Home > Mountfield > Lawn Mower > Mountfield Lawn Mower 2125M - 2135H Instructions Manual

Mountfield Lawn Mower 2125M - 2135H Instructions Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Mountfield Lawn Mower 2125M - 2135H Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 153 Mountfield manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							31
    NEDERLANDSNL
    1 ALGEMEEN
    Dit symbool geeft een 
    WAARSCHUWING weer. Als de 
    instructies niet nauwkeurig worden 
    opgevolgd, kan dit leiden tot ernstige 
    persoonlijke verwondingen en/of 
    schade.
    Voordat u deze machine in gebruik 
    neemt, moet u de gebruiksaanwijzing 
    en de meegeleverde 
    VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 
    zorgvuldig doornemen.
    1.1 SYMBOLEN
    Op de machine ziet u de volgende symbolen  om u 
    eraan te herinneren da t voorzichtigheid en 
    oplettendheid bij gebr uik en tijdens onderhoud 
    geboden is.
    Betekenis van de symbolen:
    Waarschuwing!
    Lees vóór gebruik van de machine de 
    gebruikershandleiding en de 
    veiligheidsvoorschriften.
    Waarschuwing!
    Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. 
    Houd omstanders op afstand.
    Waarschuwing!
    Draag altijd gehoorbescherming.
    Waarschuwing!
    Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    Waarschuwing!
    U mag met de machine niet rijden op een 
    helling met een grotere hellingshoek dan 
    10º.
    Waarschuwing!
    Kans op brandwonden. Raak de 
    geluiddemper/katalysator niet aan. 
    1.2 VERWIJZINGEN
    1.2.1 Afbeeldingen
    De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding 
    zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
    Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven 
    met A, B, C etc.
    Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 
    wordt als volgt weergegeven:.
    “Zie afb. 2:C.” of gewoon “(2:C)” 1.2.2 Titels
    De titels in deze gebruike
    rshandleiding zijn op de 
    volgende manier genummerd:
    “1.3.1 Algemene veili gheidscontrole” is een 
    subtitel van “1.3 Veili gheidscontrole” en wordt 
    onder deze titel vermeld.
    Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt 
    alleen het nummer van  deze titel aangegeven. 
    Bijvoorbeeld “Zie 1.3.3”.
    2 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
    2.1 ALGEMEEN
    • Lees deze voorschriften zorgvuldig door. Zorg  dat u bekend bent met alle 
    bedieningsmechanismen en  het juiste gebruik 
    van de machine.
    • Alle bestuurders moeten zich voor gebruik  aanmelden voor praktische training in de 
    bediening van de machin e, en deze ook volgen. 
    Hierbij moet met name wo rden gelet op het feit 
    dat:
    a. u wanneer u een zitm aaier bedient zorgvuldig 
    en geconcentreerd te werk moet gaan.
    b. het op hellingen niet mogelijk is een 
    schuivende zitmaaier  onder controle te houden 
    door te remmen. De bela ngrijkste redenen voor 
    het verliezen van de controle zijn: te weinig 
    tractie, een uitzonderlij k hoge snelheid, te 
    weinig remmen, het feit dat de machine niet 
    geschikt is voor de taa k, te weinig aandacht aan 
    het grondoppervlak of onjuist gebruik als een 
    sleepvoertuig.
    • Laat de machine nooit  door kinderen gebruiken 
    of door iemand die niet  op de hoogte is van deze 
    instructies. In gemeentelijke verordeningen 
    kunnen beperkingen worden aangegeven voor 
    de leeftijd van de bestuurder.
    • Gebruik de machine nooit wanneer anderen,  met name kinderen of dieren, in de buurt zijn.
    • De bestuurder is aansprakelijk voor ongelukken  bij anderen of schade aan het eigendom van 
    anderen.
    • Laat nooit kinderen of andere passagiers op de  machine met u meerijden. Ze kunnen er van af 
    vallen en ernstig gewond raken, of u kunt de 
    machine hierdoor niet meer veilig besturen.
    • Gebruik de machine niet wanneer u onder  invloed bent van alcohol, drugs of 
    geneesmiddelen. Gebruik de machine ook niet 
    wanneer u moe bent of zich niet lekker voelt.
    2.2 VOORBEREIDING
    • Draag stevige schoenen en een lange broek wanneer u de machine gebruikt. Gebruik de 
    machine niet op blote voeten of met sandalen. 
    						
    							32
    NEDERLANDSNL
    • Draag geschikte kleding wanneer u de machine 
    gebruikt. Draag geen loshangende kleding, 
    sieraden, een sjaal, een das enzovoort. Deze 
    kunnen in de draaiende onderdelen vast komen 
    te zitten. Steek lang haar op.
    • Controleer zorgvuldig het gebied dat u wilt  maaien/sneeuwvrij wilt  maken. Verwijder alle 
    losse stenen, takjes,  stukken ijzerdraad of 
    andere vreemde voorwerpen die door de 
    machine kunnen worden uitgeworpen.
    • Waarschuwing - benzine is uiterst brandbaar. a. Bewaar benzine altijd  in een verpakking die 
    daarvoor speciaal is bedoeld.
    b. U mag de machine alleen buiten met benzine 
    (bij)vullen. Rook nooit wanneer u de machine 
    met benzine (bij)vult.
    c. Vul de machine met benzine voordat u de 
    motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de 
    machine nooit met benzine wanneer de motor 
    loopt of nog warm is.
    d. Start nooit de motor wa nneer u benzine hebt 
    gemorst, maar verwijder de machine van de 
    plaats waar u benzine hebt gemorst en probeer 
    te voorkomen dat er vonken ontstaan totdat de 
    benzine is verdampt.
    e. Vergeet niet na het vullen de dop op de 
    benzinetank en het vat te schroeven.
