Home > Mountfield > Lawn Mower > Mountfield Lawn Mower 4140H - 4155H - 4155H 4WD Instructions Manual

Mountfield Lawn Mower 4140H - 4155H - 4155H 4WD Instructions Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Mountfield Lawn Mower 4140H - 4155H - 4155H 4WD Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 153 Mountfield manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							41
    NEDERLANDSNL
    3.3 ACCU
    Zorg dat de accu geen kortsluiting 
    maakt. want dan kunnen er vonken en 
    brand ontstaan. Zorg dat metalen siera-
    den niet in contact kunnen komen met 
    de accupolen.
    Als er schade is ontstaan aan de behui-
    zing, het deksel, de accuklemmen of de 
    strip die over de kleppen ligt, moet de 
    accu vervangen worden.
    De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
    vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij-
    voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
    Bewaar de accu na het opladen op een koele plaats.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    3.3.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de hand- leiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela- den.
    3.3.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, 
    dient deze een constante spanning te hebben.
    Neem contact op met uw leverancier voor een der-
    gelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een standaard 
    oplader wordt gebruikt. 
    3.3.3 Accu plaatsen
    1. Open de motorkap en plaats de accu. Zie afb. 5.
    2. Zet de accu vast.
    3. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve ac- cuklem (+) van de accu.
    4. Sluit dan de zwarte kabel aan op de  negatieve accuklem (-) van de accu.
    Als u de kabels verwisselt, raken de ge-
    nerator en de accu beschadigd.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de generator en het elektrische 
    systeem beschadigd raken.
    3.4 ZITTINGLET OP! Om de installatie van de zitting te 
    vereenvoudigen, voorziet u de vier schroeven 
    van een druppeltje olie voordat u deze in de 
    zitting schroeft.
    Maak de vergrendeling (2:S) los en klap de zitting-
    houder naar voren.
    Plaats de bevestiging als volgt in de achterste (bo-
    venste) gaten:
    1. Draai de borstringen (2:F) op de schroeven (2:K).
    2. Duw de schroeven in de gaten van de zitting- houder. Plaats een sluitring (2:I) tussen de zit-
    ting en de houder.
    3. Draai de schroeven vast in de zitting. Aanhaal- moment: 9±1,7 Nm.
    Als het aanhaalmoment groter dan 
    9±1,7 Nm is, raakt de zitting bescha-
    digd.
    4. Zorg dat de zitting eenvoudig in de gaten van de  houder valt.
    Plaats de bevestiging als volgt in de voorste (on-
    derste) gaten:
    1. Draai de vleugelmoeren (2:H) op de schroeven  (2:G).
    2. Plaats een sluitring (2:I) op elke schroef.
    3. Duw de schroeven door de gaten in de houder  en draai ze met de hand vast in de zitting.
    4. Klap de zitting terug in de gewenste positie.
    5. Draai de vleugelmoeren (2:H) met de hand vast.
    De vleugelmoeren (H) en de zitting ra-
    ken beschadigd als u gereedschap ge-
    bruikt.
    De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine 
    buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar vo-
    ren zodat het kussen niet nat wordt.
    De stoel is vergrendeld. Om de stoel op of terug te 
    klappen, trekt u eerst de vergrendeling (2:S) naar 
    boven.
    3.5 STUURWIELVoor een minimale speling van de stuurkolom mo-
    eten de afstandsringen (6:D) en/of (6:E) als volgt 
    tussen de stuurkolombus en de -houder worden ge-
    plaatst.
    1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en  zet de bus vast door één van de pennen (6:C) er 
    voor ongeveer 1/3 in te steken.
    2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog.
    3. Controleer aan de buitenkant of er geen sluitrin- gen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van 
    1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen 
    worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er 
    moet een klein beetje speling zijn. 
    4. Trek de splitpen eruit en maak de stuurkolom- bus open. 
    						
    							42
    NEDERLANDSNL
    5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven.
    6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en vergrendel deze door de beide pennen er volle-
    dig in te steken. Gebruik gereedschap waarmee 
    u tegendruk kunt leveren.
    3.6 TREKHAAK Zie afb. 7. Monteer trekhaak (J) in de twee gaten 
    aan de onderzijde van de achteras met de schroe-
    ven (L+K). Draai de schroeven stevig vast.
