Home
>
Mountfield
>
Lawn Mower
>
Mountfield Lawn Mower 4140H - 4155H - 4155H 4WD Instructions Manual
Mountfield Lawn Mower 4140H - 4155H - 4155H 4WD Instructions Manual
Have a look at the manual Mountfield Lawn Mower 4140H - 4155H - 4155H 4WD Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 153 Mountfield manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
41 NEDERLANDSNL 3.3 ACCU Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt. want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen siera- den niet in contact kunnen komen met de accupolen. Als er schade is ontstaan aan de behui- zing, het deksel, de accuklemmen of de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij- voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. Bewaar de accu na het opladen op een koele plaats. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 3.3.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de hand- leiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela- den. 3.3.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, dient deze een constante spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een der- gelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een standaard oplader wordt gebruikt. 3.3.3 Accu plaatsen 1. Open de motorkap en plaats de accu. Zie afb. 5. 2. Zet de accu vast. 3. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve ac- cuklem (+) van de accu. 4. Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-) van de accu. Als u de kabels verwisselt, raken de ge- nerator en de accu beschadigd. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de generator en het elektrische systeem beschadigd raken. 3.4 ZITTINGLET OP! Om de installatie van de zitting te vereenvoudigen, voorziet u de vier schroeven van een druppeltje olie voordat u deze in de zitting schroeft. Maak de vergrendeling (2:S) los en klap de zitting- houder naar voren. Plaats de bevestiging als volgt in de achterste (bo- venste) gaten: 1. Draai de borstringen (2:F) op de schroeven (2:K). 2. Duw de schroeven in de gaten van de zitting- houder. Plaats een sluitring (2:I) tussen de zit- ting en de houder. 3. Draai de schroeven vast in de zitting. Aanhaal- moment: 9±1,7 Nm. Als het aanhaalmoment groter dan 9±1,7 Nm is, raakt de zitting bescha- digd. 4. Zorg dat de zitting eenvoudig in de gaten van de houder valt. Plaats de bevestiging als volgt in de voorste (on- derste) gaten: 1. Draai de vleugelmoeren (2:H) op de schroeven (2:G). 2. Plaats een sluitring (2:I) op elke schroef. 3. Duw de schroeven door de gaten in de houder en draai ze met de hand vast in de zitting. 4. Klap de zitting terug in de gewenste positie. 5. Draai de vleugelmoeren (2:H) met de hand vast. De vleugelmoeren (H) en de zitting ra- ken beschadigd als u gereedschap ge- bruikt. De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar vo- ren zodat het kussen niet nat wordt. De stoel is vergrendeld. Om de stoel op of terug te klappen, trekt u eerst de vergrendeling (2:S) naar boven. 3.5 STUURWIELVoor een minimale speling van de stuurkolom mo- eten de afstandsringen (6:D) en/of (6:E) als volgt tussen de stuurkolombus en de -houder worden ge- plaatst. 1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en zet de bus vast door één van de pennen (6:C) er voor ongeveer 1/3 in te steken. 2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog. 3. Controleer aan de buitenkant of er geen sluitrin- gen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van 1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er moet een klein beetje speling zijn. 4. Trek de splitpen eruit en maak de stuurkolom- bus open.
