stel het stuur op de gewenste stand in. Draai de knop weer vast. Verstel het stuur nooit tijdens het rij- den. Draai nooit aan het stuur als de machi- ne stilstaat en het gereedschap ín de werkstand staat. De kans bestaat dat het stuurbekrachtigingmechanisme wordt overbelast. 2.4.6 Gas- en chokehendel (4:G) (President, Residence, Prestige) Hendel om de snelheid te regelen en om te choken bij een koude start. Als de motor onregelmatig loopt, be- staat er een kans dat de hendel te ver naar voren staat zodat de choke geacti- veerd wordt. Dit beschadigt de motor, verhoogt het brandstofgebruik en is schadelijk voor het milieu. 1. Choke - voor het starten van een koude motor. De choke staat in de bovenste stand in de groef. Gebruik deze functie niet als de motor warm is. 2. Vol gas - bij gebruik van de machine al- tijd vol gas geven. Om de gashendel op vol gas te zetten, zet u de hendel ongeveer 2 cm achter de chokestand. 3. Stationairloop. 2.4.7 Gashendel (5:G) (Ranger Svan) Voor het instellen van de toerentallen. 1. Vol gas - bij gebruik van de machine al- tijd vol gas geven. 2. Stationairloop.
82 NEDERLANDSNL 2.4.8 Chokehendel (5:H) (Ranger Svan) Trekhendel om te choken bij koude start.1. Hendel volledig uitgetrokken - choke- klep in de carburateur gesloten. Voor kou- de start. 2. Hendel ingedrukt - Chokeklep open. Voor starten met warme motor en tijdens het rijden. Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor warm is. 2.4.9 Contactslot/koplamp (4, 5:I) Het contactslot wordt gebruikt om de motor te star- ten en uit te schakelen. Het contactslot is ook de schakelaar voor de koplamp. Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ont- laden en worden beschadigd. Vier standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2. Rijstand - de koplamp brandt. 3. Rijstand - de koplamp brandt niet. 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is. Draai de sleutel naar stand 2 om de kop- lamp in te schakelen. 2.4.10 Krachtafnemer (4, 5:K) De krachtafnemer mag nooit ingescha- keld zijn wanneer het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap in de trans- portstand staat. Dit beschadigt de riem- transmissie. Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafne- mer voor aandrijving van aan de voorzijde gemon- teerde accessoires. Twee standen: 1. Voorste stand - krachtafnemer uitge- schakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer inge- schakeld. 2.4.11 Urenteller (2:P) Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij draaiende motor. 2.4.12 Instelling m aaihoogte (4, 5:J) (Residence, Ranger Svan, Prestige) De machine is uitgerust met een mechanisme voor het gebruik van een maaidek met elektrische maai- hoogte-instelling. De schakelaar wordt gebruikt om de maai- hoogte traploos in te stellen. Het maaidek is aangesloten op het contact (2:Q). 2.4.13 Ontkoppelingshefboom Hendel om de traploze transmissie uit te schake- len. 2WD is voorzien van een hendel die op de achteras is aangesloten. Zie (6:R). 4WD is voorzien van twee hendels die op de ach- teras (7:A) en vooras (7:B) zijn aangesloten. De ontkoppelingshendel mag nooit tus- sen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en be- schadiging van de transmissie. Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen zonder de motor te gebruiken. Twee standen: 1. Hendel ingedrukt - transmis- sie ingeschakeld voor normaal gebruik. 2. Hendel in de buitenste stand – transmissie uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden verplaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd. De machine mag niet worden bediend als de voorste hendel in de buitenste stand staat, anders wordt de machine beschadigd en bestaat de kans op lekka- ge in de vooras. 2.4.14 Zitting (1:T) De zitting kan worden opgeklapt en naar voor of achter worden geschoven. De zit- ting kan als volgt worden ingesteld: 1. Beweeg de hendel (1:S) omhoog. 2. Breng de zitting in de gewenste stand. 3. Laat de hendel (1:S) los om de zitting te vergrendelen. De zitting is voorzien van een beveiligingsschake- laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar- lijke functies niet werken als er niemand op de zit- ting zit. Zie ook 4.4.2. 2.4.15 Motorkap (8:U) De machine heeft een motorkap die geo- pend kan worden, zodat de benzinekraan, accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. De motorkap is vergrendeld met een rub- beren band.