    Aanhaalmoment: 22 Nm.
    3.7 SNELSLUITINGEN De snelsluitingen en installatie-instructies worden 
    in een aparte doos geleverd. 
    Monteer de snelsluitingen op de voorste assen van 
    de machine. 
    3.8 BANDENSPANNING Controleer de bandenspanning. De juiste waarden 
    zijn:
    Voor: 0,6 bar (9 psi). 
    Achter: 0,4 bar (6 psi)
    3.9 ACCESSOIRES Voor de montage van accessoires kijkt u in de apar-
    te montagehandleiding die bij iedere accessoire 
    wordt geleverd.
    Opmerking: Het maaidek is als accessoire lever-
    baar.
    4 BESCHRIJVING
    4.1 AANDRIJVING
    4.1.1 4140H, 4155H
    De machine heeft achterwielaandrijving.
    De achteras is voorzien van een hydrostatische 
    transmissie met traploze transmissie voor- en ach-
    teruit.
    De achteras is eveneens voorzien van een differen-
    tieel om het draaien te vergemakkelijken.
    Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemon-
    teerd wordt aangedreven door aandrijfriemen.
    4.1.2 4155H 4WD
    De machine heeft vierwielaandrijving. Het vermo-
    gen van de motor wordt hydraulisch op de wielen 
    overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan 
    die olie naar de achter- en voorassen pompt. 
    De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat 
    betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde 
    snelheid draaien. 
    Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide as-
    sen voorzien van een differentieel. 
    4.2 BESTURINGDe machine is aangedreven. Dit betekent dat het 
    chassis is verdeeld in een voor- en een achterge-
    deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien.
    Knikbesturing houdt in dat de machine langs bo-
    men en andere obstakels kan rijden met een ex-
    treem kleine draaicirkel.
    4.3 BEVEILIGINGSSYSTEEMDe machine is uitgerust met een elektrisch beveili-
    gingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde 
    activiteiten die door onjuiste handelingen gevaar-
    lijke situaties kunnen veroorzaken.
    De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden 
    als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt.
    Controleer voor elk gebruik of het be-
    veiligingssysteem werkt.
    4.4 BEDIENING
    4.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (8:A)
    U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie 
    en de transportpositie:
    1. Trap het pedaal volledig in. 
    2. Laat het pedaal langzaam los.
    4.4.2 Koppeling - parkeerrem (8:B)
    Druk nooit op het pedaal tijdens het rij-
    den. De krachtoverbrenging kan dan 
    oververhit raken. Het pedaal heeft de volgende 
    drie standen:
    Omhoog . De koppeling is niet 
    geactiveerd. De parkeerrem is 
    niet geactiveerd.
     Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit-
    geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
     Volledig ingetrapt . Voorwaarts rijden uitge-
    schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar 
    niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge-
    bruikt als noodrem.
    4.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (8:C)  De vergrendeling vergrendelt het koppe-
    lings-/rempedaal in de ingetrapte stand. 
    Deze functie wordt gebruikt om de machi-
    ne te vergrendelen op hellingen, tijdens 
    transport enz., als de motor niet draait.
    Vergrendelen:
    1. Trap het pedaal (8:B) volledig in. 
    2. Verplaats de vergrendeling (9:C) naar rechts.
    3. Laat het pedaal (8:B) los.
    4. Laat de vergrendeling (8:C) los.
    Ontgrendelen:
    Trap het pedaal (8:B) volledig in en laat het weer 
    los. 
    						
    							43
    NEDERLANDSNL
    4.4.4 Rijden - bedrijfsrem (8:F)Als de machine niet remt zoals ver-
    wacht als het pedaal wordt losgelaten, 
    moet het linkerpedaal (8:B) worden ge-
    bruikt als noodrem.
    Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en 
    de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal om-
    hoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts  
    – de machine gaat vooruit.
    2. Pedaal onbelast  
    – de machine staat stil.
    3. Pedaal achterwaarts  
    – de machine rijdt achteruit.
    4. Minder druk op het pedaal  
    – de machine remt.
    4.4.5 Gas- en chokehendel (8:D)
    Hendel om de snelheid te regelen en om te choken 
    bij een koude start.  Als de motor onregelmatig loopt, be-
    staat er een kans dat de hendel te ver 
    naar voren staat zodat de choke geacti-
    veerd wordt. Dit beschadigt de motor, 
    verhoogt het brandstofgebruik en is 
    schadelijk voor het milieu.
