Home > John Deere > Lawn Mower > John Deere Lawn Mower F530, F540 Instructions Manual

John Deere Lawn Mower F530, F540 Instructions Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual John Deere Lawn Mower F530, F540 Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 31 John Deere manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							32
    NEDERLANDSNL
    ALGEMEEN
    Dit symbool geeft een WAARSCHU-
    WING weer. Als de instructies niet 
    nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit 
    leiden tot verwondingen en/of schade.
    Voordat u deze machine in gebruik 
    neemt, moet u de gebruiksaanwijzing 
    en de meegeleverde “VEILIGHEIDS-
    VOORSCHRIFTEN” zorgvuldig door-
    nemen.
    SYMBOLEN
    Op de machine ziet u de volgende symbolen om u 
    eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet-
    tendheid bij gebruik geboden is.
    Betekenis van de symbolen:
    Waarschuwing!
    Lees vóór gebruik van de machine de ge-
    bruikershandleiding en de veiligheids-
    voorschriften.
    Waarschuwing!
    Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. 
    Houd omstanders op afstand.
    Waarschuwing!
    Draag altijd gehoorbeschermers.
    Waarschuwing!
    Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    Waarschuwing!
    U mag met de machine, uitgerust met de 
    originele accessoires, niet rijden op een 
    helling met een grotere hellingshoek dan 
    10º.
    Waarschuwing!
    U kunt bekneld raken. Blijf met uw han-
    den uit de buurt van de middensturing.
    Waarschuwing!
    Kans op brandwonden. Raak de geluid-
    demper/katalysator niet aan. 
    BEDIENING EN 
    INSTRUMENTEN
    Nummers 1 -19: zie afbeeldingen 1 -5.
    1. GEREEDSCHAPSLIFT (F530)
    Pedaal om aan de voorzijde gemonteerd gereed-
    schap omhoog te brengen tot in de transportstand. 
    Om het gereedschap op te tillen, het pedaal volle-
    dig intrappen. Laat het pedaal vervolgens opko-
    men. De gereedschapslift wordt nu in opgetilde 
    stand geblokkeerd.
    Om het gereedschap te laten zakken, het pedaal zo 
    ver intrappen dat de vergrendeling vrijkomt. Laat 
    de gereedschapslift tot in de werkstand zakken 
    door uw voet geleidelijk aan op te lichten.
    2. HYDRAULISCHE LIFT (F540)
    Hydraulische gereedschapslift om aan de voorzij-
    de gemonteerd gereedschap tot in de transport-
    stand omhoog te brengen. 
    Om het gereedschap op te tillen, 
    drukt u op het achterste gedeelte van 
    de schakelaar. Laat de schakelaar in 
    de gewenste stand los.
    Om het gereedschap te laten zakken, 
    drukt u op het voorste gedeelte van de 
    schakelaar. De schakelaar blijft in de 
    ingedrukte stand en de gereed-
    schapslift zakt tot deze een zwevende 
    stand bereikt. Zo kan het gereedschap 
    de contouren van het werkoppervlak 
    volgen.
    De zwevende stand, met de schakelaar in de voor-
    ste stand, wordt aanbevolen voor normaal gebruik. 
    Zet de schakelaar in de neutrale stand om de ge-
    reedschapslift vast te zetten.
    LET OP! Voor het aansluiten van de krachtaf-
    nemer moet de hydraulische gereedschapslift 
    zich in zwevende positie bevinden.
    3. BEDRIJFSREM
    Rempedaal. Drie standen:
    1. Pedaal omhoog - bedrijfsrem 
    niet geactiveerd.
    2. Pedaal voor de helft ingetrapt 
    - aandrijving ontkoppeld. Be-
    drijfsrem niet geactiveerd.
    3. Pedaal volledig ingetrapt - 
    aandrijving ontkoppeld. Be-
    drijfsrem volledig geactiveerd. 
    						
    							33
    NEDERLANDSNL
    4. PARKEERREM
    Vergrendeling die het rempedaal in de ingetrapte 
    stand kan vastzetten. 
    Trap het pedaal volledig in. Duw de ver-
    grendeling naar rechts en laat daarna het 
    rempedaal opkomen.
    De parkeerrem wordt uitgeschakeld door een lich-
    te druk op het rempedaal. De vergrendeling met 
    veerbelasting glijdt dan opzij. 