    • Vervang defecte dempers.
    • Controleer voor gebruik a ltijd of de messen en 
    de bevestigingsonderdelen  niet zijn versleten of 
    beschadigd. Vervang versleten of beschadigde 
    onderdelen als een set, zodat de juiste balans 
    behouden blijft.
    • De accu (op elektrisch gestarte machines) geeft  explosieve gassen af. Houd de machine uit de 
    buurt van vonken, vuur en sigaretten. Zorg dat 
    er bij het opladen voldoende ventilatie is.
    • De accu bevat giftige  stoffen. Beschadig de 
    accubehuizing niet. Zorg  wanneer de behuizing 
    is beschadigd dat u niet in aanraking komt met 
    de inhoud van de accu.
    • Gooi oude, defecte accus niet bij het afval.  Vraag bij uw gemeente na hoe u de accu op de 
    juiste manier moet weggooien.
    • Zorg dat de accu ge en kortsluiting maakt. 
    Hierbij kunnen vonken ontstaan, waardoor 
    brand kan worden veroorzaakt.
    2.3 RIJDEN
    • Start de motor volgens  de instructies in de 
    handleiding. Houd uw voeten uit de buurt van 
    de messen.
    • Laat de motor niet lopen in besloten ruimten  waar gevaarlijke koolmonoxidegassen zich 
    kunnen verzamelen.
    • Gebruik de machine alle en overdag of bij goede 
    verlichting. • Gebruik altijd gehoorbescherming.
    • Rijd voorzichtig 
    wanneer u obstakels nadert die 
    uw zicht beperken.
    • Houd kinderen altijd uit de buurt van het  werkgebied van de machine. Zorg dat een 
    andere volwassene op de kinderen let.
    • Rijd voorzichtig achteruit. Kijk voordat en  terwijl u achteruit rijdt, achter u om te 
    controleren of er geen obstakels aanwezig zijn. 
    Kijk uit met kleine kinderen.
    • Zet de messen en de verbinding los voordat u de  motor start.
    • Houd uw handen of voeten nooit bij of onder  draaiende onderdelen. K ijk uit voor de messen. 
    Ga nooit recht voor de  uitvoeropening staan.
    • Gebruik de machine niet op een nat gazon.
    • Rijd voorzichtig op helli ngen. Start of stop niet 
    plotseling wanneer u een  helling op- of afrijdt.
    • Laat het koppelingspedaal langzaam los. Rijd  altijd met het koppelingspedaal  omlaag en laat het 
    pedaal niet los wanneer u een helling af rijdt.
    • Rijd nooit dwars op de helling. Rijd van boven  naar beneden, en van beneden naar boven.
    • Gebruik een lage versnelling wanneer u de  aandrijving inschakelt, me t name in lang gras. 
    Neem gas terug op hellingen en wanneer u 
    scherpe bochten maakt, om te voorkomen dat 
    de machine kantelt of u de controle over de 
    machine verliest.
    • Let goed op gaten in de grond en andere  verborgen gevaren.
    • Rijd niet te dicht bij greppels of hoge randen.   De machine kan omvallen wanneer een wiel 
    over de rand komt of wa nneer de rand afbreekt.
    • Ga zorgvuldig te werk wanneer u iets sleept of  zware apparatuur gebruikt.
    a. Gebruik alleen een goedgekeurde 
    sleepinrichting.
    b. Houd de lading beperkt, zodat u deze goed 
    onder controle kunt houden.
    c. Maak geen plotselinge bochten. Rijd 
    voorzichtig achteruit.
    d. Gebruik wielgewichten  of een gewicht op de 
    voorzijde wanneer dit in de handleiding wordt 
    aanbevolen.
    • Let goed op het verkeer bij kruispunten of in de  buurt van wegen.
    • Stop de messen wanneer  u tijdens het maaien 
    over een ander oppervlak dan gras rijdt.
    • Richt wanneer u accessoir es gebruikt de uitvoer 
    nooit op iemand die ernaast staat, en laat 
    niemand bij de machine staan wanneer deze is 
    ingeschakeld.
    • Gebruik de machine nooit met te weinig  bescherming of zonder dat de 
    veiligheidsmechanismen zijn geplaatst. 
    						
    							33
    NEDERLANDSNL
    • U mag bestaande veiligheidsmechanismen niet losmaken of uitschakele n. Controleer elke keer 
    voordat u de machine gebruikt of de 
    veiligheidsmechanismen werken.
    • Verander de instelling van de regelaar van de  motor niet en laat de  motor niet op een te hoog 
    toerental lopen. Bij hoge toerentallen van de 
    motor neemt de kans op persoonlijk letsel toe.
    • Raak machineonderdelen die tijdens gebruik  warm worden, niet aan. U loopt dan de kans op 
    brandwonden.
    • Verlaat de zitplaats van de bestuurder alleen  wanneer u:
    a. het krachtafneempunt hebt uitgeschakeld en 
    de accessoires omlaag hebt gezet.
    b. de versnelling in de neutrale stand hebt gezet 
    en de parkeerrem hebt geactiveerd.
    c. de motor hebt uitgeschakeld en de sleutel 
    hebt verwijderd.
    • Gebruik alleen accessoires die zijn  goedgekeurd door de fabrikant van de machine.
