John Deere Lawn Mower F530, F540 Instructions Manual
Have a look at the manual John Deere Lawn Mower F530, F540 Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 31 John Deere manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
32 NEDERLANDSNL ALGEMEEN Dit symbool geeft een WAARSCHU- WING weer. Als de instructies niet nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot verwondingen en/of schade. Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde “VEILIGHEIDS- VOORSCHRIFTEN” zorgvuldig door- nemen. SYMBOLEN Op de machine ziet u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet- tendheid bij gebruik geboden is. Betekenis van de symbolen: Waarschuwing! Lees vóór gebruik van de machine de ge- bruikershandleiding en de veiligheids- voorschriften. Waarschuwing! Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. Houd omstanders op afstand. Waarschuwing! Draag altijd gehoorbeschermers. Waarschuwing! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. Waarschuwing! U mag met de machine, uitgerust met de originele accessoires, niet rijden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Waarschuwing! U kunt bekneld raken. Blijf met uw han- den uit de buurt van de middensturing. Waarschuwing! Kans op brandwonden. Raak de geluid- demper/katalysator niet aan. BEDIENING EN INSTRUMENTEN Nummers 1 -19: zie afbeeldingen 1 -5. 1. GEREEDSCHAPSLIFT (F530) Pedaal om aan de voorzijde gemonteerd gereed- schap omhoog te brengen tot in de transportstand. Om het gereedschap op te tillen, het pedaal volle- dig intrappen. Laat het pedaal vervolgens opko- men. De gereedschapslift wordt nu in opgetilde stand geblokkeerd. Om het gereedschap te laten zakken, het pedaal zo ver intrappen dat de vergrendeling vrijkomt. Laat de gereedschapslift tot in de werkstand zakken door uw voet geleidelijk aan op te lichten. 2. HYDRAULISCHE LIFT (F540) Hydraulische gereedschapslift om aan de voorzij- de gemonteerd gereedschap tot in de transport- stand omhoog te brengen. Om het gereedschap op te tillen, drukt u op het achterste gedeelte van de schakelaar. Laat de schakelaar in de gewenste stand los. Om het gereedschap te laten zakken, drukt u op het voorste gedeelte van de schakelaar. De schakelaar blijft in de ingedrukte stand en de gereed- schapslift zakt tot deze een zwevende stand bereikt. Zo kan het gereedschap de contouren van het werkoppervlak volgen. De zwevende stand, met de schakelaar in de voor- ste stand, wordt aanbevolen voor normaal gebruik. Zet de schakelaar in de neutrale stand om de ge- reedschapslift vast te zetten. LET OP! Voor het aansluiten van de krachtaf- nemer moet de hydraulische gereedschapslift zich in zwevende positie bevinden. 3. BEDRIJFSREM Rempedaal. Drie standen: 1. Pedaal omhoog - bedrijfsrem niet geactiveerd. 2. Pedaal voor de helft ingetrapt - aandrijving ontkoppeld. Be- drijfsrem niet geactiveerd. 3. Pedaal volledig ingetrapt - aandrijving ontkoppeld. Be- drijfsrem volledig geactiveerd.
