Mountfield Lawn Mower 2125M - 2135H Instructions Manual
Have a look at the manual Mountfield Lawn Mower 2125M - 2135H Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 153 Mountfield manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
31 NEDERLANDSNL 1 ALGEMEEN Dit symbool geeft een WAARSCHUWING weer. Als de instructies niet nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstige persoonlijke verwondingen en/of schade. Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN zorgvuldig doornemen. 1.1 SYMBOLEN Op de machine ziet u de volgende symbolen om u eraan te herinneren da t voorzichtigheid en oplettendheid bij gebr uik en tijdens onderhoud geboden is. Betekenis van de symbolen: Waarschuwing! Lees vóór gebruik van de machine de gebruikershandleiding en de veiligheidsvoorschriften. Waarschuwing! Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. Houd omstanders op afstand. Waarschuwing! Draag altijd gehoorbescherming. Waarschuwing! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. Waarschuwing! U mag met de machine niet rijden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Waarschuwing! Kans op brandwonden. Raak de geluiddemper/katalysator niet aan. 1.2 VERWIJZINGEN 1.2.1 Afbeeldingen De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding zijn genummerd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc. Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven:. “Zie afb. 2:C.” of gewoon “(2:C)” 1.2.2 Titels De titels in deze gebruike rshandleiding zijn op de volgende manier genummerd: “1.3.1 Algemene veili gheidscontrole” is een subtitel van “1.3 Veili gheidscontrole” en wordt onder deze titel vermeld. Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt alleen het nummer van deze titel aangegeven. Bijvoorbeeld “Zie 1.3.3”. 2 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 2.1 ALGEMEEN • Lees deze voorschriften zorgvuldig door. Zorg dat u bekend bent met alle bedieningsmechanismen en het juiste gebruik van de machine. • Alle bestuurders moeten zich voor gebruik aanmelden voor praktische training in de bediening van de machin e, en deze ook volgen. Hierbij moet met name wo rden gelet op het feit dat: a. u wanneer u een zitm aaier bedient zorgvuldig en geconcentreerd te werk moet gaan. b. het op hellingen niet mogelijk is een schuivende zitmaaier onder controle te houden door te remmen. De bela ngrijkste redenen voor het verliezen van de controle zijn: te weinig tractie, een uitzonderlij k hoge snelheid, te weinig remmen, het feit dat de machine niet geschikt is voor de taa k, te weinig aandacht aan het grondoppervlak of onjuist gebruik als een sleepvoertuig. • Laat de machine nooit door kinderen gebruiken of door iemand die niet op de hoogte is van deze instructies. In gemeentelijke verordeningen kunnen beperkingen worden aangegeven voor de leeftijd van de bestuurder. • Gebruik de machine nooit wanneer anderen, met name kinderen of dieren, in de buurt zijn. • De bestuurder is aansprakelijk voor ongelukken bij anderen of schade aan het eigendom van anderen. • Laat nooit kinderen of andere passagiers op de machine met u meerijden. Ze kunnen er van af vallen en ernstig gewond raken, of u kunt de machine hierdoor niet meer veilig besturen. • Gebruik de machine niet wanneer u onder invloed bent van alcohol, drugs of geneesmiddelen. Gebruik de machine ook niet wanneer u moe bent of zich niet lekker voelt. 2.2 VOORBEREIDING • Draag stevige schoenen en een lange broek wanneer u de machine gebruikt. Gebruik de machine niet op blote voeten of met sandalen.