    • U mag de machine niet  gebruiken zonder dat u 
    in de gereedschapsbevestigingspunten van de 
    machine accessoires/gereedschappen hebt 
    geplaatst. Rijden zonder accessoires kan een 
    negatief effect hebben op de stabiliteit van de 
    machine.
    • Ga voorzichtig te werk wanneer u een  grasopvangbak of andere accessoires gebruikt. 
    Hierdoor kan de stabiliteit van de machine 
    veranderen. Dit geldt me t name op hellingen.
    • Schakel de aandrijving van de accessoires uit,  schakel de motor uit en maak de bougiekabel 
    los of verwijder het contactsleuteltje:
    a. wanneer u takjes en  vuil moet verwijderen als 
    de uitvoer verstopt is geraakt.
    b. wanneer u de machine wilt controleren, 
    reinigen of onderhoud aan de machine wilt 
    verrichten.
    c. wanneer u wilt contro leren of er schade is 
    ontstaan en reparaties  wilt uitvoeren voordat u 
    de machine na een botsing met een vreemd 
    voorwerp weer start en in gebruik neemt.
    d. Wanneer u de machine wilt controleren 
    wanneer deze sterk begint  te trillen. (Controleer 
    de machine direct.)
    • Maak de aandrijving naar de accessoires los  tijdens transport of wanneer u de machine niet 
    gebruikt.
    • Schakel de motor uit en maak de aandrijving  naar de accessoires los:
    a. voordat u de machine met benzine vult.
    b. voordat u de grasopvangbak verwijdert.
    c. voordat u de hoogte aanpast, wanneer dit niet 
    mogelijk is vanaf de pos itie van de bestuurder. • Zet de machine in 
    een lagere versnelling 
    wanneer u de motor wilt uitschakelen. Wanneer 
    de motor is uitgerust met een brandstofafsluiter, 
    moet u deze uitschakelen wanneer het werk 
    klaar is.
    • Wees voorzichtig wanneer u een machine hebt  met meerdere maaidekken, want als er één mes 
    draait, kunnen de andere messen ook gaan 
    draaien. 
    • U mag met de machine, uitgerust met de  oorspronkelijke accessoires, niet rijden op een 
    helling met een steilere hellingshoek dan 10º.
    • De oorspronkelijke messen van het maaidek  mogen niet worden vervangen door niet-
    oorspronkelijke messen di e bijvoorbeeld zijn 
    bedoeld voor verwijderi ng van mos. Wanneer u 
    dergelijke messen gebruikt , vervalt de garantie. 
    Ook bestaat de kans op ernstig letsel of schade 
    aan personen of eigendom. 
    • Ga voorzichtig te werk bi j het laden en ontladen 
    van de machine op een vrachtwagen of 
    aanhangwagen.
    2.4 ONDERHOUD EN OPBERGEN
    • Zet alle schroeven en  moeren zo vast dat de 
    machine veilig kan worden gebruikt.
    • Controleer regelmatig of de schroeven van de  messen van het maaidek stevig vast zitten. 
    • Controleer regelmatig de werking van de  remmen. Onderhoud de remmen goed en 
    repareer ze indien nodig. 
    • Berg de machine nooit op met benzine in de  tank in gebouwen waar de dampen in aanraking 
    kunnen komen met open vuur of vonken.
    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine  opbergt.
    • Zorg ter voorkoming van  brandgevaar dat er 
    geen gras, bladeren of overtollige olie in de 
    motor, demper, accu en benzinetank komen.
    • Controleer regelmatig of de grasopvangbak is  versleten of beschadigd.
    • Vervang versleten of beschadigde onderdelen  voor de veiligheid.
    • Gebruik altijd originele reserveonderdelen.  Niet-originele rese rveonderdelen kunnen 
    verwondingen veroorzaken, ook al passen ze in 
    de machine.
    • Vervang beschadigde waarschuwings- en  instructiestickers.
    • Wanneer er geen mechanische vergrendeling  aanwezig is voor de  transportpositie, moet u het 
    maaidek omlaag zetten wanneer u de machine 
    parkeert, opbergt of onbewaakt achterlaat. 
    • Wanneer u de benzinetank moet leegmaken,  moet u dit buiten doen.
    • Berg de machine zo op dat kinderen deze niet  kunnen bereiken. 
    						
    							34
    NEDERLANDSNL
    • De accu bevat zuur. Bij mechanische schade of overlading kan het zuur  uit de accu lekken. 
    • Overlaad de accu nooit. Door overlading van de  accu kan deze ontploffen,  waarbij het zuur alle 
    kanten opspat.
    • Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt,  kan dit ernstig letsel ve roorzaken. Als er zuur 
    op uw lichaam terechtkomt, moet u het 
    betreffende lichaamsdeel onmiddellijk 
    afspoelen met een ruime hoeveelheid water en 
    zo snel mogelijk medische hulp zoeken.
    • Zuurdampen kunnen bij inademing letsel  veroorzaken aan slijmvliezen en andere 
    inwendige organen. Zoek onmiddellijk 
    medische hulp als u zuurdampen hebt 
    ingeademd.
    • Zuur kan ernstige schade veroorzaken aan  gereedschappen, kleding en ander materiaal. 
    Spoel gemorst zuur onmiddellijk weg met 
    water.
    • Zorg dat de accu geen kor tsluiting maakt, want 
    dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg 
    dat metalen sieraden niet in contact kunnen 
    komen met de accupolen.