    1. Choke  - voor het starten van een koude 
    motor. De choke staat in de bovenste stand 
    in de groef. 
    Gebruik deze functie niet als de motor 
    warm is.
    2. Vol gas  - bij gebruik van de machine al-
    tijd vol gas geven. 
    Om de gashendel op vol gas te zetten, zet 
    u de hendel ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand.
    3. Stationairloop.
    4.4.6 Contactslot (9:E)
    Contactslot dat gebruikt wordt om de motor te star-
    ten en uit te schakelen. Vier standen: Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de 
    machine zitten. Er is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan 
    ontladen en worden beschadigd.
    1. Stopstand  - de motor is kortgesloten. 
    De sleutel kan verwijderd worden.
    2/3. Rijstand.  
    4. Startstand  - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 2/3 wanneer de motor gestart is. 4.4.7 Krachtafnemer (9:G)
    De krachtafnemer mag nooit ingescha-
    keld zijn wanneer het aan de voorzijde 
    gemonteerde gereedschap in de trans-
    portstand staat. Dit beschadigt de riem-
    transmissie.
    Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafne-
    mer voor aandrijving van aan de voorzijde gemon-
    teerde accessoires. Twee standen: 1. Voorste stand  - krachtafnemer uitge-
    schakeld.
    2. Achterste stand  - krachtafnemer inge-
    schakeld. 
    4.4.8 Ontkoppelingshefboom
    Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
    len.
    2WD is voorzien van een hendel die op de achteras 
    is aangesloten. Zie (10:N).
    4WD is voorzien van twee hendels die op de ach-
    teras (11:O) en vooras (11:P) zijn aangesloten.  De ontkoppelingshendel mag nooit tus-
    sen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot oververhitting en be-
    schadiging van de transmissie.
    Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen 
    zonder de motor te gebruiken. Twee standen:
    1. Hendel ingedrukt - transmis-
    sie ingeschakeld voor normaal 
    gebruik.
    2. Hendel in de buitenste stand  
    – transmissie uitgeschakeld. De 
    machine kan handmatig worden 
    verplaatst.
    De machine mag niet over lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd.  De machine mag niet worden bediend 
    als de voorste hendel in de buitenste 
    stand staat, anders wordt de machine 
    beschadigd en bestaat de kans op lekka-
    ge in de vooras.
    4.4.9 Zitting (2:J) De zitting kan worden opgeklapt en naar 
    voor of achter worden verschoven.  De zit-
    ting wordt met de greep (2:S) vergrendeld 
    in de opgeklapte positie en naar voor of 
    achter verschoven met de knoppen (2:H).
    De zitting is voorzien van een beveiligingsschake-
    laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem 
    van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar-
    lijke functies niet werken als er niemand op de zit-
    ting zit. 
    						
    							44
    NEDERLANDSNL
    4.4.10 Motorkap (3:L)De machine heeft een motorkap die geo-
    pend kan worden, zodat de benzinekraan, 
    accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. 
    De motorkap is vergrendeld met een rub-
    beren band.
    De motorkap gaat als volgt open:
    1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen  band (3:M) los.
    2. Til de motorkap omhoog.
    Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten kap, anders bestaat er een kans op 
    brandwonden en kunt u bekneld raken.
    4.4.11 Snelsluiting (12:H) De snelsluitingen kunnen worden geschei-
    den, waardoor er zeer eenvoudig van 
    hulpmiddel gewisseld kan worden.
    De snelsluitingen zorgen ervoor dat het 
    maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen 
    de twee standen:
     Normale stand met volledig aangespannen  riem.
     4 cm achter de normale stand met losse riem,  zodat het maaidek dichter bij de basismachine 
    komt.
    Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver-
    eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van 
    de riem en het maaidek en wordt het omschakelen 
    naar de reinigingsstand en de servicestanden ge-
    makkelijker.
    Spanning van riem halen:
    1. Verwijder de borgpennen (12:G) aan beide zij- den.
    2. Open de snelsluitingen door de achterste ge- deelten met uw hiel naar beneden te drukken. 
    Zie (12:F).