42 NEDERLANDSNL 5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven. 6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en vergrendel deze door de beide pennen er volle- dig in te steken. Gebruik gereedschap waarmee u tegendruk kunt leveren. 3.6 TREKHAAK Zie afb. 7. Monteer trekhaak (J) in de twee gaten aan de onderzijde van de achteras met de schroe- ven (L+K). Draai de schroeven stevig vast. Aanhaalmoment: 22 Nm. 3.7 SNELSLUITINGEN De snelsluitingen en installatie-instructies worden in een aparte doos geleverd. Monteer de snelsluitingen op de voorste assen van de machine. 3.8 BANDENSPANNING Controleer de bandenspanning. De juiste waarden zijn: Voor: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi) 3.9 ACCESSOIRES Voor de montage van accessoires kijkt u in de apar- te montagehandleiding die bij iedere accessoire wordt geleverd. Opmerking: Het maaidek is als accessoire lever- baar. 4 BESCHRIJVING 4.1 AANDRIJVING 4.1.1 4140H, 4155H De machine heeft achterwielaandrijving. De achteras is voorzien van een hydrostatische transmissie met traploze transmissie voor- en ach- teruit. De achteras is eveneens voorzien van een differen- tieel om het draaien te vergemakkelijken. Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemon- teerd wordt aangedreven door aandrijfriemen. 4.1.2 4155H 4WD De machine heeft vierwielaandrijving. Het vermo- gen van de motor wordt hydraulisch op de wielen overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan die olie naar de achter- en voorassen pompt. De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde snelheid draaien. Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide as- sen voorzien van een differentieel. 4.2 BESTURINGDe machine is aangedreven. Dit betekent dat het chassis is verdeeld in een voor- en een achterge- deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien. Knikbesturing houdt in dat de machine langs bo- men en andere obstakels kan rijden met een ex- treem kleine draaicirkel. 4.3 BEVEILIGINGSSYSTEEMDe machine is uitgerust met een elektrisch beveili- gingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen gevaar- lijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt. Controleer voor elk gebruik of het be- veiligingssysteem werkt. 4.4 BEDIENING 4.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (8:A) U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie: 1. Trap het pedaal volledig in. 2. Laat het pedaal langzaam los. 4.4.2 Koppeling - parkeerrem (8:B) Druk nooit op het pedaal tijdens het rij- den. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken. Het pedaal heeft de volgende drie standen: Omhoog . De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd. Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit- geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd. Volledig ingetrapt . Voorwaarts rijden uitge- schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge- bruikt als noodrem. 4.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (8:C) De vergrendeling vergrendelt het koppe- lings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machi- ne te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait. Vergrendelen: 1. Trap het pedaal (8:B) volledig in. 2. Verplaats de vergrendeling (9:C) naar rechts. 3. Laat het pedaal (8:B) los. 4. Laat de vergrendeling (8:C) los. Ontgrendelen: Trap het pedaal (8:B) volledig in en laat het weer los.
43 NEDERLANDSNL 4.4.4 Rijden - bedrijfsrem (8:F)Als de machine niet remt zoals ver- wacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (8:B) worden ge- bruikt als noodrem. Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal om- hoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. 4.4.5 Gas- en chokehendel (8:D) Hendel om de snelheid te regelen en om te choken bij een koude start. Als de motor onregelmatig loopt, be- staat er een kans dat de hendel te ver naar voren staat zodat de choke geacti- veerd wordt. Dit beschadigt de motor, verhoogt het brandstofgebruik en is schadelijk voor het milieu. 1. Choke - voor het starten van een koude motor. De choke staat in de bovenste stand in de groef. Gebruik deze functie niet als de motor warm is. 2. Vol gas - bij gebruik van de machine al- tijd vol gas geven. Om de gashendel op vol gas te zetten, zet u de hendel ongeveer 2 cm achter de chokestand. 3. Stationairloop. 4.4.6 Contactslot (9:E) Contactslot dat gebruikt wordt om de motor te star- ten en uit te schakelen. Vier standen: Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ontladen en worden beschadigd. 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2/3. Rijstand. 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 2/3 wanneer de motor gestart is. 4.4.7 Krachtafnemer (9:G) De krachtafnemer mag nooit ingescha- keld zijn wanneer het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap in de trans- portstand staat. Dit beschadigt de riem- transmissie. Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafne- mer voor aandrijving van aan de voorzijde gemon- teerde accessoires. Twee standen: 1. Voorste stand - krachtafnemer uitge- schakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer inge- schakeld. 4.4.8 Ontkoppelingshefboom Hendel om de traploze transmissie uit te schake- len. 2WD is voorzien van een hendel die op de achteras is aangesloten. Zie (10:N). 4WD is voorzien van twee hendels die op de ach- teras (11:O) en vooras (11:P) zijn aangesloten. De ontkoppelingshendel mag nooit tus- sen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en be- schadiging van de transmissie. Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen zonder de motor te gebruiken. Twee standen: 1. Hendel ingedrukt - transmis- sie ingeschakeld voor normaal gebruik. 2. Hendel in de buitenste stand – transmissie uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden verplaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd. De machine mag niet worden bediend als de voorste hendel in de buitenste stand staat, anders wordt de machine beschadigd en bestaat de kans op lekka- ge in de vooras. 4.4.9 Zitting (2:J) De zitting kan worden opgeklapt en naar voor of achter worden verschoven. De zit- ting wordt met de greep (2:S) vergrendeld in de opgeklapte positie en naar voor of achter verschoven met de knoppen (2:H). De zitting is voorzien van een beveiligingsschake- laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar- lijke functies niet werken als er niemand op de zit- ting zit.