    • Als er schade is ontst aan aan de behuizing, het 
    deksel of de contactpunten  van de accu of als er 
    interferentie optreedt bi j de strip die over de 
    kleppen ligt, moet de accu vervangen worden.
    2.5 OPBERGEN
    Maak de benzinetank leeg. Start de motor en laat 
    deze lopen totdat ze stopt.
    Vervang de olie terwijl de motor nog warm is. 
    Schroef de bougie los en giet een eetlepel olie in de 
    cilinder. Laat de motor enkele slagen draaien zodat 
    de olie in de cilinder wordt verspreid. Plaats de 
    bougie. 
    Reinig de volledige machine. Het is met name 
    belangrijk om onder het maai dek te reinigen. Werk 
    beschadigde verf bij om roest te voorkomen.
    Berg de machine binnen op een droge plaats op.
    Machines met een elektrische starter:
    Verwijder de accu. Bewaar deze goed opgeladen 
    op een koele plaats (tussen de 0°C en de 15°C) 
    Op de juiste bewaartemper atuur zou de accu elke 
    vier maanden moeten worden opgeladen.
    Het accuzuur is extreem bijtend en kan 
    verwondingen en beschadigingen aan 
    de huid en aan kleding veroorzaken. 
    Draag altijd rubberen handschoenen en 
    een bril (veiligheidsbril) om uw ogen te 
    beschermen. Adem geen zuurdampen 
    in.
    Laat de accu niet te  veel hellen, want 
    dan kan het accuzuur eruit lopen op de 
    handen of de kledin g. Spoel wanneer dit 
    gebeurt, het zuur met veel water af.
    3 MONTAGE
    Om verwondingen en schade te 
    voorkomen, dient u de machine niet te 
    gebruiken voordat alle aangegeven 
    maatregelen in deze 
    gebruiksaanwijzing zijn opgevolgd.
    3.1 MONTAGE-ONDERDELEN
    De voor de montage benodigde onderdelen zijn 
    meegeleverd. Zie afb. 1.
    In zak meegeleverd:
    Aand.Aant. Omschrijving Afmeting
    A 1 Trekplaat
    B 2 Schroef met flens 8 x 20
    C 2 Schroef voor accu
    D 2 Moer voor accu
    E 4 Ring 8,4 x 24 x 2,0
    F 2 Borstring
    G 4 Schroef 8 x 20
    H 2 Vleugelmoer
    I 2 Contactsleutel
    J 1 Spanpin 6 x 36
    K 1 Afstandsring 16 x 38 x 0,5
    L 1 Afstandsring 16 x 38 x 1,0
    P 2 Schroef M10 x 35
    Q2 Moer M10
    Gemonteerd geleverd op de voorassen:
    Aand.Aant. Omschrijving
    M2 Borgring
    N 2 Ring met oog
    Bevestigd op gereedschapslift:
    Aand.Aant. Omschrijving
    O 2 Maaidekophanging
    3.2 MOTORKAP
    Om bij te tanken en de motor en de accu te inspec-
    teren en onderhouden, opent u de motorkap. 
    De motor mag niet dr aaien als u de kap 
    opent. 
    3.2.1 Openen
    1.  Zorg dat de besturings armen in de voorste stand 
    staan.
    2.  Trek de stoelvergrendeling (2:S) omhoog en  kantel de stoel voorover.
    3.  Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai  de kap omhoog (afb. 3). 
    						
    							35
    NEDERLANDSNL
    3.2.2 Sluiten
    Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de 
    kap omlaag (afb. 3).
    De machine alleen gebruiken met 
    gesloten kap. Anders bestaat er een 
    kans op brandwonden en kunt u 
    bekneld raken.
    3.3 ACCU
    Zie 7.7”.
    3.4 ZITTING
    LET OP! Om de installatie van de zitting te 
    vereenvoudigen, voorziet u de vier schroeven 
    van een druppeltje olie voordat u deze in de 
    zitting schroeft.
    Maak de vergrendeling (2:S) los en klap de 
    zittinghouder naar voren.
    Plaats de bevestiging als volgt in de achterste 
    (bovenste) gaten:
    1. Draai de borstringen (2:F) op de schroeven (2:G).
    2. Duw de schroeven in de gaten van de  zittinghouder. Plaats een  sluitring 2:(I) tussen 
    de zitting en de houder.
    3. Draai de schroeven vast in de zitting.  Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm.
    Als het aanhaalmoment groter dan 
    9±1,7 Nm is, raakt de zitting 
    beschadigd.
    4. Zorg dat de zitting ee nvoudig in de gaten van de 
    houder valt.
    Plaats de bevestiging al s volgt in de voorste 
    (onderste) gaten:
    1. Draai de vleugelmoere n (2:H) op de schroeven 
    (2:G).
    2. Plaats een sluitring (2:I) op elke schroef.
    3. Duw de schroeven door de gaten in de houder  en draai ze met de ha nd vast in de zitting.
    4. Klap de zitting terug in de gewenste positie.
    5. Draai de vleugelmoeren (2:H) met de hand vast.
    De vleugelmoeren (2:H) en de zitting 
    raken beschadigd als u gereedschap 
    gebruikt.
    De zitting kan worden o pgeklapt. Als de machine 
    buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar 
    voren zodat het kussen niet nat wordt.
    De stoel is vergrendeld. Om  de stoel op of terug te 
    klappen, trekt u eerst de  vergrendeling (2:S) naar 
    boven .