33 NEDERLANDSNL 4. PARKEERREM Vergrendeling die het rempedaal in de ingetrapte stand kan vastzetten. Trap het pedaal volledig in. Duw de ver- grendeling naar rechts en laat daarna het rempedaal opkomen. De parkeerrem wordt uitgeschakeld door een lich- te druk op het rempedaal. De vergrendeling met veerbelasting glijdt dan opzij. Zorg dat de parkeerrem tijdens het rijden ontkop- peld is. 5. AANDRIJFPEDAAL Pedaal dat de traploze transmissie bedient. 1. Druk het pedaal omlaag met het voorste gedeelte van uw voet - de machine rijdt vooruit. 2. Pedaal onbelast - de machine staat stil. 3. Druk het pedaal omlaag met de hiel - de machine rijdt achter- uit. Het aandrijfpedaal regelt de snelheid. Hoe dieper het pedaal wordt ingetrapt, hoe sneller de machine rijdt. 6. VERSTELBAAR STUUR Het stuur is in hoogte verstelbaar (5 standen). Druk de vergrendeling op de stuurstang in en zet het stuur hoger of lager tot in de gewenste stand. Het stuur tijdens het rijden niet verstellen. 7. GAS-/CHOKEHENDEL Hendel om de snelheid te regelen en om te choken bij een koude start. (Niet van toepassing op F540 met afzonderlijke chokehendel). 1. Choke - voor het starten van een koude motor. De choke staat in de bovenste stand in de groef. Vermijd rijden in deze stand, zet de hendel op vol gas (zie hieronder) bij een warme motor. 2. Vol gas - bij gebruik van de machine al- tijd vol gas geven. 3. Stationairloop. 8. CHOKEHENDEL (F540) Trekhendel om te choken bij koude start. 1. Hendel volledig uitgetrokken - choke- klep in de carburateur gesloten. Voor het starten van een koude motor. 2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. Voor starten met warme motor en tijdens het rijden. Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor warm is. 9. CONTACTSLOT/KOPLAMP Contactslot dat gebruikt wordt om de motor te star- ten en uit te schakelen. Met schakelaar voor kop- lamp. Vier standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2. Rijstand - de koplamp brandt. 3. Rijstand - de koplamp brandt niet. 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is. Draai de sleutel in stand 2 als de koplamp moet gaan branden. LET OP! Als de sleutel van de stopstand in rij- stand 2 wordt gedraaid, gaat de koplamp bran- den. Dit belast de accu. Laat de machine niet achter met de sleutel in stand 2 (geldt voor de F540). 10. KRACHTAFNEMER (F530) Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafne- mer voor aandrijving van aan de voorzijde gemon- teerde accessoires. Twee standen: 1. Voorste stand - krachtafnemer uitge- schakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer inge- schakeld.
34 NEDERLANDSNL 11. KRACHTAFNEMER (F540) Schakelaar voor in- en uitschakelen van de elektro- magnetische krachtafnemer voor gebruik van aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee stan- den: 1. Druk op het voorste deel van de schake- laar - de krachtafnemer wordt ingescha- keld. Het symbool brandt. 2. Druk op het achterste deel van de scha- kelaar - de krachtafnemer wordt uitge- schakeld. 12. DIFFERENTIEEL- VERGRENDELING (F540) Hendel om de differentieelvergrendeling in te schakelen. Verbetert het trekvermogen doordat de achterwielen worden vergrendeld zodat beide wie- len gelijktijdig aandrijven. Twee standen: 1. Voorste stand - differentieelvergrende- ling niet ingeschakeld. Voor normaal ge- bruik. 2. Hendel in achterste stand - differentieel- vergrendeling ingeschakeld. Werkt zowel bij vooruit als achteruit rijden. De differentieelvergrendeling wordt gebruikt wan- neer de achterwielen ongelijk belast zijn. Bijvoor- beeld bij het nemen van scherpe bochten waarbij het binnenste achterwiel het minst belast is. Wanneer u tijdens de winter op een gladde onder- grond rijdt, verbetert het aandrijfvermogen als er geen sneeuwkettingen worden gebruikt. Wanneer de differentieelgrendel is ingescha- keld, gaat het sturen zwaar. Draai zo min moge- lijk aan het stuur! 13. URENTELLER Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij draaiende motor. 14. CRUISE CONTROL Schakelaar om de cruise control te activeren. Met de cruise control kan het aandrijfpedaal (5) in de gewenste stand vergrendeld worden.1. Trap het aandrijfpedaal in tot de ge- wenste snelheid wordt bereikt. Druk daar- na op het voorste gedeelte van de schakelaar om de cruise control te active- ren. Het symbool brandt. 2. Schakel de cruise control uit door te remmen of op het achterste gedeelte van de schakelaar te drukken. 15. MAAIHOOGTE (F540) De machine is uitgerust met een mechanisme voor het gebruik van een maaidek met elektrische maai- hoogte-instelling (als accessoire verkrijgbaar). De schakelaar wordt gebruikt om de maai- hoogte traploos in te stellen. Het contact voor de aansluiting van het maaidek is aan de rechterkant gemonteerd, vóór het voorwiel (afb. 2). MAAIHOOGTE (F530) Zie maaidekhandleiding. 16. Niet in gebruik (F540) 17. Niet in gebruik (F540) 18. UITSCHAKELHENDEL Hendel om de traploze transmissie uit te schake- len. Hiermee kunt u de machine handmatig ver- plaatsen zonder de motor te gebruiken. Twee standen: 1. Hendel naar achteren - trans- missie ingeschakeld voor nor- maal gebruik. 2. Hendel naar voren - transmis- sie uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden ver- plaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid gesleept worden. Hierdoor kan de versnellingsbak beschadigd worden. 19. BENZINEMETER/TANKDOP Tankdop met ingebouwde benzinemeter, die de hoeveelheid benzine in de brand- stoftank aangeeft. De benzinetank heeft een inhoud van 11,5 liter.