44 NEDERLANDSNL 4.4.10 Motorkap (3:L)De machine heeft een motorkap die geo- pend kan worden, zodat de benzinekraan, accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. De motorkap is vergrendeld met een rub- beren band. De motorkap gaat als volgt open: 1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (3:M) los. 2. Til de motorkap omhoog. Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde. De machine alleen gebruiken met geslo- ten kap, anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 4.4.11 Snelsluiting (12:H) De snelsluitingen kunnen worden geschei- den, waardoor er zeer eenvoudig van hulpmiddel gewisseld kan worden. De snelsluitingen zorgen ervoor dat het maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen de twee standen: Normale stand met volledig aangespannen riem. 4 cm achter de normale stand met losse riem, zodat het maaidek dichter bij de basismachine komt. Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver- eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van de riem en het maaidek en wordt het omschakelen naar de reinigingsstand en de servicestanden ge- makkelijker. Spanning van riem halen: 1. Verwijder de borgpennen (12:G) aan beide zij- den. 2. Open de snelsluitingen door de achterste ge- deelten met uw hiel naar beneden te drukken. Zie (12:F). Als de snelsluitingen geopend zijn, rus- ten de maaidekarmen losjes in de asge- deelten. Het maaidek mag nooit in de servicestand of reinigingsstand worden gezet zonder de snelsluitingen na het loshaken van de riem van het maaidek weer te vergrendelen. 3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.: Haak de riem los. Vervang het maaidek door de maaidekarmen los te haken. Zie afb. 14. Riem aanspannen: Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder- staande instructies. Draai de hendel niet met uw handen. U kunt bekneld raken! 1. Plaats uw voet op de hendel (13:J) en draai voorzichtig een halve slag naar voren. 2. Plaats de borgpen (12:G). 3. Ga hetzelfde te werk aan de andere kant. 5 TOEPASSINGEN Op de machine mogen uitsluitend originele GGP- accessoires worden gemonteerd, zoals: Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan- ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat- schappij. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. 6 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 6.1 BIJVULLEN MET BENZINE (17:Q)Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. De tank heeft een inhoud van 6 liter. Door de trans- parante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen. LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu. Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar- voor bestemde tank. Gebruik Accessoires, origineel van GGP Gras maaien Maaidekken gebruiken: 4140H: 95 C 4155H: 95 C, 105 C 4155 H 4WD: 95C, 105 C Sneeuwruimen Met sneeuwschuiver. Gebruik van sneeuwkettingen en framegewich- ten wordt aanbevolen. Gras en blade- ren vegen Uitgerust met getrokken opvang- bak 38. Gras- en blad- transport Uitgerust met transportkar Combi.
45 NEDERLANDSNL Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwij- der nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul- buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 17. 6.2 CONTROLEER HET OLIEPEILHet carter is bij aflevering altijd gevuld met olie SAE 10W-30. Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Veeg de omgeving van de peilstok schoon. Draai de oliepeilstok los en trek deze om- hoog. Veeg de oliepeilstok af. Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar schroef deze niet vast. Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om- hoog. Lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil onder deze markering staat. Zie afb. 15-16. Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver- hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt. 6.3 OLIEPIEL VAN DE VERSNEL- LINGSBAK CONTROLEREN Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Lees het oliepeil af op het reservoir (15, 16:R). Het peil moet tussen MAX en MIN liggen. Vul indien nodig olie bij. Type olie: 6.4 VEILIGHEIDSCONTROLEControleer of de machine voldoet aan de onder- staande veiligheidscontrole. De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet ge- bruiken! Breng de machine voor repa- ratie naar een servicewerkplaats! 6.4.1 Algemene veiligheidscontrole 6.4.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het be- veiligingssysteem werkt. Sta rt en 1. Open de benzinekraan. Zie 17:U. 2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bou- gie(s) is/zijn geplaatst. 3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 5. Starten van een koude motor – zet de gashendel helemaal in de chokestand. Starten van een warme motor – zet de gashendel op vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand). 6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor. 8. Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashen- del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm ach- ter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt. Ty p e o l i e 4WD Synthetische olie 5W-50 2WD SAE 10W-30 (20W-50)0 Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen. Geen lekkages. Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen. Alle schroeven zijn vastge- draaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. De machine stopt dan. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. Status Handeling Resultaat Het koppelings-/rempe- daal is niet ingetrapt. De krachtafnemer is niet ingeschakeld. Probeer te star- ten. De motor start niet. Het koppelings-/rempe- daal is ingetrapt. De krachtafnemer is ingeschakeld. Probeer te star- ten. De motor start niet. Lopende motor. De krachtafnemer is inge- schakeld. De bestuurder gaat staan. De motor stopt dan. Lopende motor. Verwijder zekering 10 A. Zie 15, 16:S.De motor stopt dan.