    Als de snelsluitingen geopend zijn, rus-
    ten de maaidekarmen losjes in de asge-
    deelten. Het maaidek mag nooit in de 
    servicestand of reinigingsstand worden 
    gezet zonder de snelsluitingen na het 
    loshaken van de riem van het maaidek 
    weer te vergrendelen.
    3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.:
     Haak de riem los.
     Vervang het maaidek door de maaidekarmen los  te haken. Zie afb. 14.
    Riem aanspannen:
    Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder-
    staande instructies.
    Draai de hendel niet met uw handen. U 
    kunt bekneld raken! 1. Plaats uw voet op de hendel (13:J) en draai 
    voorzichtig een halve slag naar voren.
    2. Plaats de borgpen (12:G).
    3. Ga hetzelfde te werk aan de andere kant.
    5 TOEPASSINGEN
    Op de machine mogen uitsluitend originele GGP-
    accessoires worden gemonteerd, zoals:
    Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht van maximaal 100 N.
    De duwkracht van getrokken accessoires op het 
    trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
    LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan-
    ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat-
    schappij.
    LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    6 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    6.1 BIJVULLEN MET BENZINE (17:Q)Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit 
    brandstof voor tweetaktmotoren.
    De tank heeft een inhoud van 6 liter. Door de trans-
    parante tank is het brandstofniveau makkelijk af te 
    lezen.
    LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt 
    houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden 
    bewaard.
    U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minder schadelijk is voor 
    mens en milieu.
    Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal daar-
    voor bestemde tank. 
    Gebruik Accessoires, origineel van GGP
    Gras maaien Maaidekken gebruiken: 4140H: 95 C
    4155H: 95 C, 105 C
    4155 H 4WD: 95C, 105 C
    Sneeuwruimen Met sneeuwschuiver. Gebruik van  sneeuwkettingen en framegewich-
    ten wordt aanbevolen.
    Gras en blade-
    ren vegen Uitgerust met getrokken opvang-
    bak 38.
    Gras- en blad-
    transport Uitgerust met transportkar Combi. 
    						
    							45
    NEDERLANDSNL
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. Verwij-
    der nooit de vuldop en vul de machine 
    nooit met benzine wanneer de motor 
    loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul-
    buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de 
    benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten 
    zonder over te stromen. Zie afb. 17.
    6.2 CONTROLEER HET OLIEPEILHet carter is bij aflevering altijd gevuld met olie 
    SAE 10W-30.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
    rect is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan. Veeg de omgeving van de peilstok schoon. 
    Draai de oliepeilstok los en trek deze om-
    hoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden  maar 
    schroef deze niet vast. 
    Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om-
    hoog. Lees het oliepeil af.
    Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil 
    onder deze markering staat. Zie afb. 15-16.
    Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep 
    komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver-
    hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep 
    komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste 
    niveau is bereikt.
    6.3 OLIEPIEL VAN DE VERSNEL- LINGSBAK CONTROLEREN
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
    rect is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan.
    Lees het oliepeil af op het reservoir (15, 16:R). Het 
    peil moet tussen MAX en MIN liggen. Vul indien 
    nodig olie bij.
    Type olie: 
    6.4 VEILIGHEIDSCONTROLEControleer of de machine voldoet aan de onder-
    staande veiligheidscontrole. 
    De veiligheidscontrole moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet ge-
    bruiken! Breng de machine voor repa-
    ratie naar een servicewerkplaats! 6.4.1 Algemene veiligheidscontrole
    6.4.2 Elektrische veiligheidscontrole
    Controleer voor elk gebruik of het be-
    veiligingssysteem werkt.
    Sta rt en
    1. Open de benzinekraan. Zie 17:U.
    2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bou- gie(s) is/zijn geplaatst.
    3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld  is. 
    4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 
    5. Starten van een koude motor – zet de gashendel  helemaal in de chokestand. 
    Starten van een warme motor – zet de gashendel 
    op vol gas (ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand).
    6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
    7. Draai de contactsleutel om en start de motor.
    8. Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashen- del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm ach-
    ter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt. 
    Ty p e  o l i e
    4WD Synthetische olie 5W-50
    2WD SAE 10W-30 (20W-50)0
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen 
    en aansluitingen. Geen lekkages.
    Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen.
    Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit 
    en laat het pedaal 
    van de bedrijfsrem 
    omhoog komen. De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden.
    Status Handeling Resultaat
    Het koppelings-/rempe-
    daal is niet ingetrapt.
    De krachtafnemer is 
    niet ingeschakeld. Probeer te star-
    ten.
    De motor 
    start niet.
    Het koppelings-/rempe-
    daal is ingetrapt.
    De krachtafnemer is 
    ingeschakeld. Probeer te star-
    ten.
    De motor 
    start niet.
    Lopende motor. De 
    krachtafnemer is inge-
    schakeld. De bestuurder 
    gaat staan.
    De motor 
    stopt dan.
    Lopende motor. Verwijder  zekering 10 A.
    Zie 15, 16:S.De motor 
    stopt dan. 
    						
    							46
    NEDERLANDSNL
    9. Laat de machine na een koude start niet onmid-dellijk belast werken, maar laat de motor eerst 
    een paar minuten warmdraaien. Op die manier 
    kan de olie eerst opwarmen. 
    Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
    6.5 BEDIENINGSTIPSControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer-
    ken op hellingen. Zie 6.2. 
    Wees voorzichtig bij het rijden op hel-
    lingen. Start of stop niet plotseling wan-
    neer u een helling op- of afrijdt. Rijd 
    nooit dwars over een helling. Rijd van 
    boven naar beneden en van beneden 
    naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om controle over de 
    machine te houden en het risico op kan-
    telen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste versnel-
    ling en bij vol gas het stuur niet volledig 
    naar één kant. De machine kan dan 
    kantelen.
    Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    middensturing en de zittinghouder. An-
    ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit 
    met de machine als de motorkap open 
    is.
    6.6 STOPPENSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet 
    de motor af door de contactsleutel om te draaien.
    Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.Als u de machine zonder toezicht ach-
    terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma-
    ken en de contactsleutel verwijderen.
    Direct na gebruik kan de motor bijzon-
    der heet zijn. Raak de demper, de cilin-
    der of de koelribben niet aan. Dit kan 
    ernstige brandwonden veroorzaken.
    6.7 REINIGING
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage.  Spuit nooit water onder hoge druk op 
    de machine. Hierdoor kunnen asafdich-
    tingen, elektrische onderdelen of hyd-
    raulische kleppen beschadigd raken.
    Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen 
    de radiatorvinnen. Hierdoor zal de 
    radiator beschadigd raken. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
     Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. 
     Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
     Reinig de luchtinlaat van de motor (15, 16:T). 
     Start na het reinigen de machine en een  eventueel gemonteerd maaidek om water te 
    verwijderen dat anders lagers zou kunnen 
    binnendringen en beschadigen.
    7 ONDERHOUD
    7.1 ONDERHOUDSPROGRAMMAOm de machine voortdurend in goede staat te hou-
    den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook 
    in verband met het milieu, moet het onder-
    houdsprogramma van GGP worden gevolgd.
    We raden u aan elke vorm van onderhoud aan een 
    bevoegde servicewerkplaats over te laten. Dit 
    garandeert dat de werkzaamheden worden verricht 
    door bekwaam personeel en dat originele 
    reserveonderdelen worden gebruikt.
    7.2 VOORBEREIDINGAlle service en onderhoud moet worden uitge-
    voerd op een stilstaande machine waarvan de mo-
    tor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan wegrol-
    len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
    rem.
    Zet de motor af.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door de bougiekabel(s) los te maken van 
    de bougie(s) en de contactsleutel te ver-
    wijderen. 
    7.3 BANDENSPANNINGPas de bandenspanning op de volgende manier 
    aan:
    Vo o r z i j d e : 0,6 bar (9 psi). 
    Achter : 0,4 bar (6 psi).  
    						
    							47
    NEDERLANDSNL
    7.4 MOTOROLIE VERVANGENVervang de motorolie de eerste keer na 5 werku-
    ren, daarna na elke 50 werkuren of één keer per 
    seizoen. 
    Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of min-
    stens één keer per seizoen, als de motor extra hard 
    of bij hoge omgevingstemperaturen moet werken.
    Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
    Gebruik olie zonder toevoegingen.
    Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting 
    van de motor leiden. 
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten afkoe-
    len voordat u de olie aftapt.
    1.  Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een  slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 
    17:V.