    3.5 STUURWIEL
    Voor een minimale speling van de stuurkolom 
    moeten de afstandsringen (4:K) en/of (4:L) als 
    volgt tussen de stuurko lombus en de -houder 
    worden geplaatst. 1. Plaats de stuurkolombus
     op de stuurkolom en 
    zet de bus vast door de  spanstift (4:J) er voor 
    ongeveer 1/3 in te steken.
    2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog.
    3. Controleer aan de buitenkant of er geen  sluitringen, de sluitring  van 0,5 mm, de sluitring 
    van 1,0 mm of beide sluitringen in het gat 
    kunnen worden geplaatst. Forceer de ring(en) 
    niet, er moet een klei n beetje speling zijn. 
    4. Trek de splitpen eruit en maak de  stuurkolombus open.
    5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven.
    6. Plaats de stuurkolombus  op de stuurkolom en 
    vergrendel deze door de sp anstift er volledig in 
    te steken. Zorg dat deze pen geborgd is.
    3.6 TREKHAAK 
    Monteer trekhaak (5:A) in de twee gaten aan de 
    onderzijde van de achteras  met de schroeven (5:B). 
    Draai de schroeven stevig vast.
    Aanhaalmoment: 22 Nm.
    3.7 MAAIDEKOPHANGING
    Hier wordt alleen de installatie op de rechteras 
    beschreven. Voor de li nkeras geldt dezelfde 
    procedure.
    1. Verwijder de borgring ( 20:M) en buitenste ring 
    (20:N).
    2. Installeer de maaidekophanging (20:O). De ring (20:N) met het oog moet altijd 
    tegen de borgring worden geplaatst. 
    Anders kan de borgring losraken.
    3. Plaats de buitenste ring (20:N) en de borgring  (20:M).
    4. Smeer de smeerpunten van de  maaidekophanging met een sm eerpistool tot er 
    vet langs de as naar buiten komt.
    De schroeven (1:P) en de moeren (1:Q) moeten 
    worden gebruikt bij de  installatie van het 
    gereedschap in de maaidekarmen (20:O).
    3.8 BANDENSPANNING 
    Controleer de bandenspanning.  De juiste waarden 
    zijn:
    Voor: 0,4 bar (6 psi).
    Achter: 1,2 bar (17 psi).
    3.9 ACCESSOIRES 
    Voor de montage van accessoires kijkt u in de 
    aparte montagehandleiding die bij iedere 
    accessoire wordt geleverd.
    Opmerking: Het maaidek is als accessoire 
    leverbaar. 
    						
    							36
    NEDERLANDSNL
    4 BESCHRIJVING
    4.1 AANDRIJVING
    De machine heeft 
    voorwielaandrijvingGereedschap dat aan de 
    voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door 
    aandrijfriemen.
    4.2 BESTURING
    De machine heeft achterwielbesturing. Daarom 
    kan de machine gemakkelijk  om bomen of andere 
    obstakels heen rijden. Het sturen wordt geregeld 
    via een kabel.
    4.3 BEVEILIGINGSSYSTEEM
    De machine is uitgerust met een elektrisch 
    beveiligingssysteem. Dit systeem onderbreekt 
    bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen 
    gevaarlijke situaties kunnen veroorzaken.
    De motor kan bijvoorbeeld  alleen gestart worden 
    als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt.
    Controleer voor elk gebruik of het 
    beveiligingssysteem werkt.
    4.4 BEDIENING
    4.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (6:P)
    U kunt als volgt schakelen  tussen de werkpositie 
    en de transportpositie:
    1. Trap het pedaal volledig in. 
    2. Laat het pedaal langzaam los.
    4.4.2 Bedrifjsrem/k oppeling/parkeerrem 
    (6:M) (2125M)
    Pedaal dat bedrijfsrem  en koppeling combineert. 
    Drie standen:
    1. Pedaal omhoog  - 
    aandrijving. De machine rijdt als 
    er een versnelling wordt 
    gekozen. Bedrijfsrem niet 
    geactiveerd.
    2. Pedaal voor de helft ingetrapt  - aandrijving 
    ontkoppeld, er kan geschakeld worden. 
    Bedrijfsrem niet geactiveerd.
    3. Pedaal volledig ingetrapt  - aandrijving 
    ontkoppeld. Bedrijfsrem  volledig geactiveerd.
    LET OP! Regel de snelheid  niet door de koppeling 
    te laten slippen. Kies in plaats daarvan de juiste 
    versnelling voor de goede snelheid.
    4.4.3 Koppeling - parkeerrem (6:M) (2135H)
    Druk nooit op het pedaal tijdens het 
    rijden. De krachtoverbrenging kan dan 
    oververhit raken. Het pedaal (6:M) heeft de 
    volgende drie standen:
    1. Pedaal omhoog  - De 
    koppeling is niet geactiveerd. 
    De parkeerrem is niet 
    geactiveerd.
    2. Pedaal voor de helft ingetrapt  - Voorwaarts 
    rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is niet 
    geactiveerd.
    3. Pedaal volledig ingetrapt  - Voorwaarts rijden 
    uitgeschakeld. De parkeerre m is geactiveerd maar 
    niet vergrendeld. Deze stand wordt ook gebruikt 
    als noodrem.
    4.4.4 Vergrendeling, parkeerrem (6:N)
    De vergrendeling vergrendelt het 
    koppelings-/rempedaal in de ingetrapte 
    stand. Deze functie wordt gebruikt om de 
    machine te vergrendelen op hellingen, 
    tijdens transport enz., als de motor niet 
    draait.