35 NEDERLANDSNL TOEPASSINGEN 1. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rij- den op de openbare weg. 2. Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. 3. De duwkracht van getrokken accessoires mag, in het trekmechanisme, niet groter zijn dan 500 N. STARTEN EN RIJDEN MOTORKAP Om de motor en de accu te kunnen inspecteren en onderhouden, verwijdert u de kap. Dit doet u als volgt: 1. Draai de benzinedop/benzinemeter los. 2. Trek de rubberband aan de voorzijde van de kap omhoog (afb. 6). 3. Til de kap voorzichtig omhoog (afb. 7). Kap terugplaatsen: 1. Plaats de kap aan beide zijden over de rand. 2. Zorg dat de pinnen aan de achterzijde van de kap in de corresponderende gaatjes vallen (afb. 8). 3. Maak de rubberband aan de voorzijde van de kap vast (afb. 6). 4. Draai ten ten slotte de benzinedop/benzinemeter weer vast. De machine alleen gebruiken met geslo- ten kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. BENZINE BIJVULLEN Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. LET OP! Denk erom dat benzine beperkt houdbaar is. Koop niet meer benzine dan u binnen 30 dagen gebruikt. U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu. Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar- voor bestemde tank. Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwij- der nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul- buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen (afb. 16). OLIEPEIL VAN DE MOTOR CONTROLEREN Het carter is bij aflevering altijd gevuld met olie SAE 30. Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok schoon is. Draai de oliepeilstok los en trek hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. Breng de stok weer aan en draai hem vast. Draai hem daarna weer los en trek hem omhoog. Lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de “FULL”- streep als het oliepeil onder deze markering ligt (afb. 9). OLIEPEIL VAN DE TRANSMISSIE CONTROLEREN De versnellingsbak is al in de fabriek gevuld met SAE 10W-40-olie. Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Lees het oliepeil af op het reservoir (afb. 17). Het peil moet tussen “MAX” en “MIN” liggen. Vul in- dien nodig olie bij. Gebruik olie SAE 10W-40 (20W-50). VEILIGHEIDSSYSTEEM Deze machine is uitgerust met een veiligheidssys- teem dat bestaat uit: - een schakelaar bij het rempedaal. - een schakelaar in de zittinghouder - een schakelaar bij de inschakelhendel van de krachtafnemer. Om de machine te kunnen starten moet: - het rempedaal zijn ingetrapt.