    Zorg dat de parkeerrem tijdens het rijden ontkop-
    peld is. 
    5. AANDRIJFPEDAAL
    Pedaal dat de traploze transmissie bedient.
    1. Druk het pedaal omlaag met 
    het voorste gedeelte van uw voet 
    - de machine rijdt vooruit.
    2. Pedaal onbelast - de machine 
    staat stil.
    3. Druk het pedaal omlaag met 
    de hiel - de machine rijdt achter-
    uit.
    Het aandrijfpedaal regelt de snelheid. Hoe dieper 
    het pedaal wordt ingetrapt, hoe sneller de machine 
    rijdt.
    6. VERSTELBAAR STUUR
    Het stuur is in hoogte verstelbaar (5 standen). Druk 
    de vergrendeling op de stuurstang in en zet het 
    stuur hoger of lager tot in de gewenste stand.
    Het stuur tijdens het rijden niet verstellen.
    7. GAS-/CHOKEHENDEL
    Hendel om de snelheid te regelen en om te choken 
    bij een koude start. (Niet van toepassing op F540 
    met afzonderlijke chokehendel).
    1. Choke - voor het starten van een koude 
    motor. De choke staat in de bovenste stand 
    in de groef. Vermijd rijden in deze stand, 
    zet de hendel op vol gas (zie hieronder) bij 
    een warme motor. 
    2. Vol gas - bij gebruik van de machine al-
    tijd vol gas geven.
    3. Stationairloop.
    8. CHOKEHENDEL (F540)
    Trekhendel om te choken bij koude start.
    1. Hendel volledig uitgetrokken - choke-
    klep in de carburateur gesloten. Voor het 
    starten van een koude motor.
    2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. 
    Voor starten met warme motor en tijdens 
    het rijden. 
    Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor 
    warm is.
    9. CONTACTSLOT/KOPLAMP
    Contactslot dat gebruikt wordt om de motor te star-
    ten en uit te schakelen. Met schakelaar voor kop-
    lamp. Vier standen:
    1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De 
    sleutel kan verwijderd worden.
    2. Rijstand - de koplamp brandt.
    3. Rijstand - de koplamp brandt niet.
    4. Startstand - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
    Draai de sleutel in stand 2 als de koplamp moet 
    gaan branden.
    LET OP! Als de sleutel van de stopstand in rij-
    stand 2 wordt gedraaid, gaat de koplamp bran-
    den. Dit belast de accu. Laat de machine niet 
    achter met de sleutel in stand 2 (geldt voor de 
    F540).
    10. KRACHTAFNEMER (F530)
    Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafne-
    mer voor aandrijving van aan de voorzijde gemon-
    teerde accessoires. Twee standen:
    1. Voorste stand - krachtafnemer uitge-
    schakeld.
    2. Achterste stand - krachtafnemer inge-
    schakeld.  
    						
    							34
    NEDERLANDSNL
    11. KRACHTAFNEMER (F540)
    Schakelaar voor in- en uitschakelen van de elektro-
    magnetische krachtafnemer voor gebruik van aan 
    de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee stan-
    den:
    1. Druk op het voorste deel van de schake-
    laar - de krachtafnemer wordt ingescha-
    keld. Het symbool brandt.
    2. Druk op het achterste deel van de scha-
    kelaar - de krachtafnemer wordt uitge-
    schakeld. 
    12. DIFFERENTIEEL-
    VERGRENDELING (F540)
    Hendel om de differentieelvergrendeling in te 
    schakelen. Verbetert het trekvermogen doordat de 
    achterwielen worden vergrendeld zodat beide wie-
    len gelijktijdig aandrijven. Twee standen:
    1. Voorste stand - differentieelvergrende-
    ling niet ingeschakeld. Voor normaal ge-
    bruik.
    2. Hendel in achterste stand - differentieel-
    vergrendeling ingeschakeld. Werkt zowel 
    bij vooruit als achteruit rijden.
    De differentieelvergrendeling wordt gebruikt wan-
    neer de achterwielen ongelijk belast zijn. Bijvoor-
    beeld bij het nemen van scherpe bochten waarbij 
    het binnenste achterwiel het minst belast is.
    Wanneer u tijdens de winter op een gladde onder-
    grond rijdt, verbetert het aandrijfvermogen als er 
    geen sneeuwkettingen worden gebruikt.