    De parkeerrem moet tijdens het werk 
    altijd uitgeschakeld zijn.
    Vergrendelen:
    1. Trap het pedaal (6:M) volledig in. 
    2. Verplaats de vergrendeling (6:N) naar rechts.
    3. Laat het pedaal los.
    4. Laat de vergrendeling los.
    Ontgrendelen:
    Trap het pedaal volledig in en laat het weer los.
    4.4.5 Rijden - bedrij fsrem (8:O) (2135H)
    Als de machine niet remt zoals 
    verwacht als het pedaal wordt 
    losgelaten, moet het linkerpedaal (6:M) 
    worden gebruikt als noodrem.
    Het pedaal regelt de vers nelling tussen de motor en 
    de wielen (= de snelhe id). Wanneer het pedaal 
    omhoog staat, wordt de be drijfsrem geactiveerd.
    1. Pedaal voorwaarts  
    – de machine gaat vooruit.
    2. Pedaal onbelast 
    – de machine staat stil.
    3. Pedaal achterwaarts 
    – de machine rijdt achteruit.
    4. Minder druk op het pedaal  
    – de machine remt.
    4.4.6 Gas- en chokehendel (7, 8:T) 
    Hendel om de snelheid te regelen en om te choken 
    bij een koude start.  Als de motor onregelmatig loopt, 
    bestaat er een kans dat de hendel te ver 
    naar voren staat zodat de choke 
    geactiveerd wordt. Dit beschadigt de 
    motor, verhoogt het  brandstofgebruik 
    en is schadelijk voor het milieu. 
    						
    							37
    NEDERLANDSNL
    1. Choke - voor het starten van een koude 
    motor. De choke staat in de bovenste stand 
    in de groef. 
    Gebruik deze functie niet als de motor 
    warm is.
    2. Vol gas  - bij gebruik van de machine 
    altijd vol gas geven. 
    Om de gashendel op vol gas te zetten, zet 
    u de hendel ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand.
    3. Stationairloop.
    4.4.7 Contactslot/koplamp (7, 8:U)
    Het contactslot wordt gebruikt om de motor te 
    starten en uit te schakelen.  Laat de sleutel niet in  stand 2 of 3 op de 
    machine zitten. Er is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan 
    ontladen en worden beschadigd.
    Vier standen: 1. Stopstand  - de motor is kortgesloten. 
    De sleutel kan verwijderd worden.
    2/3. Rijstand.
    4. Startstand - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
    4.4.8 Versnellingspook (7:R) (2125M)
    Pook om één van de vijf versnellingen vooruit (1-
    2-3-4-5), neutraal (N) of achteruit (R) te kiezen.
    Tijdens het schakelen moet het koppelingspedaal 
    ingetrapt zijn.
    LET OP! Zorg dat de machine volledig stilstaat 
    voordat u van de achteruit in de vooruit of 
    omgekeerd schakelt. Als u niet meteen in een 
    bepaalde versnelling kunt schakelen, laat het 
    koppelingspedaal dan opkomen en trap het 
    opnieuw in. Schakel opnieuw naar de gewenste 
    versnelling. Probeer nooit geforceerd in een 
    gewenste versnelling te schakelen.
    4.4.9 Krachtafnemer (7, 8:Q) De krachtafnemer mag nooit 
    ingeschakeld zijn wanneer het aan de 
    voorzijde gemonteerde gereedschap in 
    de transportstand staat. Dit beschadigt 
    de riemtransmissie.
    Hendel voor in- en uitschakelen van de 
    krachtafnemer voor aandrijving van het maaidek 
    en aan de voorzijde ge monteerde accessoires. 
    Twee standen: 1.Voorste stand 
    - krachtafnemer 
    uitgeschakeld.
    2. Achterste stand  - krachtafnemer 
    ingeschakeld.
    4.4.10 Koppelingshendel (fig. 9)
    Hendel om de traploze transmissie uit te 
    schakelen. Hiermee kunt u de machine handmatig 
    verplaatsen zonder de motor te gebruiken.  De ontkoppelingsh endel mag nooit 
    tussen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot  oververhitting en 
    beschadiging van de transmissie.
    Twee standen:
    1. Hendel naar buiten  - 
    transmissie ingeschakeld voor 
    normaal gebruik. U hoort een 
    klik als de hendel in deze stand 
    wordt vergrendeld.
    2. Hendel naar binnen  – transmissie is 
    uitgeschakeld. De machin e kan handmatig worden 
    verplaatst.
    De machine mag niet over lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd. 
    5 TOEPASSINGEN
    De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij 
    de volgende werkzaamhe den met de aangegeven 
    originele GGP-accessoires:
    Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht va n maximaal 100 N.
    De duwkracht van getrokken accessoires op het 
    trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
    LET OP! Neem vóór het gebruik van een 
    aanhanger altijd contact op met uw 
    verzekeringsmaatschappij.
    LET OP! Deze machine is ni et bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    Werkzaam-
    heden Accessoires, origineel van GGP
    Gras maaien Maaidekken gebruiken: 2125M: 85 C
    2135H: 85 C, 95 C
    Vegen Veegeenheid. Stofbeschermer  wordt aanbevolen.
    Sneeuwruimen Sneeuwsc huif. Sneeuwkettingen 
    en framegewichten zijn 
    aanbevolen.
    Gras en 
    bladeren vegen Getrokken opvangbak 38 
    gebruiken.
    Gras- en 
    bladtransport Transportkar Combi gebruiken. 