    2.  Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang  en trek de bougie los.
    3. Vang de olie op in een vat. LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie-
    men.
    4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren  van afgewerkte olie op.
    5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de  klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
    6.Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met  nieuwe olie.
    Olievolume:
    4140H : 1,2 liter
    4155H, 4155H 4WD : 1,4 liter
    7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat  u deze 30 seconden stationair draaien. 
    8. Controleer of er een olielek is.
    9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan of het oliepeil overeenkomt met 6.2.
    7.5 TRANSMISSIE, OLIE (4155H 4WD)De olie in de hydraulische krachtoverbrenging 
    moeten regelmatig worden gecontroleerd/aange-
    past of vervangen zoals aangegeven in onderstaan-
    de tabel.
    Type olie: Synthetische olie 5W-50.
    Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter. 7.5.1 Controle - aanpassen
    Zie 6.3.
    7.5.2 Aftappen
    1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op 
    verschillende snelheden lopen om de transmis-
    sieolie op te warmen.
    2. Plaats de machine volledig horizontaal.
    3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals  aangegeven in afb. 11.
    4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één  onder de vooras.
    5. Open het oliereservoir door de kap te verwijde- ren (16:R). 
    Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel 
    voor de olieaftapplug. Het gebruik van 
    ander gereedschap beschadigt de plug.
    6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras.  Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleu-
    tel. Zie afbeelding 18.
    7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Ge- bruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie 
    uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 19.
    8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug- gen van de vooras intact zijn. Zie afb. 19. Plaats 
    de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm.
    De olieaftapplug wordt beschadigd als 
    hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid. 
    9.  Controleer of de pakking op de olieaftapplug  van de achteras intact is. Zie afb. 18:Y. Plaats 
    het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot 
    5 Nm.
    10.Trek de olie uit het onderste deel van het reser- voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 
    20.
    11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af.
    7.5.3 Vullen
    De motor mag nooit draaien als de ach-
    terste koppelingshendel naar binnen is 
    geduwd en de voorste koppelingshendel 
    uitgetrokken is. Dit beschadigt de as-
    borging.
    1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie.
    Als de motor binnen moet draaien, 
    dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgas-
    sen kunnen worden afgevoerd.
    2. Controleer of de koppelingshendel van de ach- teras uitgetrokken is.
    3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift  de koppelingshendel van de vooras automatisch 
    naar binnen.
    4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar  buiten.
    Olie
    SAE 10W-30
    Serviceklasse SJ of hoger
    Actie 1e keer
    Vervolgens met 
    tussenpozen van 
    We r k u r e n
    Niveau controleren  - aanpassen.  -5
    0
    Olie verversen. 5 200 
    						
    							48
    NEDERLANDSNL
    LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem 
    ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol 
    is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen.
    5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te  blokkeren met een houten wig. Zie afb. 21. Vul 
    het oliereservoir handmatig met nieuwe olie.
    6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit  draaien.
    7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in  de stand achteruit. Ga door met het bijvullen 
    van de olie.
    8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit  draaien.
    9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hier- boven is aangegeven, en ga door met het bijvul-
    len van de olie tot het borrelen in het reservoir 
    stopt.
    10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het oliere- servoir en sluit de motorkap.
    11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas  zonodig het olieniveau aan.
    7.6 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    7.7 BESTURINGDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon-
    troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 wer-
    kuren.
    7.7.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    7.7.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
    1. Zet de machine in de recht vooruit-stand.
    2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 24.
    3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling  meer is.
    4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of  het stuur recht staat.
    5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene  moer losser en de andere vaster.
    Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor 
    wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van 
    de kabels toe.
    7.8 ACCU
    Als u het zuur in uw ogen of op uw huid 
    krijgt, kan dit ernstig letsel veroorza-
    ken. Als er zuur op uw lichaam terecht-
    komt, moet u het betreffende 
    lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen 
    met een ruime hoeveelheid water en zo 
    snel mogelijk medische hulp zoeken. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
    vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij-
    voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    7.8.1 Accu opladen met motor
    Zie 3.3.1.
    7.8.2 Accu opladen met oplader
    Zie 3.3.2.