    Wanneer de differentieelgrendel is ingescha-
    keld, gaat het sturen zwaar. Draai zo min moge-
    lijk aan het stuur!
    13. URENTELLER
    Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij 
    draaiende motor.
    14. CRUISE CONTROL
    Schakelaar om de cruise control te activeren. Met 
    de cruise control kan het aandrijfpedaal (5) in de 
    gewenste stand vergrendeld worden.1. Trap het aandrijfpedaal in tot de ge-
    wenste snelheid wordt bereikt. Druk daar-
    na op het voorste gedeelte van de 
    schakelaar om de cruise control te active-
    ren. Het symbool brandt.
    2. Schakel de cruise control uit door te 
    remmen of op het achterste gedeelte van 
    de schakelaar te drukken. 
    15. MAAIHOOGTE (F540)
    De machine is uitgerust met een mechanisme voor 
    het gebruik van een maaidek met elektrische maai-
    hoogte-instelling (als accessoire verkrijgbaar).
    De schakelaar wordt gebruikt om de maai-
    hoogte traploos in te stellen. 
    Het contact voor de aansluiting van het maaidek is 
    aan de rechterkant gemonteerd, vóór het voorwiel 
    (afb. 2).
    MAAIHOOGTE (F530)
    Zie maaidekhandleiding.
    16. Niet in gebruik (F540)
    17. Niet in gebruik (F540)
    18. UITSCHAKELHENDEL
    Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
    len. Hiermee kunt u de machine handmatig ver-
    plaatsen zonder de motor te gebruiken. Twee 
    standen:
    1. Hendel naar achteren - trans-
    missie ingeschakeld voor nor-
    maal gebruik.
    2. Hendel naar voren - transmis-
    sie uitgeschakeld. De machine 
    kan handmatig worden ver-
    plaatst.
    De machine mag niet over lange afstanden of met 
    hoge snelheid gesleept worden. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak beschadigd worden. 
    19. BENZINEMETER/TANKDOP
    Tankdop met ingebouwde benzinemeter, 
    die de hoeveelheid benzine in de brand-
    stoftank aangeeft.
    De benzinetank heeft een inhoud van 11,5 liter. 
    						
    							35
    NEDERLANDSNL
    TOEPASSINGEN
    1. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rij-
    den op de openbare weg.
    2. Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht van maximaal 100 N.
    3. De duwkracht van getrokken accessoires mag, 
    in het trekmechanisme, niet groter zijn dan 500 N.
    STARTEN EN RIJDEN
    MOTORKAP
    Om de motor en de accu te kunnen inspecteren en 
    onderhouden, verwijdert u de kap. Dit doet u als 
    volgt:
    1. Draai de benzinedop/benzinemeter los.
    2. Trek de rubberband aan de voorzijde van de kap 
    omhoog (afb. 6).
    3. Til de kap voorzichtig omhoog (afb. 7).
    Kap terugplaatsen:
    1. Plaats de kap aan beide zijden over de rand.
    2. Zorg dat de pinnen aan de achterzijde van de kap 
    in de corresponderende gaatjes vallen (afb. 8).
    3. Maak de rubberband aan de voorzijde van de 
    kap vast (afb. 6).
    4. Draai ten ten slotte de benzinedop/benzinemeter 
    weer vast.
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten kap. Anders bestaat er een kans op 
    brandwonden en kunt u bekneld raken.
    BENZINE BIJVULLEN
    Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit 
    brandstof voor tweetaktmotoren.
    LET OP! Denk erom dat benzine beperkt houdbaar 
    is. Koop niet meer benzine dan u binnen 30 dagen 
    gebruikt.
    U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minder schadelijk is voor 
    mens en milieu.
    Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal daar-
    voor bestemde tank. Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. Verwij-
    der nooit de vuldop en vul de machine 
    nooit met benzine wanneer de motor 
    loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul-
    buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg zodat de 
    benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten 
    zonder over te stromen (afb. 16).
    OLIEPEIL VAN DE MOTOR 
    CONTROLEREN
    Het carter is bij aflevering altijd gevuld met olie 
    SAE 30.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
    rect is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan.
    Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok 
    schoon is. Draai de oliepeilstok los en trek 
    hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    Breng de stok weer aan en draai hem vast. 
    Draai hem daarna weer los en trek hem omhoog. 
    Lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de “FULL”-
    streep als het oliepeil onder deze markering ligt 
    (afb. 9).