    						
    							38
    NEDERLANDSNL
    6 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met 
    gesloten en vergrendelde kap. Anders 
    bestaat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    6.1 BIJVULLEN MET BENZINE
    Zie afb. 12. Gebruik altijd loodvrije benzine. 
    Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren.
    De tank heeft een inhoud  van 14 liter. Door de 
    transparante tank is het brandstofniveau makkelijk 
    af te lezen.
    LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt 
    houdbaar en mag niet lange r dan 30 dagen worden 
    bewaard.
    U kunt ook milieuvriendelij ke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde  benzine. Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die mi nder schadelijk is voor 
    mens en milieu.
    Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal 
    daarvoor bestemde tank. 
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens he t bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. 
    Verwijder nooit de vuldop en vul de 
    machine nooit met benzine wanneer de 
    motor loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit  helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (t en minste de gehele 
    vulbuis plus 1-2 cm boveni n de tank) leeg, zodat 
    de benzine, wanneer deze warm wordt, kan 
    uitzetten zonder over  te stromen. Zie afb. 8.
    6.2 CONTROLEER HET OLIEPEIL
    Het carter is bij afleveri ng altijd gevuld met SAE 
    10W-30-olie.
    Controleer voor elk ge bruik of het oliepeil 
    correct is. De machine moet op een vlakke 
    ondergrond staan.
    Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok 
    schoon is. Draai de olie peilstok los en trek 
    hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    Breng de oliepeilstok weer aan en  draai hem vast.
    Trek de oliepeilstok  weer omhoog. Lees het 
    oliepeil af. Vul olie bij to t de FULL-streep als het 
    oliepeil onder deze mark ering staat. Zie afb. 10, 
    11.
    Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep 
    komen. Een te hoog oliepeil kan de motor 
    oververhitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-
    streep komt, moet de olie  worden afgetapt tot het 
    juiste niveau is bereikt.
    6.3 VEILIGHEIDSCONTROLE
    Controleer of de machine voldoet aan de 
    onderstaande veili gheidscontrole. 
    De veiligheidscontrole moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderd elen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet 
    gebruiken! Breng de machine voor 
    reparatie naar een servicewerkplaats!
    6.3.1 Algemene veiligheidscontrole
    6.3.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het 
    beveiligingssysteem werkt.
    6.4 STARTEN
    1. Zie afb. 12. Open de benz inekraan die zich in de 
    kap aan de linkerachterzijde bevindt.
    2.  Controleer of the bougiekabel(s) op de  bougie(s) is/zijn geplaatst.
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen en 
    aansluitingen. Geen lekkages.
    Elektrische kabels. I solatie is intact.
    Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen.
    Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
    2135H: 
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit en 
    laat het pedaal van 
    de bedrijfsrem 
    omhoog komen. De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden.
    Status Handeling Resultaat
    Het koppelings-/
    rempedaal is niet 
    ingetrapt.
    De krachtafnemer is 
    niet ingeschakeld. Probeer te 
    starten.
    De motor start 
    niet.
    Het koppelings-/
    rempedaal is inge-
    trapt.
    De krachtafnemer is 
    ingeschakeld. Probeer te 
    starten.
    De motor start 
    niet.
    Lopende motor. De 
    krachtafnemer is 
    ingeschakeld. De bestuurder 
    gaat staan.
    De motor 
    stopt dan.
    Lopende motor. Verwijder  zekering 10 A.De motor 
    stopt dan. 
    						
    							39
    NEDERLANDSNL
    3.  Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 
    4a.  2125M ; Zet de versnellings pook in de neutrale 
    stand. 
    4b. 2135H ; Houd uw voet niet op het 
    aandrijfpedaal. 
    5. Starten van een koude motor – zet de gashendel  helemaal in de chokestand. 
    Starten van een  warme motor – zet de gashendel 
    op vol gas (ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand).
    6.  Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
    7.  Draai de contactsleutel om en start de motor.
    8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de  gashendel geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 
    cm achter de chokestand) als u de choke 
    gebruikt hebt. 
    9. Laat de machine na een koude start niet  onmiddellijk belast werke n, maar laat de motor 
    eerst een paar minuten warmdraaien. Op die 
    manier kan de olie eerst opwarmen. 
    Bij gebruik van de mach ine altijd vol gas geven.
    6.5 BEDIENINGSTIPS
    Controleer altijd of de juis te hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het 
    werken op hellingen. Zie 6.2. 
    Wees voorzichtig bij het rijden op 
    hellingen. Start of stop niet plotseling 
    wanneer u een helling op- of afrijdt. 
    Rijd nooit dwars ove r een helling. Rijd 
    van boven naar beneden en van 
    beneden naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om  controle over de 
    machine te houden en het risico op 
    kantelen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste 
    versnelling en bij vol gas het stuur niet 
    volledig naar één ka nt. De machine kan 
    dan kantelen.
    Blijf met uw handen ui t de buurt van de 
    middensturing en de  zittinghouder. 
    Anders kunt u bekneld raken! Rijd 
    nooit met de machine als de motorkap 
    open is.
    Rijd nooit als het maaidek in de 
    transportpositie staat. Dit veroorzaakt 
    schade aan de aandrijfsnaar van het 
    maaidek.
    6.6 STOPPEN
    Schakel de krachtafnemer  uit. Trek de parkeerrem 
    aan.  Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet 
    de motor af door de contac
    tsleutel om te draaien.
    Sluit de benzinekraan. Di t is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.