36 NEDERLANDSNL - de bestuurder op zijn plek zitten. - de inschakelhendel van de krachtafnemer in de voorste stand staan (= de krachtafnemer is uit- geschakeld). Controleer vóór gebruik altijd de wer- king van het veiligheidssysteem! Doe dit op de volgende wijze (de motor loopt en de bestuurder zit op de stoel): - trap het aandrijfpedaal in, zodat de machine gaat rijden en laat het aandrijfpedaal weer los - de machine moet stoppen. - trap het aandrijfpedaal in, zodat de machine gaat rijden, schakel de cruise control in, til uw lichaam even op van de stoel - de machine moet stoppen. - trap het aandrijfpedaal in, zodat de machine gaat rijden, schakel de cruise control in, til uw lichaam even op van de stoel - de machine moet stoppen. - schakel de krachtafnemer in, til uw lichaam even op van de stoel - de motor moet stoppen (geldt voor de F530). - schakel de krachtafnemer in, til uw lichaam even op van de stoel - de krachtafnemer moet worden uitgeschakeld (geldt voor de F540). Als het veiligheidssysteem niet werkt, mag de machine niet worden gebruikt! Breng de machine voor controle naar een servicewerkplaats! MOTOR STARTEN 1. Open de benzinekraan (afb. 10). 2. Controleer of de bougiekabel op zijn plaats zit. 3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 5a. F530: Starten van een koude motor - zet de gashendel in de chokestand. Warme start - zet de gashendel op vol gas (ca. 1 cm achter de chokestand). 5b. F540: Zet de gashendel op vol gas. Starten van een koude motor - trek de chokehendel volledig uit. Starten van een warme motor - raak de chokehendel niet aan. 6. Trap het rempedaal volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor.8a. F530: Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashendel geleidelijk naar vol gas als u de choke gebruikt hebt. 8b. F540: Wanneer de motor is gestart, duwt u de chokehen- del geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 9. Laat de machine na een koude start niet onmid- dellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie opwarmen. Laat de motor altijd op vol gas draaien wanneer hij in gebruik is. STOPPEN Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1 - 2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien. Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden. Als u de machine zonder toezicht ach- terlaat, moet u de bougiekabel losma- ken van de bougie. Trek ook de sleutel uit het contactslot. Direct na gebruik kan de motor bijzon- der heet zijn. Raak de demper, de cilin- der of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. STUURBEKRACHTIGING (F540) Ingebouwde functie om het sturen te vergemakke- lijken. De bestuurder hoeft minder kracht te ge- bruiken om het stuur te draaien. De extra kracht wordt gegenereerd door een hydraulische koppel- omvormer. In tegenstelling tot gewone stuurbekrachtiging (bijv. in een auto) heeft deze stuurbekrachtiging een beperkte capaciteit. Dat betekent dat hij be- paalde eigenschappen heeft die als negatief erva- ren kunnen worden: - bij lage toerentallen of in situaties waar extra stuurkracht nodig is, kan de besturing als “hor- tend” worden ervaren. - de machine moet altijd in beweging zijn wan- neer de stuurbekrachtiging wordt gebruikt. Draai liever niet aan het stuur wanneer de ma- chine helemaal stilstaat en het accessoire zich in
37 NEDERLANDSNL werkstand (beneden) bevindt. Het effect van de stuurbekrachtiging is maximaal bij een normale werksnelheid. Dit levert extra voordelen op. De stuurbekrachtiging functioneert ook wanneer de motor niet draait. Draaien is in dit geval echter wel lastiger als de machine handmatig moet wor- den verplaatst. TIPS Zorg er voor dat bij rijden op hellingen de juiste hoeveelheid olie in de motor aanwezig is (oliepeil op “FULL”). Wees voorzichtig bij het rijden op hel- lingen. Start of stop niet plotseling wan- neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag, met daarop origine- le accessoires gemonteerd, op een hel- ling met een hoek van maximaal 10° rijden. Neem gas terug op hellingen en wan- neer u scherpe bochten maakt, om te voorkomen dat de machine kantelt of u de controle over de machine verliest. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder. U kunt dan bekneld raken! Rijd nooit zonder motorkap. SERVICE EN ONDERHOUD VOORBEREIDING Tenzij anders aangegeven moet alle service en on- derhoud worden uitgevoerd als de machine stil staat en de motor niet draait. Zorg dat de machine niet kan wegrol- len. Gebruik daarom altijd de parkeer- rem.Schakel de aandrijving van de accessoi- res uit, schakel de motor uit en maak de bougiekabel los of verwijder het con- tactsleuteltje. SCHOONMAKEN Om het brandgevaar te verkleinen mo- tor, accu en brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Om het brandgevaar te verkleinen re- gelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. Als u de machine met een hogedrukreiniger rei- nigt, richt de straal dan niet rechtstreeks op de ver- snellingsbak. Richt geen waterstralen rechtstreeks op de motor. Gebruik een borstel of perslucht om hem schoon te maken. MOTOROLIE Vervang de olie de eerste keer na 5 uur gebruik, daarna om de 50 werkuren of één keer per seizoen. Ververs de olie wanneer de motor warm is. Gebruik olie van goede kwaliteit (serviceklasse SF, SG of SH). Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of min- stens één keer per seizoen, als de motor extra hard of bij hoge omgevingstemperaturen moet werken. Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt. 1. Olieaftapleiding (metaal): Schroef de olieaftapplug aan het uiteinde van de leiding los. Vang de olie op in een vat. Breng die olie vervol- gens naar een milieustraat. Mors geen olie op de V-snaren. 2. Schroef de olieaftapplug vast. Let op dat de ve- zelpakking en de ring in de plug onbeschadigd zijn en op hun plaats zitten. 3. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. Hoeveelheid olie: F530 – 1,4 l F540 – 1,7 l (incl. oliefilter) Olietype zomer (>4 ºC): SAE-30
38 NEDERLANDSNL (U kunt ook SAE 10W-30 gebruiken. Het oliever- bruik kan echter iets toenemen als u 10W-30 ge- bruikt. Controleer het oliepeil vaker als u dit type olie gebruikt.) Olietype winter (
39 NEDERLANDSNL De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard. Als de accu volledig leeg wordt bewaard, kan deze permanent beschadigd raken. Als de machine voor langere tijd (meer dan 1 maand) niet wordt gebruikt, moet de accu worden opgeladen en verwijderd en dan worden bewaard op een koele, droge en veilige plaats. Laad de accu helemaal op voordat u hem terugplaatst. De accu kan op 2 manieren worden opgeladen: 1. Met een acculader (aanbevolen). De oplader moet een constante spanning hebben. De accu kan beschadigd raken als er een standaard op- lader (voor zure accus) wordt gebruikt. 2. U kunt de accu ook via de motor opladen. In dit geval is het heel belangrijk dat wanneer u de machine voor de eerste keer start en wanneer hij lange tijd niet is gebruikt, de motor ten minste 45 minuten ononderbroken loopt. Zorg dat u geen kortsluiting tussen de accupolen maakt. Dan kunnen er von- ken en brand ontstaan. Zorg dat meta- len sieraden niet in contact kunnen komen met de accupolen. Als er schade is ontstaan aan de behui- zing, het deksel of de contactpunten van de accu of als er interferentie optreedt bij de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. SMEREN Het gelede midden van de machine heeft vier smeernippels die om de 25 werkuren gesmeerd moeten worden met universeel vet (afb. 14). Opmerking: De vierde smeernippel is niet zicht- baar op de afbeelding. Deze zit aan de onderzijde, bij de voorste kogellager van de flexibele rotatie- as. F530: Smeer de stuurketting enkele keren per seizoen met kettingspray. F540: Smeer de stuurkettingen enkele keren per seizoen met kettingspray. Indien de stuurkettingen erg vuil zijn moet u deze demonteren, schoonmaken en vervolgens opnieuw smeren. F530: De naaf van het voorwiel heeft smeernippels die iedere 50 werkuren gesmeerd moeten worden (afb. 18). Alle kunststoflagers moeten een paar keer per sei- zoen gesmeerd worden met universeel vet. De verbindingen van de spanarm moeten een paar keer per seizoen gesmeerd worden met motorolie. Druppel enkele keren per seizoen een beetje mo- torolie in beide uiteinden van de bedieningskabels. De versnellingsbak is bij aflevering van de fabriek gevuld met olie (10W-40). U hoeft normaal gezien geen olie bij te vullen, tenzij de versnellingsbak wordt geopend (mag uitsluitend door een vakman gebeuren), of er lekkage optreedt. De olie hoeft in de regel niet ververst te worden. STUURKABELS (F530) Stel de stuurkabels de eerste keer na 2 - 3 uur rijden bij, vervolgens om de 25 werkuren. Zet de machine in de recht vooruit-stand. Span de stuurkabels door de moeren aan de onder- kant van het gelede midden (afb. 15) aan te draaien. De schroefuiteinden van de stuurkabels moeten tijdens het bijstellen worden vastgehou- den, zodat de kabels niet draaien. Pak de schroefui- teinden beet met een tang of iets dergelijks. Span aan tot er geen speling meer is. Stel de beide moeren evenveel bij, zodat de stand van het stuur niet verandert. Als het bijstellen klaar is, draai dan het stuur in bei- de richtingen zover u kunt. Let erop dat de ketting niet in de kabelwielen loopt en dat de kabels niet in de stuuraandrijving lopen. Span de stuurkabels niet te strak. Daarmee wordt het sturen zwaarder, terwijl de slijtage van de ka- bels toeneemt. STUURKETTINGEN (F540) Stel de stuurkettingen de eerste keer na 2 -3 uur rij- den bij, vervolgens om de 50 werkuren. Zet de machine in de recht vooruit-stand. Span de stuurkettingen door de moeren aan de onderkant
40 NEDERLANDSNL van de middensturing (afb. 15). Span aan tot er geen speling meer is. Stel de beide moeren evenveel bij, zodat de stand van het stuur niet verandert. Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daarmee wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van de kettingen toe.