    7.8.3 Verwijderen/Plaatsen
    De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen 
    of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden 
    met het volgende:
     Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel  los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
     Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op  de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de negatieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet in de goede volgor-
    de aansluit of losmaakt, kan er kortslui-
    ting ontstaan en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
    namo en de accu beschadigd.
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken.
    7.8.4 Reiniging
    Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.
    7.9 LUCHTFILTER, MOTORHet is van groot belang dat het luchtfil-
    ter intact is en goed geplaatst is. Start de 
    motor nooit zonder luchtfilter of met 
    een beschadigd luchtfilter.
    7.9.1 Luchtfilter (4140H)
    Het luchtfilter (papierfilter 22:A) moet na 25 wer-
    kuren worden vervangen/schoongemaakt.
    Het voorfilter (schuimplastic filter 22:B) moet na 
    25 werkuren worden vervangen/schoongemaakt. 
    						
    							49
    NEDERLANDSNL
    LET OP! Indien de machine in een stoffige omge-
    ving wordt gebruikt, dient u het luchtfilter vaker te 
    reinigen/vervangen.
    Het verwijderen/installeren van het luchtfilter gaat 
    als volgt.
    1.  Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfil-ter schoon.
    2. Demonteer de luchtfilterkap (22:C) door de  twee schroeven te verwijderen. 
    3.  Verwijder het filter (22:A+B). Het voorfilter  wordt over het filter geplaatst. Zorg ervoor dat 
    de carburateur niet vuil wordt.
    4. Bedek het luchtinlaatkanaal met een doek of  iets dergelijks (22:D) zodat er geen vuil in de 
    motor kan komen. Maak de filterbehuizing aan 
    de binnenzijde schoon.
    5. Verwijder het voorfilter van het luchtfilter.
    6. Reinig het filter (papieren filter) door het zacht- jes af te kloppen op een vlakke ondergrond en 
    er van binnenuit met perslucht doorheen te bla-
    zen. Indien het filter erg vuil is, moet het wor-
    den vervangen.
    LET OP! Het papieren filter niet afspoelen 
    met water, benzine of andere schoonmaak-
    middelen. Dit kan het filter beschadigen.
    7. Reinig het voorfilter (schuimplastic filter) in  vloeibaar schoonmaakmiddel en water. Aan de 
    lucht laten drogen. Indien het filter erg vuil is, 
    moet het worden vervangen.
    LET OP! Het schuimplastic filter mag niet 
    met olie worden gesmeerd. 
    8.  Plaats het voorfilter op het luchtfilter.
    9. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    7.9.2 Luchtfilter (4155H, 4155H 4WD)
    Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 
    werkuren worden gereinigd/vervangen.
    Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren 
    worden gereinigd/vervangen.
    LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien 
    de machine in stoffige omstandigheden moet wer-
    ken.
    Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
    1. Verwijder de luchtfilterkap (23:A). 
    2. Demonteer het papierfilter (23:B) en het voor- filter (23:C) (= schuimplastic filter). Zorg er-
    voor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak 
    het luchtfilterhuis schoon.
    3. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes  mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien 
    het filter erg vuil is, moet het worden vervan-
    gen.
    4. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is,  moet het worden vervangen.
    5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa-
    pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen 
    op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor 
    raakt het filter beschadigd.
    7.10 BOUGIEDe bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren 
    worden vervangen (=bij elke tweede basic servi-
    ce).
    Maak schoon rond de bevestiging van de bougie 
    voordat u deze losmaakt.
    Bougie
    : Champion RC12YC of gelijkwaardig.
    Afstand elektroden: 0,75 mm.
    7.11 LUCHTINLAAT (15, 16:T)De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koel-
    systeem kan de motor beschadigd raken. Reinig de 
    luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het 
    koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeu-
    rig gereinigd.
    7.12 SMERENAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na 
    elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ge-
    smeerd.
    7.13 ZEKERINGControleer of vervang de zekering van 20 A bij 
    elektrische problemen. Zie 15, 16:S. Onderdeel Actie Afb.
    Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een 
    smeerpistool met universeel vet. 
    Pomp tot het vet eruit komt. 25
    Stuurkettin-
    gen Reinig de kettingen met een 
    staalborstel.
    Smeer de kettingen met univer-
    sele kettingspray. -
    Spannings-
    armen Smeer de lagerpunten met een 
    oliehouder terwijl alle regelaars 
    zijn geactiveerd. 