83 NEDERLANDSNL De motorkap gaat als volgt open: 1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (8:V) los. 2. Til de motorkap omhoog. Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde. De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 2.4.16 Snelsluiting (25:H) De snelsluitingen kunnen worden geschei- den, waardoor er zeer eenvoudig van hulpmiddel gewisseld kan worden. De snelsluitingen zorgen ervoor dat het maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen de twee standen: Normale stand met volledig aangespannen riem. 4 cm achter de normale stand met losse riem, zodat het maaidek dichter bij de basismachine komt. Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver- eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van de riem en het maaidek en wordt het omschakelen naar de reinigingsstand en de servicestanden ge- makkelijker. Spanning van riem halen: 1. Verwijder de borgpennen (25:G) aan beide zij- den. 2. Open de snelsluitingen door de achterste ge- deelten met uw hiel naar beneden te drukken. Zie (25:F). Als de snelsluitingen geopend zijn, rus- ten de maaidekarmen losjes in de asge- deelten. Het maaidek mag nooit in de servicestand of reinigingsstand worden gezet zonder de snelsluitingen na het loshaken van de riem van het maaidek weer te vergrendelen. 3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.: Haak de riem los. Vervang het maaidek door de maaidekarmen los te haken. Zie afb. 27. Riem aanspannen: Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder- staande instructies. Draai de hendel niet met uw handen. U kunt bekneld raken! 1.Plaats uw voet op de hendel (26:J) en draai voorzichtig een halve slag naar voren. 2. Plaats de borgpen (25:G). 3. Ga hetzelfde te werk aan de andere kant.3 TOEPASSINGEN De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij de volgende werkzaamheden met de aangegeven originele STIGA-accessoires: Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan- ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat- schappij. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. Werkzaamheden Accessoires, origineel van STIGA Gras maaien Maaidekken gebruiken: 95 C 95 C El 105 C 105 C El 110 Combi Pro 110 Combi Pro El KlepelmaaierResidence XXXXXXX Ranger Svan XXXXXXX Prestige XXXXXXX President X X Vegen Veegmachine of veegmachine met opvangbak gebruiken. Voor de eerste optie wordt het gebruik van een stofbeschermer aanbevolen. Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees gebruiken. Sneeuwkettingen en framegewichten zijn aanbevo- len. Gras en bladeren vegen Getrokken opvangbak 38 of 42 gebruiken. Gras- en bladtrans- port Transportkar (Pro of Combi) gebruiken. Zand strooien Zandstrooier gebruiken. Kan ook voor het strooien van zout worden gebruikt. Gebruik van sneeuwkettingen en framegewichten wordt aanbevolen. Onkruidbestrij- ding op grindpa- den Een aan de voorzijde gemonteerde onkruidschoffel gebruiken. Kanten van gazons snijden Kantensnijder gebruiken. Ontmossen Verticuteermachine gebruiken.
84 NEDERLANDSNL 4 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 4.1 BIJVULLEN MET BENZINEGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. De tank heeft een inhoud van 12 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen. LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu.Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar- voor bestemde tank. Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwij- der nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul- buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 9. 4.2 CONTROLEER HET OLIEPEILBij aflevering is het carter gevuld met olie van het type SAE 10W-30-olie. Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Veeg de omgeving van de peilstok schoon. Draai de oliepeilstok los en trek deze om- hoog. Veeg de oliepeilstok af. President, Residence, Prestige: Duw de oliepeilstok volledig naar beneden en schroef deze vast. Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om- hoog. Lees het oliepeil af. Ranger Svan: Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar schroef deze niet vast. Trek de peilstok weer om- hoog en lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil onder deze markering staat. Zie afb. 10-11. Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver- hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt. 4.3 TRANSMISSIEO LIE CONTRO- LEREN Zie 5.6.1. 4.4 VEILIGHEIDSCONTROLEControleer of de machine voldoet aan de onder- staande veiligheidscontrole. De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet ge- bruiken! Breng de machine voor repa- ratie naar een servicewerkplaats! 4.4.1 Algemene veiligheidscontrole Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen. Geen lekkages. Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen. Alle schroeven zijn vastge- draaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. De machine stopt dan. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden.