41 ITALIANOIT GENERALITÀ Questo simbolo indica un’AVVER- TENZA. Il mancato rispetto rigoroso delle istruzioni fornite può causare le- sioni personali e/o danni materiali. Prima di mettere in moto la macchina leggere attentamente queste istruzioni per l’uso e l’opuscolo “NORME DI SI- CUREZZA” associato. SIMBOLI Sulla macchina sono presenti i seguenti simboli, che servono per rammentare all’operatore di utiliz- zarla con l’attenzione e la cautela necessarie. Significato dei simboli Avvertenza! Prima di utilizzare la macchina leggere at- tentamente il manuale d’uso e quello per la sicurezza. Avvertenza! Prestare attenzione agli eventuali oggetti sparsi. Tenere lontane le persone even- tualmente presenti. Avvertenza! Indossare sempre dispositivi di protezione dell’udito. Avvertenza! Questa macchina non è progettata per es- sere condotta su strade pubbliche. Avvertenza! Questa macchina, con gli accessori origi- nali installati, non deve essere condotta in qualunque direzione su pendenze superio- ri a 10°. Avvertenza! Vi è il rischio di lesioni da schiacciamen- to. Tenere mani e piedi lontani dal giunto articolato dello sterzo. Avvertenza! Rischio di ustioni. Non toccare il silenzia- tore / la marmitta catalitica. COMANDI E STRUMENTI Punti 1-19, vedere le figg. 1-5. 1. SOLLEVATORE DEGLI ATTREZZI (F530) Pedale per il sollevamento in posizione di trasporto dell’attrezzo montato frontalmente. Per sollevare l’attrezzo premere a fondo il pedale, quindi rilasciarlo: il sollevatore degli attrezzi è ora bloccato nella posizione sollevata. Per abbassare l’attrezzo, premere a fondo il pedale in modo da disinserire il fermo. Abbassare il solle- vatore degli attrezzi nella posizione di lavoro sol- levando leggermente il piede dal pedale. 2. SOLLEVATORE IDRAULICO (F540) Sollevatore idraulico degli attrezzi per il solleva- mento in posizione di trasporto dell’attrezzo mon- tato frontalmente. Per sollevare l’attrezzo premere la parte posteriore dell’interruttore. Ri- lasciare l’interruttore quando viene raggiunta la posizione desiderata. Per abbassare l’accessorio, premere la parte anteriore dell’interruttore. L’interruttore rimane nella posizione premuta e il sollevatore degli attrezzi viene abbassato fino a raggiungere una posizione oscillante. Ciò signifi- ca che l’attrezzo può seguire la con- formazione del terreno. Per l’utilizzo normale si raccomanda di adottare la posizione oscillante, con l’interruttore inclinato in avanti. Per bloccare il sollevatore degli attrezzi portare l’interruttore in folle. NOTA! Per poter collegare la presa di forza il sollevatore idraulico degli attrezzi deve trovarsi nella posizione oscillante. 3. FRENO DI SERVIZIO Il pedale di azionamento dell’impianto frenante della macchina ha 3 posizioni: 1. Pedale rilasciato: freno di ser- vizio non inserito 2. Pedale parzialmente premuto: trazione in avanti disinserita e freno di servizio non inserito