    OLIEPEIL VAN DE TRANSMISSIE 
    CONTROLEREN
    De versnellingsbak is al in de fabriek gevuld met 
    SAE 10W-40-olie.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
    rect is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan.
    Lees het oliepeil af op het reservoir (afb. 17). Het 
    peil moet tussen “MAX” en “MIN” liggen. Vul in-
    dien nodig olie bij. Gebruik olie SAE 10W-40 
    (20W-50).
    VEILIGHEIDSSYSTEEM
    Deze machine is uitgerust met een veiligheidssys-
    teem dat bestaat uit: 
    - een schakelaar bij het rempedaal. 
    - een schakelaar in de zittinghouder
    - een schakelaar bij de inschakelhendel van de 
    krachtafnemer. 
    Om de machine te kunnen starten moet: 
    - het rempedaal zijn ingetrapt.  
    						
    							36
    NEDERLANDSNL
    - de bestuurder op zijn plek zitten. 
    - de inschakelhendel van de krachtafnemer in de 
    voorste stand staan (= de krachtafnemer is uit-
    geschakeld).
    Controleer vóór gebruik altijd de wer-
    king van het veiligheidssysteem!
    Doe dit op de volgende wijze (de motor loopt en de 
    bestuurder zit op de stoel): 
    - trap het aandrijfpedaal in, zodat de machine 
    gaat rijden en laat het aandrijfpedaal weer los - 
    de machine moet stoppen. 
    - trap het aandrijfpedaal in, zodat de machine 
    gaat rijden, schakel de cruise control in, til uw 
    lichaam even op van de stoel - de machine moet 
    stoppen.
    - trap het aandrijfpedaal in, zodat de machine 
    gaat rijden, schakel de cruise control in, til uw 
    lichaam even op van de stoel - de machine moet 
    stoppen. 
    - schakel de krachtafnemer in, til uw lichaam 
    even op van de stoel - de motor moet stoppen 
    (geldt voor de F530).
    - schakel de krachtafnemer in, til uw lichaam 
    even op van de stoel - de krachtafnemer moet 
    worden uitgeschakeld (geldt voor de F540).
    Als het veiligheidssysteem niet werkt, 
    mag de machine niet worden gebruikt! 
    Breng de machine voor controle naar 
    een servicewerkplaats! 
    MOTOR STARTEN
    1. Open de benzinekraan (afb. 10).
    2. Controleer of de bougiekabel op zijn plaats zit.
    3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld 
    is. 
    4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 
    5a. F530:
    Starten van een koude motor - zet de gashendel in 
    de chokestand. Warme start - zet de gashendel op 
    vol gas (ca. 1 cm achter de chokestand).
    5b. F540:
    Zet de gashendel op vol gas. Starten van een koude 
    motor - trek de chokehendel volledig uit. Starten 
    van een warme motor - raak de chokehendel niet 
    aan.
    6. Trap het rempedaal volledig in.
    7. Draai de contactsleutel om en start de motor.8a. F530:
    Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashendel 
    geleidelijk naar vol gas als u de choke gebruikt 
    hebt. 
    8b. F540:
    Wanneer de motor is gestart, duwt u de chokehen-
    del geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 
    9. Laat de machine na een koude start niet onmid-
    dellijk belast werken, maar laat de motor eerst een 
    paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de 
    olie opwarmen. 
    Laat de motor altijd op vol gas draaien wanneer hij 
    in gebruik is.
    STOPPEN
    Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Laat de motor 1 - 2 minuten stationair draaien. Zet 
    de motor af door de contactsleutel om te draaien.
    Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.
    Als u de machine zonder toezicht ach-
    terlaat, moet u de bougiekabel losma-
    ken van de bougie. Trek ook de sleutel 
    uit het contactslot.
    Direct na gebruik kan de motor bijzon-
    der heet zijn. Raak de demper, de cilin-
    der of de koelribben niet aan. Dit kan 
    ernstige brandwonden veroorzaken.
    STUURBEKRACHTIGING (F540)
    Ingebouwde functie om het sturen te vergemakke-
    lijken. De bestuurder hoeft minder kracht te ge-
    bruiken om het stuur te draaien. De extra kracht 
    wordt gegenereerd door een hydraulische koppel-
    omvormer.