46 NEDERLANDSNL 9. Laat de machine na een koude start niet onmid-dellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. 6.5 BEDIENINGSTIPSControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer- ken op hellingen. Zie 6.2. Wees voorzichtig bij het rijden op hel- lingen. Start of stop niet plotseling wan- neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden. Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kan- telen te beperken. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder. An- ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. 6.6 STOPPENSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien. Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden.Als u de machine zonder toezicht ach- terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma- ken en de contactsleutel verwijderen. Direct na gebruik kan de motor bijzon- der heet zijn. Raak de demper, de cilin- der of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. 6.7 REINIGING Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Om het gevaar op brand te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. Spuit nooit water onder hoge druk op de machine. Hierdoor kunnen asafdich- tingen, elektrische onderdelen of hyd- raulische kleppen beschadigd raken. Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen de radiatorvinnen. Hierdoor zal de radiator beschadigd raken. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen. Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. Reinig de luchtinlaat van de motor (15, 16:T). Start na het reinigen de machine en een eventueel gemonteerd maaidek om water te verwijderen dat anders lagers zou kunnen binnendringen en beschadigen. 7 ONDERHOUD 7.1 ONDERHOUDSPROGRAMMAOm de machine voortdurend in goede staat te hou- den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook in verband met het milieu, moet het onder- houdsprogramma van GGP worden gevolgd. We raden u aan elke vorm van onderhoud aan een bevoegde servicewerkplaats over te laten. Dit garandeert dat de werkzaamheden worden verricht door bekwaam personeel en dat originele reserveonderdelen worden gebruikt. 7.2 VOORBEREIDINGAlle service en onderhoud moet worden uitge- voerd op een stilstaande machine waarvan de mo- tor is uitgeschakeld. Zorg dat de machine niet kan wegrol- len. Gebruik daarom altijd de parkeer- rem. Zet de motor af. Voorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te ver- wijderen. 7.3 BANDENSPANNINGPas de bandenspanning op de volgende manier aan: Vo o r z i j d e : 0,6 bar (9 psi). Achter : 0,4 bar (6 psi).
47 NEDERLANDSNL 7.4 MOTOROLIE VERVANGENVervang de motorolie de eerste keer na 5 werku- ren, daarna na elke 50 werkuren of één keer per seizoen. Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of min- stens één keer per seizoen, als de motor extra hard of bij hoge omgevingstemperaturen moet werken. Gebruik olie volgens de onderstaande tabel. Gebruik olie zonder toevoegingen. Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden. Ververs de olie wanneer de motor warm is.Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt. 1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 17:V. 2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang en trek de bougie los. 3. Vang de olie op in een vat. LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie- men. 4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren van afgewerkte olie op. 5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de klem zodat deze zich boven de plug bevindt. 6.Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. Olievolume: 4140H : 1,2 liter 4155H, 4155H 4WD : 1,4 liter 7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden stationair draaien. 8. Controleer of er een olielek is. 9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan of het oliepeil overeenkomt met 6.2. 7.5 TRANSMISSIE, OLIE (4155H 4WD)De olie in de hydraulische krachtoverbrenging moeten regelmatig worden gecontroleerd/aange- past of vervangen zoals aangegeven in onderstaan- de tabel. Type olie: Synthetische olie 5W-50. Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter. 7.5.1 Controle - aanpassen Zie 6.3. 7.5.2 Aftappen 1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op verschillende snelheden lopen om de transmis- sieolie op te warmen. 2. Plaats de machine volledig horizontaal. 3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals aangegeven in afb. 11. 4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één onder de vooras. 5. Open het oliereservoir door de kap te verwijde- ren (16:R). Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel voor de olieaftapplug. Het gebruik van ander gereedschap beschadigt de plug. 6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras. Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleu- tel. Zie afbeelding 18. 7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Ge- bruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 19. 