    Als u de machine zonder toezicht 
    achterlaat, moet u de  bougiekabel(s) 
    losmaken van de boug ie(s). Trek ook de 
    sleutel uit het contactslot. 
    Direct na gebruik kan de motor 
    bijzonder heet zijn.  Raak de demper, de 
    cilinder of de koel ribben niet aan. Dit 
    kan ernstige brandwonden 
    veroorzaken.
    6.7 REINIGING
    Om het gevaar op br and te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op br and te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage. 
    Spuit nooit water onder hoge druk op 
    de machine. Hierdoor  kunnen asafdich-
    tingen, elektrische onderdelen of hyd-
    raulische kleppen beschadigd raken.
    Spuit nooit lucht ond er hoge druk tegen 
    de radiatorvinnen. Hierdoor zal de 
    radiator beschadigd raken. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
    • Sproei nooit rechtstreeks  water op de motor. 
    • Reinig de motor met een  borstel en/of perslucht.
    • Reinig de luchtinlaat van de motor. 
    • Start na het reinigen de machine en een  eventueel gemonteerd maaidek om water te 
    verwijderen dat anders lagers zou kunnen 
    binnendringen en beschadigen.
    7 ONDERHOUD
    7.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA
    Om de machine voortdur end in goede staat te 
    houden, de betrouwbaarheid en veiligheid te 
    bevorderen en het milieu te ontzien, moet het 
    onderhoudsprogramma van GGP worden gevolgd.
    We raden u aan elke vorm van onderhoud aan een 
    bevoegde servicewerkplaats over te laten. Dit 
    garandeert dat de werkzaam heden worden verricht 
    door bekwaam personeel en dat originele 
    reserveonderdelen worden gebruikt. 
    						
    							40
    NEDERLANDSNL
    7.2 VOORBEREIDING
    Alle service en onderhoud moet worden 
    uitgevoerd op een stilstaande machine waarvan de 
    motor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan 
    wegrollen. Gebruik daarom altijd de 
    parkeerrem.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door de bougiekabel(s) los te maken van 
    de bougie(s) en de contactsleutel te 
    verwijderen. 
    7.3 MOTOROLIE VERVANGEN
    VVervang de motorolie de  eerste keer na 5 
    werkuren, daarna na elke 50 werkuren of één keer 
    per seizoen. 
    Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of 
    minstens één keer per seiz oen, als de motor extra 
    hard of bij hoge omgevingstemperaturen moet 
    werken.
    Gebruik olie volgens  de onderstaande tabel.
    Gebruik olie zonder toevoegingen.
    Vul niet te veel olie bi j. Dit kan tot oververhitting 
    van de motor leiden. 
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.
    Direct na het stop pen van de machine 
    kan de motorolie erg  heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten 
    afkoelen voordat u de olie aftapt.
    1. Schroef de olieaftapplug los (afb. 13).
    2. Vang de olie op in een vat. Breng die olie  vervolgens naar een mi lieustraat. Mors geen 
    olie op de aandrijfriemen.
    3.  Schroef de olieaftapplug vast. 
    4.  Verwijder de oliepeilstok en vul de machine  met nieuwe olie.
    Hoeveelheid olie:
    2125M : 1.2 l
    2135H : 1,4 l
    5. Na het bijvullen  van olie start u de motor en laat 
    u deze 30 seconden st ationair draaien. 
    6. Controleer of er een olielek is.
    7. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en  controleer dan of het  oliepeil overeenkomt met 
    6.2.
    7.4 BENZINEFILTER (10, 11:Q)
    Vervang het benzinefilter elk seizoen. 
    Controleer of er geen be nzinelekkages zijn nadat 
    het nieuwe filter is geïnstalleerd.
    7.5 RIEMTRANSMISSIES
    Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    7.6 BESTURING
    De besturing moet na 5 werkuren worden 
    gecontroleerd/afgesteld en  vervolgens na elke 25 
    werkuren.
    7.6.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    7.6.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkabels als volgt af:
    Span de stuurkabels door de  moer vaster te draaien 
    (19:R). Belangrijk! De  schroefuiteinden van de 
    stuurkabel moeten tijdens het bijstellen worden 
    vastgehouden, zodat de kabe l niet draait. Gebruik 
    een instelbare sleutel of  vergelijkbaar gereedschap 
    en zet die op de schroeve n aan de kabeluiteinden.
    Span de stuurkabels aan tot er geen speling meer 
    is.
    Span de stuurkabels niet te strak. Daarmee wordt 
    het sturen zwaarder, terwijl de slijtage van de 
    kabels toeneemt.
    7.7 ACCU
    Overlaad de accu nooit. Overladen kan 
    de accu beschadigen.
    Zorg dat de accupole n geen kortsluiting 
    maken,want dan kunnen er vonken en 
    brand ontstaan. Zorg dat metalen 
    sieraden niet in contact kunnen komen 
    met de accupolen.
    Als er schade is ontstaan aan de 
    behuizing, het deksel of de 
    contactpunten van de accu of als er 
    interferentie optreedt bij de strip die 
    over de kleppen ligt, moet de accu 
    vervangen worden.
    De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van  12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of 
    aangevuld. U hoeft de acc u alleen maar op te 
    laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt 
    gebruikt.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de  eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu  moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    7.7.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder  afgebeeld.
    Olie
    SAE 10W-30
    Serviceklasse SJ of hoger 
    						
    All Mountfield manuals Comments (0)

    Related Manuals for Mountfield Lawn Mower 2125M - 2135H Instructions Manual