    In tegenstelling tot gewone stuurbekrachtiging 
    (bijv. in een auto) heeft deze stuurbekrachtiging 
    een beperkte capaciteit. Dat betekent dat hij be-
    paalde eigenschappen heeft die als negatief erva-
    ren kunnen worden:
    - bij lage toerentallen of in situaties waar extra 
    stuurkracht nodig is, kan de besturing als “hor-
    tend” worden ervaren.
    - de machine moet altijd in beweging zijn wan-
    neer de stuurbekrachtiging wordt gebruikt. 
    Draai liever niet aan het stuur wanneer de ma-
    chine helemaal stilstaat en het accessoire zich in  
    						
    							37
    NEDERLANDSNL
    werkstand (beneden) bevindt.
    Het effect van de stuurbekrachtiging is maximaal 
    bij een normale werksnelheid. Dit levert extra 
    voordelen op.
    De stuurbekrachtiging functioneert ook wanneer 
    de motor niet draait. Draaien is in dit geval echter 
    wel lastiger als de machine handmatig moet wor-
    den verplaatst.
    TIPS
    Zorg er voor dat bij rijden op hellingen de juiste 
    hoeveelheid olie in de motor aanwezig is (oliepeil 
    op “FULL”). 
    Wees voorzichtig bij het rijden op hel-
    lingen. Start of stop niet plotseling wan-
    neer u een helling op- of afrijdt. Rijd 
    nooit dwars over een helling. Rijd van 
    boven naar beneden en van beneden 
    naar boven. 
    Deze machine mag, met daarop origine-
    le accessoires gemonteerd, op een hel-
    ling met een hoek van maximaal 10° 
    rijden.
    Neem gas terug op hellingen en wan-
    neer u scherpe bochten maakt, om te 
    voorkomen dat de machine kantelt of u 
    de controle over de machine verliest.
    Draai bij rijden in de hoogste versnel-
    ling en bij vol gas het stuur niet volledig 
    naar één kant. De machine kan dan 
    kantelen.
    Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    middensturing en de zittinghouder. U 
    kunt dan bekneld raken! Rijd nooit 
    zonder motorkap.
    SERVICE EN ONDERHOUD
    VOORBEREIDING
    Tenzij anders aangegeven moet alle service en on-
    derhoud worden uitgevoerd als de machine stil 
    staat en de motor niet draait.
    Zorg dat de machine niet kan wegrol-
    len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
    rem.Schakel de aandrijving van de accessoi-
    res uit, schakel de motor uit en maak de 
    bougiekabel los of verwijder het con-
    tactsleuteltje. 
    SCHOONMAKEN
    Om het brandgevaar te verkleinen mo-
    tor, accu en brandstoftank vrijhouden 
    van gras, bladeren en olie.
    Om het brandgevaar te verkleinen re-
    gelmatig controleren of er sprake is van 
    olie- en/of brandstoflekkage. 
    Als u de machine met een hogedrukreiniger rei-
    nigt, richt de straal dan niet rechtstreeks op de ver-
    snellingsbak.
    Richt geen waterstralen rechtstreeks op de motor. 
    Gebruik een borstel of perslucht om hem schoon te 
    maken.
    MOTOROLIE
    Vervang de olie de eerste keer na 5 uur gebruik, 
    daarna om de 50 werkuren of één keer per seizoen. 
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.
    Gebruik olie van goede kwaliteit (serviceklasse 
    SF, SG of SH).
    Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of min-
    stens één keer per seizoen, als de motor extra hard 
    of bij hoge omgevingstemperaturen moet werken.
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten afkoe-
    len voordat u de olie aftapt.
    1. Olieaftapleiding (metaal):
    Schroef de olieaftapplug aan het uiteinde van de 
    leiding los. 
    Vang de olie op in een vat. Breng die olie vervol-
    gens naar een milieustraat. Mors geen olie op de 
    V-snaren.
    2. Schroef de olieaftapplug vast. Let op dat de ve-
    zelpakking en de ring in de plug onbeschadigd zijn 
    en op hun plaats zitten.
    3. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met 
    nieuwe olie.
    Hoeveelheid olie:
    F530 – 1,4 l
    F540 – 1,7 l (incl. oliefilter)
    Olietype zomer (>4 ºC): SAE-30 
    						
    							38
    NEDERLANDSNL
    (U kunt ook SAE 10W-30 gebruiken. Het oliever-
    bruik kan echter iets toenemen als u 10W-30 ge-
    bruikt. Controleer het oliepeil vaker als u dit type 
    olie gebruikt.)