8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug- gen van de vooras intact zijn. Zie afb. 19. Plaats de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm. De olieaftapplug wordt beschadigd als hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid. 9. Controleer of de pakking op de olieaftapplug van de achteras intact is. Zie afb. 18:Y. Plaats het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot 5 Nm. 10.Trek de olie uit het onderste deel van het reser- voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 20. 11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af. 7.5.3 Vullen De motor mag nooit draaien als de ach- terste koppelingshendel naar binnen is geduwd en de voorste koppelingshendel uitgetrokken is. Dit beschadigt de as- borging. 1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie. Als de motor binnen moet draaien, dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 2. Controleer of de koppelingshendel van de ach- teras uitgetrokken is. 3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift de koppelingshendel van de vooras automatisch naar binnen. 4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar buiten. Olie SAE 10W-30 Serviceklasse SJ of hoger Actie 1e keer Vervolgens met tussenpozen van We r k u r e n Niveau controleren - aanpassen. -5 0 Olie verversen. 5 200
48 NEDERLANDSNL LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen. 5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te blokkeren met een houten wig. Zie afb. 21. Vul het oliereservoir handmatig met nieuwe olie. 6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit draaien. 7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in de stand achteruit. Ga door met het bijvullen van de olie. 8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit draaien. 9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hier- boven is aangegeven, en ga door met het bijvul- len van de olie tot het borrelen in het reservoir stopt. 10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het oliere- servoir en sluit de motorkap. 11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas zonodig het olieniveau aan. 7.6 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn. 7.7 BESTURINGDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon- troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 wer- kuren. 7.7.1 Controles Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten. 7.7.2 Afstelling Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af: 1. Zet de machine in de recht vooruit-stand. 2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 24. 3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling meer is. 4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of het stuur recht staat. 5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene moer losser en de andere vaster. Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van de kabels toe. 7.8 ACCU Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorza- ken. Als er zuur op uw lichaam terecht- komt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij- voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 7.8.1 Accu opladen met motor Zie 3.3.1. 7.8.2 Accu opladen met oplader Zie 3.3.2. 7.8.3 Verwijderen/Plaatsen De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden met het volgende: Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+). Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-). Als u de kabels niet in de goede volgor- de aansluit of losmaakt, kan er kortslui- ting ontstaan en kan de accu beschadigd raken. Als u de kabels verwisselt, raken de dy- namo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. 7.8.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. 7.9 LUCHTFILTER, MOTORHet is van groot belang dat het luchtfil- ter intact is en goed geplaatst is. Start de motor nooit zonder luchtfilter of met een beschadigd luchtfilter. 7.9.1 Luchtfilter (4140H) Het luchtfilter (papierfilter 22:A) moet na 25 wer- kuren worden vervangen/schoongemaakt. Het voorfilter (schuimplastic filter 22:B) moet na 25 werkuren worden vervangen/schoongemaakt.
49 NEDERLANDSNL LET OP! Indien de machine in een stoffige omge- ving wordt gebruikt, dient u het luchtfilter vaker te reinigen/vervangen. Het verwijderen/installeren van het luchtfilter gaat als volgt. 1. Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfil-ter schoon. 2. Demonteer de luchtfilterkap (22:C) door de twee schroeven te verwijderen. 3. Verwijder het filter (22:A+B). Het voorfilter wordt over het filter geplaatst. Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. 4. Bedek het luchtinlaatkanaal met een doek of iets dergelijks (22:D) zodat er geen vuil in de motor kan komen. Maak de filterbehuizing aan de binnenzijde schoon. 5. Verwijder het voorfilter van het luchtfilter. 6. Reinig het filter (papieren filter) door het zacht- jes af te kloppen op een vlakke ondergrond en er van binnenuit met perslucht doorheen te bla- zen. Indien het filter erg vuil is, moet het wor- den vervangen. LET OP! Het papieren filter niet afspoelen met water, benzine of andere schoonmaak- middelen. Dit kan het filter beschadigen. 7. Reinig het voorfilter (schuimplastic filter) in vloeibaar schoonmaakmiddel en water. Aan de lucht laten drogen. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. LET OP! Het schuimplastic filter mag niet met olie worden gesmeerd. 8. Plaats het voorfilter op het luchtfilter. 9. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. 7.9.2 Luchtfilter (4155H, 4155H 4WD) Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd/vervangen. Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet wer- ken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Verwijder de luchtfilterkap (23:A). 2. Demonteer het papierfilter (23:B) en het voor- filter (23:C) (= schuimplastic filter). Zorg er- voor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 3. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervan- gen. 4. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa- pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. 7.10 BOUGIEDe bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren worden vervangen (=bij elke tweede basic servi- ce). Maak schoon rond de bevestiging van de bougie voordat u deze losmaakt. Bougie : Champion RC12YC of gelijkwaardig. Afstand elektroden: 0,75 mm. 7.11 LUCHTINLAAT (15, 16:T)De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koel- systeem kan de motor beschadigd raken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeu- rig gereinigd. 7.12 SMERENAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ge- smeerd. 7.13 ZEKERINGControleer of vervang de zekering van 20 A bij elektrische problemen. Zie 15, 16:S. Onderdeel Actie Afb. Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een smeerpistool met universeel vet. Pomp tot het vet eruit komt. 25 Stuurkettin- gen Reinig de kettingen met een staalborstel. Smeer de kettingen met univer- sele kettingspray. - Spannings- armen Smeer de lagerpunten met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit werkt het beste met twee per- sonen. 26 Bedie- ningskabels Smeer de uiteinden van de kabels met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit moet worden gedaan door twee personen. 26
50 NEDERLANDSNL 8 OCTROOI - ONTWERPREGISTRATIE Deze machine of onderdelen van deze machine valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer- pregistratie: SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, US595 7497, FR772384, DE69520215.4, GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), SE0401554-1, SE0501599-5. 9 REPARATIES Bevoegde servicewerkplaatsen voeren reparaties en garantiewerkzaamheden uit. Ze gebruiken ori- ginele reserveonderdelen. Originele reserveonderdelen worden geleverd door servicewerkplaatsen en een groot aantal dealers. Een lijst van deze dealers en werkplaatsen is te vin- den op de website van GGP op: www.GGP.com . Wij raden u aan de machine eens per jaar naar een bevoegde servicewerkplaats te brengen voor servi- ce, onderhoud en controle van de veiligheidsme- chanismen. 10 AANKOOPVOORWAARDEN Fabricagefouten en materiaaldefecten vallen volle- dig onder de garantie. De gebruiker dient de in- structies in de bijgeleverde documentatie zorgvuldig op te volgen. Garantieperiode Gebruik consument: twee jaar na aankoopdatum. Accus: 6 maanden. Uitzonderingen De garantie geldt niet in de volgende gevallen: - nalatigheid van de gebruiker zich op de hoogte te stellen van de bijgeleverde documentatie - onachtzaamheid - onjuist en ongeoorloofd gebruik of onjuiste en ongeoorloofde montage - het gebruik van niet-originele reserveonderde- len - het gebruik van accessoires die niet door GGP zijn geleverd of goedgekeurd De garantie geldt ook niet voor: - aan slijtage onderhevige onderdelen zoals bla- den, riemen, wielen en kabels - normale slijtage - motor en versnellingsbak. Dergelijke zaken val- len onder de garantie van de bijbehorende fabri- kant met aparte voorwaarden. Op alle aankopen is de nationale wetgeving in het land van de koper van toepassing. De rechten die de koper aan de nationale wetgeving in zijn land kan ontlenen worden niet beperkt door deze garan- tie. 11 M I L I E U Om milieutechnische redenen bevelen wij u aan specifieke aandacht te besteden aan de volgende punten: Gebruik altijd alcylaatbenzine (“milieuvriende- lijke benzine“). Gebruik altijd een trechter en/of een benzinekan met overloopbeveiliging om te voorkomen dat u morst wanneer u de machine met benzine vult. Vul de benzinetank niet helemaal tot aan de rand. Voeg niet te veel motor- en/of transmissieolie toe (zie de gebruikersinstructies voor de juiste hoeveelheid). Vang alle olie op tijdens het olie verversen. Zorg dat u geen olie morst. Lever de olie in bij een recyclingstation. Gooi vervangen oliefilters niet bij het normale afval. Lever ze in bij een recyclingstation. Gooi vervangen loodaccus niet bij het normale afval. Lever de accu in bij een accu-inzame- lingspunt voor recycling. Vervang de demper wanner deze defect is. Ge- bruik altijd oorspronkelijke reserveonderdelen wanneer u reparaties uitvoert. Wanneer de machine oorspronkelijk was voor- zien van een katalysator en deze defect is ge- raakt, moet u de oude katalysator verwijderen en een nieuwe installeren. Laat de carburator indien nodig altijd door een specialist afstellen. Reinig het luchtfilter volgens de instructies (zie gebruikersinstructies).