    Dit werkt het beste met twee per-
    sonen. 26
    Bedie-
    ningskabels Smeer de uiteinden van de kabels 
    met een oliehouder terwijl alle 
    regelaars zijn geactiveerd. 
    Dit moet worden gedaan door 
    twee personen. 26 
    						
    							50
    NEDERLANDSNL
    8 OCTROOI - 
    ONTWERPREGISTRATIE
    Deze machine of onderdelen van deze machine 
    valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer-
    pregistratie:
    SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, 
    US595 7497, FR772384, DE69520215.4, 
    GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), 
    SE0401554-1, SE0501599-5.
    9 REPARATIES
    Bevoegde servicewerkplaatsen voeren reparaties 
    en garantiewerkzaamheden uit. Ze gebruiken ori-
    ginele reserveonderdelen.
    Originele reserveonderdelen worden geleverd 
    door servicewerkplaatsen en een groot aantal 
    dealers.
    Een lijst van deze dealers en werkplaatsen is te vin-
    den op de website van GGP op: 
    www.GGP.com .
    Wij raden u aan de machine eens per jaar naar een 
    bevoegde servicewerkplaats te brengen voor servi-
    ce, onderhoud en controle van de veiligheidsme-
    chanismen.
    10 AANKOOPVOORWAARDEN
    Fabricagefouten en materiaaldefecten vallen volle-
    dig onder de garantie. De gebruiker dient de in-
    structies in de bijgeleverde documentatie 
    zorgvuldig op te volgen.
    Garantieperiode
    Gebruik consument: twee jaar na aankoopdatum.
    Accus: 6 maanden.
    Uitzonderingen
    De garantie geldt niet in de volgende gevallen:
    - nalatigheid van de gebruiker zich op de hoogte  te stellen van de bijgeleverde documentatie
    - onachtzaamheid 
    - onjuist en ongeoorloofd gebruik of onjuiste en  ongeoorloofde montage
    - het gebruik van niet-originele reserveonderde- len
    - het gebruik van accessoires die niet door GGP  zijn geleverd of goedgekeurd
    De garantie geldt ook niet voor:
    - aan slijtage onderhevige onderdelen zoals bla- den, riemen, wielen en kabels
    - normale slijtage
    - motor en versnellingsbak. Dergelijke zaken val- len onder de garantie van de bijbehorende fabri-
    kant met aparte voorwaarden. Op alle aankopen is de nationale wetgeving in het 
    land van de koper van toepassing. De rechten die 
    de koper aan de nationale wetgeving in zijn land 
    kan ontlenen worden niet beperkt door deze garan-
    tie.
    11  M I L I E U
    Om milieutechnische redenen bevelen wij u aan 
    specifieke aandacht te besteden aan de volgende 
    punten:
     Gebruik altijd alcylaatbenzine (“milieuvriende-
    lijke benzine“).
     Gebruik altijd een trechter en/of een benzinekan  met overloopbeveiliging om te voorkomen dat 
    u morst wanneer u de machine met benzine 
    vult. 
     Vul de benzinetank niet helemaal tot aan de  rand. 
     Voeg niet te veel motor- en/of transmissieolie  toe (zie de gebruikersinstructies voor de juiste 
    hoeveelheid). 
     Vang alle olie op tijdens het olie verversen.  Zorg dat u geen olie morst. Lever de olie in bij 
    een recyclingstation. 
     Gooi vervangen oliefilters niet bij het normale  afval. Lever ze in bij een recyclingstation. 
     Gooi vervangen loodaccus niet bij het normale  afval. Lever de accu in bij een accu-inzame-
    lingspunt voor recycling.
     Vervang de demper wanner deze defect is. Ge- bruik altijd oorspronkelijke reserveonderdelen 
    wanneer u reparaties uitvoert. 
     Wanneer de machine oorspronkelijk was voor- zien van een katalysator en deze defect is ge-
    raakt, moet u de oude katalysator verwijderen 
    en een nieuwe installeren. 
     Laat de carburator indien nodig altijd door een  specialist afstellen. 
     Reinig het luchtfilter volgens de instructies (zie  gebruikersinstructies).  
    						
    All Mountfield manuals Comments (0)

    Related Manuals for Mountfield Lawn Mower 4140H - 4155H - 4155H 4WD Instructions Manual