    Olietype winter (
    						
    							39
    NEDERLANDSNL
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard. Als de 
    accu volledig leeg wordt bewaard, kan 
    deze permanent beschadigd raken. 
    Als de machine voor langere tijd (meer dan 1 
    maand) niet wordt gebruikt, moet de accu worden 
    opgeladen en verwijderd en dan worden bewaard 
    op een koele, droge en veilige plaats. Laad de accu 
    helemaal op voordat u hem terugplaatst.
    De accu kan op 2 manieren worden opgeladen:
    1. Met een acculader (aanbevolen). De oplader 
    moet een constante spanning hebben. De accu 
    kan beschadigd raken als er een standaard op-
    lader (voor zure accus) wordt gebruikt.
    2. U kunt de accu ook via de motor opladen. In dit 
    geval is het heel belangrijk dat wanneer u de 
    machine voor de eerste keer start en wanneer hij 
    lange tijd niet is gebruikt, de motor ten minste 
    45 minuten ononderbroken loopt.
    Zorg dat u geen kortsluiting tussen de 
    accupolen maakt. Dan kunnen er von-
    ken en brand ontstaan. Zorg dat meta-
    len sieraden niet in contact kunnen 
    komen met de accupolen.
    Als er schade is ontstaan aan de behui-
    zing, het deksel of de contactpunten van 
    de accu of als er interferentie optreedt 
    bij de strip die over de kleppen ligt, 
    moet de accu vervangen worden.
    Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.
    SMEREN
    Het gelede midden van de machine heeft vier 
    smeernippels die om de 25 werkuren gesmeerd 
    moeten worden met universeel vet (afb. 14). 
    Opmerking: De vierde smeernippel is niet zicht-
    baar op de afbeelding. Deze zit aan de onderzijde, 
    bij de voorste kogellager van de flexibele rotatie-
    as.
    F530:
    Smeer de stuurketting enkele keren per seizoen 
    met kettingspray.
    F540:
    Smeer de stuurkettingen enkele keren per seizoen met kettingspray. Indien de stuurkettingen erg vuil 
    zijn moet u deze demonteren, schoonmaken en 
    vervolgens opnieuw smeren.
    F530:
    De naaf van het voorwiel heeft smeernippels die 
    iedere 50 werkuren gesmeerd moeten worden (afb. 
    18).
    Alle kunststoflagers moeten een paar keer per sei-
    zoen gesmeerd worden met universeel vet. 
    De verbindingen van de spanarm moeten een paar 
    keer per seizoen gesmeerd worden met motorolie.
    Druppel enkele keren per seizoen een beetje mo-
    torolie in beide uiteinden van de bedieningskabels.
    De versnellingsbak is bij aflevering van de fabriek 
    gevuld met olie (10W-40). U hoeft normaal gezien 
    geen olie bij te vullen, tenzij de versnellingsbak 
    wordt geopend (mag uitsluitend door een vakman 
    gebeuren), of er lekkage optreedt. De olie hoeft in 
    de regel niet ververst te worden.
    STUURKABELS
    (F530)
    Stel de stuurkabels de eerste keer na 2 - 3 uur rijden 
    bij, vervolgens om de 25 werkuren.
    Zet de machine in de recht vooruit-stand.
    Span de stuurkabels door de moeren aan de onder-
    kant van het gelede midden (afb. 15) aan te 
    draaien. De schroefuiteinden van de stuurkabels 
    moeten tijdens het bijstellen worden vastgehou-
    den, zodat de kabels niet draaien. Pak de schroefui-
    teinden beet met een tang of iets dergelijks. Span 
    aan tot er geen speling meer is.
    Stel de beide moeren evenveel bij, zodat de stand 
    van het stuur niet verandert. 
    Als het bijstellen klaar is, draai dan het stuur in bei-
    de richtingen zover u kunt. Let erop dat de ketting 
    niet in de kabelwielen loopt en dat de kabels niet in 
    de stuuraandrijving lopen. 
    Span de stuurkabels niet te strak. Daarmee wordt 
    het sturen zwaarder, terwijl de slijtage van de ka-
    bels toeneemt.
    STUURKETTINGEN (F540)
    Stel de stuurkettingen de eerste keer na 2 -3 uur rij-
    den bij, vervolgens om de 50 werkuren.