85 NEDERLANDSNL 4.4.2 Elektrische veiligheidscontroleControleer voor elk gebruik of het be- veiligingssysteem werkt. 4.5 STARTEN1. Open de benzinekraan. Zie 15. 2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bou-gie(s) is/zijn geplaatst. 3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 5. President, Residence, Prestige: Starten van een koude motor – zet de gashendel helemaal in de chokestand. Starten van een warme motor – zet de gashendel op vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand). Ranger Svan: Zet de gashendel op vol gas. Starten van een koude motor - trek de choke- hendel volledig uit. Starten van een warme motor – druk de choke- hendel volledig in. 6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor. 8 President, Residence, Prestige: Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashen- del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm ach- ter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt. Ranger Svan: Wanneer de motor is gestart, duwt u de choke- hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 9. Laat de machine na een koude start niet onmid- dellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. 4.6 BEDIENINGSTIPSControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer- ken op hellingen. Zie 4.2. Wees voorzichtig bij het rijden op hel- lingen. Start of stop niet plotseling wan- neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden. Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kan- telen te beperken. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder. An- ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. 4.7 STOPPENSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien. Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden.Als u de machine zonder toezicht ach- terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma- ken en de contactsleutel verwijderen. Direct na gebruik kan de motor bijzon- der heet zijn. Raak de demper, de cilin- der of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. 4.8 REINIGING Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Om het gevaar op brand te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. Spuit nooit water onder hoge druk op de machine. Hierdoor kunnen asafdich- tingen, elektrische onderdelen of hyd- raulische kleppen beschadigd raken. Status Handeling Resultaat Het koppelings-/rempe- daal is niet ingetrapt. De krachtafnemer is niet ingeschakeld. Probeer te star- ten. De motor start niet. Het koppelings-/rempe- daal is ingetrapt. De krachtafnemer is ingeschakeld. Probeer te star- ten. De motor start niet. Lopende motor. De krachtafnemer is inge- schakeld. De bestuurder gaat staan. De motor stopt dan. Lopende motor. Verwijder zekering 10 A. Zie afb. 14.De motor stopt dan.
86 NEDERLANDSNL Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen de radiatorvinnen. Hierdoor zal de ra- diator beschadigd raken. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen. Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. Reinig de luchtinlaat van de motor (10-11:W). Start na het reinigen de machine en een even- tueel gemonteerd maaidek om water te verwij- deren dat anders lagers zou kunnen binnendringen en beschadigen. 5 ONDERHOUD 5.1 ONDERHOUDSPROGRAMMAOm de machine voortdurend in goede staat te hou- den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook in verband met het milieu, moet het onder- houdsprogramma van STIGA worden gevolgd. De inhoud van dit programma vindt u in het bijge- voegde serviceboekje. Basic service moet altijd door een erkende service- werkplaats worden uitgevoerd. Eerste onderhoud en Intermediate Service zou door een erkende servicewerkplaats moeten wor- den uitgevoerd, maar kan ook door de gebruiker worden gedaan. De inhoud van deze programmas staat in het serviceboekje en de handelingen zijn beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” en hieronder. Onderhoud dat door een erkende servicewerk- plaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw machine professioneel wordt onderhouden met originele reserveonderdelen. Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in het onderhoudsboekje. Een serviceboekje waarin ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waar- devol document dat de tweedehandswaarde van de machine verhoogt. 5.2 VOORBEREIDINGAlle service en onderhoud moet worden uitge- voerd op een stilstaande machine waarvan de mo- tor is uitgeschakeld. Zorg dat de machine niet kan wegrol- len. Gebruik daarom altijd de parkeer- rem. Zet de motor af. Voorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te ver- wijderen. 5.3 BANDENSPANNINGPas de bandenspanning op de volgende manier aan: Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi). 5.4 MOTOROLIE VERVANGENDit gedeelte bevat tabellen met de verschillende motoren die gebruikt worden in de STIGA reeks. Markeer de gegevens die voor uw machine/motor van toepassing zijn. 5.4.1 Vervangingsintervals In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren en maanden aangegeven. Voer de betreffende han- deling uit op het moment dat zich het eerst voor- doet. Ververs de olie regelmatiger als de machine onder extreme condities of bij hoge omgevingstempera- turen wordt gebruikt. 5.4.2 Motorolie Gebruik olie volgens de onderstaande tabel. Gebruik olie zonder toevoegingen. Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden. Ververs de olie wanneer de motor warm is.Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt. 1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 10- 11:Y. 2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang en trek de bougie los. 3. Vang de olie op in een vat. LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie- men. 4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren van afgewerkte olie op. 5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de klem zodat deze zich boven de plug bevindt. Machine 1e keer Vervolgens met tussen- pozen van President, Residence, Prestige (B&S) Bedrijfsuren/maanden Olie verversen 5 uur 50 uur/ 12 maanden Ranger Svan (Honda) Bedrijfsuren/maanden Olie verversen 20 uur/ 1 maand 100 uur/ 6 maanden Olie SAE 10W-30 Serviceklasse SJ of hoger