    Zet de machine in de recht vooruit-stand. Span de 
    stuurkettingen door de moeren aan de onderkant  
    						
    							40
    NEDERLANDSNL
    van de middensturing (afb. 15). Span aan tot er 
    geen speling meer is. 
    Stel de beide moeren evenveel bij, zodat de stand 
    van het stuur niet verandert.
    Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daarmee 
    wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van 
    de kettingen toe. 
    						
    							41
    ITALIANOIT
    GENERALITÀ
    Questo simbolo indica un’AVVER-
    TENZA. Il mancato rispetto rigoroso 
    delle istruzioni fornite può causare le-
    sioni personali e/o danni materiali.
    Prima di mettere in moto la macchina 
    leggere attentamente queste istruzioni 
    per l’uso e l’opuscolo  “NORME DI SI-
    CUREZZA” associato.
    SIMBOLI
    Sulla macchina sono presenti i seguenti simboli, 
    che servono per rammentare all’operatore di utiliz-
    zarla con l’attenzione e la cautela necessarie.
    Significato dei simboli
    Avvertenza!
    Prima di utilizzare la macchina leggere at-
    tentamente il manuale d’uso e quello per 
    la sicurezza.
    Avvertenza!
    Prestare attenzione agli eventuali oggetti 
    sparsi. Tenere lontane le persone even-
    tualmente presenti.
    Avvertenza!
    Indossare sempre dispositivi di protezione 
    dell’udito.
    Avvertenza!
    Questa macchina non è progettata per es-
    sere condotta su strade pubbliche.
    Avvertenza!
    Questa macchina, con gli accessori origi-
    nali installati, non deve essere condotta in 
    qualunque direzione su pendenze superio-
    ri a 10°.
    Avvertenza!
    Vi è il rischio di lesioni da schiacciamen-
    to. Tenere mani e piedi lontani dal giunto 
    articolato dello sterzo.
    Avvertenza!
    Rischio di ustioni. Non toccare il silenzia-
    tore / la marmitta catalitica. 
    COMANDI E STRUMENTI
    Punti 1-19, vedere le figg. 1-5.
    1. SOLLEVATORE DEGLI ATTREZZI 
    (F530)
    Pedale per il sollevamento in posizione di trasporto 
    dell’attrezzo montato frontalmente. 
    Per sollevare l’attrezzo premere a fondo il pedale,  
    quindi rilasciarlo: il sollevatore degli attrezzi è ora 
    bloccato nella posizione sollevata.
    Per abbassare l’attrezzo, premere a fondo il pedale 
    in modo da disinserire il fermo. Abbassare il solle-
    vatore degli attrezzi nella posizione di lavoro sol-
    levando leggermente il piede dal pedale.
    2. SOLLEVATORE IDRAULICO 
    (F540)
    Sollevatore idraulico degli attrezzi per il solleva-
    mento in posizione di trasporto dell’attrezzo mon-
    tato frontalmente. 
    Per sollevare l’attrezzo premere la 
    parte posteriore dell’interruttore. Ri-
    lasciare l’interruttore quando viene 
    raggiunta la posizione desiderata.
    Per abbassare l’accessorio, premere 
    la parte anteriore dell’interruttore. 
    L’interruttore rimane nella posizione 
    premuta e il sollevatore degli attrezzi 
    viene abbassato fino a raggiungere 
    una posizione oscillante. Ciò signifi-
    ca che l’attrezzo può seguire la con-
    formazione del terreno.
    Per l’utilizzo normale si raccomanda di adottare la 
    posizione oscillante, con l’interruttore inclinato in 
    avanti. Per bloccare il sollevatore degli attrezzi 
    portare l’interruttore in folle.
    NOTA! Per poter collegare la presa di forza il 
    sollevatore idraulico degli attrezzi deve trovarsi 
    nella posizione oscillante.
    3. FRENO DI SERVIZIO
    Il pedale di azionamento dell’impianto frenante 
    della macchina ha 3 posizioni:
    1. Pedale rilasciato: freno di ser-
    vizio non inserito
    2. Pedale parzialmente premuto: 
    trazione in avanti disinserita e 
    freno di servizio non inserito 
    						
    All John Deere manuals Comments (0)

    Related Manuals for John Deere Lawn Mower F530, F540 Instructions Manual