87 NEDERLANDSNL 6. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. Hoeveelheid olie: 7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden stationair draaien. 8. Controleer of er een olielek is. 9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2. 5.4.3 Oliefilter (Ranger Svan. Prestige) Tap eerst de motorolie af en installeer de olieaftap- plug zoals hierboven beschreven. Vervang vervol- gens het oliefilter op de volgende wijze: 1. Maak rond het filter schoon en demonteer het filter. 2. Bevochtig de pakking van het nieuwe filter met olie. 3. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo ver vast dat de pakking de motor raakt. Draai het filter dan nog 1/2 tot 3/4 slag verder. 4. Ga verder met punt 7 onder 5.4.2 Motorolie hierboven. 5.5 BENZINEFILTER (10-11:Z)Vervang het benzinefilter elk seizoen. Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat het nieuwe filter is geïnstalleerd. 5.6 TRANSMISSIE, OLIE (PRESTIGE, RESIDENCE) De olie in de hydraulische krachtoverbrenging moeten regelmatig worden gecontroleerd/aange- past of vervangen zoals aangegeven in onderstaan- de tabel. Type olie: Synthetische olie 5W-50. Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter. 5.6.1 Controle - aanpassen 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 20:P. Het oliepeil moet tot de lijn komen. 3. Vul indien nodig olie bij. 5.6.2 Aftappen 1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op verschillende snelheden lopen om de transmis- sieolie op te warmen. 2. Plaats de machine volledig horizontaal. 3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals aangegeven in afb. 7:A, B. 4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één onder de vooras. 5. Open het oliereservoir door de kap te verwijde- ren. Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel voor de olieaftapplug. Het gebruik van ander gereedschap beschadigt de plug. 6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras. Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleu- tel. Zie afbeelding 21. 7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Ge- bruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 22. 8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug- gen van de vooras intact zijn. Zie afb. 22. Plaats de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm. De olieaftapplug wordt beschadigd als hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid. 9. Controleer of de pakking op de olieaftapplug van de achteras intact is. Zie afb. 21:V. Plaats het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot 5 Nm. 10.Trek de olie uit het onderste deel van het reser- voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 23. 11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af. 5.6.3 Vullen De motor mag nooit draaien als de ach- terste koppelingshendel naar binnen is geduwd en de voorste koppelingshendel uitgetrokken is. Dit beschadigt de as- borging. 1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie. Als de motor binnen moet draaien, dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 2. Controleer of de koppelingshendel van de ach- teras uitgetrokken is. 3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift de koppelingshendel van de vooras automatisch naar binnen. Machine Hoeveelheid olie (ongeveer) Filter niet ver- vangen Filter vervangen President, Residence 1,4 liter - Prestige 1,4 liter 1,5 liter Ranger Svan 0,9 liter 1,05 liter Actie 1e keer Vervol- gens met tussenpo- zen van We r k u r e n Niveau controleren - aanpas- sen. -50 Olie verversen. 5 200
88 NEDERLANDSNL 4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar buiten. LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen. 5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te blokkeren met een houten wig. Zie afb. 24. Vul het oliereservoir handmatig met nieuwe olie. 6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit draaien. 7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in de stand achteruit. Ga door met het bijvullen van de olie. 8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit draaien. 9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hier- boven is aangegeven, en ga door met het bijvul- len van de olie tot het borrelen in het reservoir stopt. 10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het oliere- servoir en sluit de motorkap. 11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas zonodig het olieniveau aan. 5.7 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn. 5.8 BESTURINGDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon- troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 wer- kuren. 5.8.1 Controles Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten. 5.8.2 Afstelling Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af: 1. Zet de machine in de recht vooruit-stand. 2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 16. 3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling meer is. 4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of het stuur recht staat. 5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene moer losser en de andere vaster. Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van de kabels toe. 5.9 ACCU Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorza- ken. Als er zuur op uw lichaam terecht- komt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij- voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 5.9.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de hand- leiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela- den. 5.9.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, dient deze een constante spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een der- gelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een standaard oplader wordt gebruikt. 5.9.3 Verwijderen/Plaatsen De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden met het volgende: Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+). Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-). Als u de kabels niet in de goede volgor- de aansluit of losmaakt, kan er kortslui- ting ontstaan en kan de accu beschadigd raken. Als u de kabels verwisselt, raken de dy- namo en de accu beschadigd.
89 NEDERLANDSNL Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. 5.9.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. 5.10 LUCHTFILTER, MOTOR 5.10.1 Luchtfilter (President, Residence, Prestige) Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd/vervangen. Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet wer- ken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Verwijder de luchtfilterkap (12:A). 2. Demonteer het papierfilter (12:B) en het voor- filter (12:C) (= schuimplastic filter). Zorg er- voor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 3. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervan- gen. 4. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa- pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. 5.10.2 Luchtfilter (Ranger Svan) Reinig het luchtfilter om de 3 maanden of om de 50 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toe- passing is. Reinig het papierfilter jaarlijks of om de 200 wer- kuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing is. Let op! Reinig beide filters vaker indien de machi- ne in stoffige omstandigheden moet werken. 1. Verwijder de luchtfilterkap (afb. 13). 2. Demonteer het papierfilter en het voorfilter (= schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de carbu- rateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 3. Reinig het voorfilter in vloeibaar schoonmaak- middel en water. Wring het filter uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het filter en knijp de olie erin. 4. Maak het papierfilterhuis als volgt schoon: klop het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van het papierfilterhuis mogen geen oplosmiddelen op basis van petro- leum worden gebruikt. Deze reinigers kunnen het filter vernielen. Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van het papierfilterhuis. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd. 5.11 BOUGIEDe bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren worden vervangen (=bij elke tweede basic servi- ce). Maak schoon rond de bevestiging van de bougie voordat u deze losmaakt. Bougie : Champion RC12YC of gelijkwaardig. Afstand elektroden: 0,75 mm. 5.12 LUCHTINLAATZie 10-11:W. De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd ra- ken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeurig gereinigd. 5.13 SMERENAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ge- smeerd. Onderdeel Actie Afb. Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een smeerpistool met universeel vet. Pomp tot het vet eruit komt. 17 Stuurkettin- gen Reinig de kettingen met een staalborstel. Smeer de kettingen met univer- sele kettingspray. - Spannings- armen Smeer de lagerpunten met een oliehouder terwijl alle rege- laars zijn geactiveerd. Dit werkt het beste met twee personen. 18 Bedienings- kabels Smeer de uiteinden van de kabels met een oliehouder ter- wijl alle regelaars zijn geacti- veerd. Dit moet worden gedaan door twee personen. 19
90 NEDERLANDSNL 5.14 ZEKERINGENAls een van de onderstaande problemen optreedt, moet u de betreffende zekering vervangen. Zie afb. 14.6 OCTROOI - ONTWERPREGIS- TRATIE Deze machine of onderdelen van deze machine valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer- pregistratie: SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, US595 7497, FR772384, DE69520215.4, GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), SE0401554-1, SE0501599-5. GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf- gaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen. Probleem Zekering De motor start niet of slaat meteen weer af. De accu is opgeladen. 10 A Elektrische maaihoogte-instelling werken niet. 20 A Geen enkele elektrische functie werkt. De accu is opgeladen. 30 A