32 NEDERLANDSNL • Draag geschikte kleding wanneer u de machine gebruikt. Draag geen loshangende kleding, sieraden, een sjaal, een das enzovoort. Deze kunnen in de draaiende onderdelen vast komen te zitten. Steek lang haar op. • Controleer zorgvuldig het gebied dat u wilt maaien/sneeuwvrij wilt maken. Verwijder alle losse stenen, takjes, stukken ijzerdraad of andere vreemde voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen. • Waarschuwing - benzine is uiterst brandbaar. a. Bewaar benzine altijd in een verpakking die daarvoor speciaal is bedoeld. b. U mag de machine alleen buiten met benzine (bij)vullen. Rook nooit wanneer u de machine met benzine (bij)vult. c. Vul de machine met benzine voordat u de motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. d. Start nooit de motor wa nneer u benzine hebt gemorst, maar verwijder de machine van de plaats waar u benzine hebt gemorst en probeer te voorkomen dat er vonken ontstaan totdat de benzine is verdampt. e. Vergeet niet na het vullen de dop op de benzinetank en het vat te schroeven. • Vervang defecte dempers. • Controleer voor gebruik a ltijd of de messen en de bevestigingsonderdelen niet zijn versleten of beschadigd. Vervang versleten of beschadigde onderdelen als een set, zodat de juiste balans behouden blijft. • De accu (op elektrisch gestarte machines) geeft explosieve gassen af. Houd de machine uit de buurt van vonken, vuur en sigaretten. Zorg dat er bij het opladen voldoende ventilatie is. • De accu bevat giftige stoffen. Beschadig de accubehuizing niet. Zorg wanneer de behuizing is beschadigd dat u niet in aanraking komt met de inhoud van de accu. • Gooi oude, defecte accus niet bij het afval. Vraag bij uw gemeente na hoe u de accu op de juiste manier moet weggooien. • Zorg dat de accu ge en kortsluiting maakt. Hierbij kunnen vonken ontstaan, waardoor brand kan worden veroorzaakt. 2.3 RIJDEN • Start de motor volgens de instructies in de handleiding. Houd uw voeten uit de buurt van de messen. • Laat de motor niet lopen in besloten ruimten waar gevaarlijke koolmonoxidegassen zich kunnen verzamelen. • Gebruik de machine alle en overdag of bij goede verlichting. • Gebruik altijd gehoorbescherming. • Rijd voorzichtig wanneer u obstakels nadert die uw zicht beperken. • Houd kinderen altijd uit de buurt van het werkgebied van de machine. Zorg dat een andere volwassene op de kinderen let. • Rijd voorzichtig achteruit. Kijk voordat en terwijl u achteruit rijdt, achter u om te controleren of er geen obstakels aanwezig zijn. Kijk uit met kleine kinderen. • Zet de messen en de verbinding los voordat u de motor start. • Houd uw handen of voeten nooit bij of onder draaiende onderdelen. K ijk uit voor de messen. Ga nooit recht voor de uitvoeropening staan. • Gebruik de machine niet op een nat gazon. • Rijd voorzichtig op helli ngen. Start of stop niet plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt. • Laat het koppelingspedaal langzaam los. Rijd altijd met het koppelingspedaal omlaag en laat het pedaal niet los wanneer u een helling af rijdt. • Rijd nooit dwars op de helling. Rijd van boven naar beneden, en van beneden naar boven. • Gebruik een lage versnelling wanneer u de aandrijving inschakelt, me t name in lang gras. Neem gas terug op hellingen en wanneer u scherpe bochten maakt, om te voorkomen dat de machine kantelt of u de controle over de machine verliest. • Let goed op gaten in de grond en andere verborgen gevaren. • Rijd niet te dicht bij greppels of hoge randen. De machine kan omvallen wanneer een wiel over de rand komt of wa nneer de rand afbreekt. • Ga zorgvuldig te werk wanneer u iets sleept of zware apparatuur gebruikt. a. Gebruik alleen een goedgekeurde sleepinrichting. b. Houd de lading beperkt, zodat u deze goed onder controle kunt houden. c. Maak geen plotselinge bochten. Rijd voorzichtig achteruit. d. Gebruik wielgewichten of een gewicht op de voorzijde wanneer dit in de handleiding wordt aanbevolen. • Let goed op het verkeer bij kruispunten of in de buurt van wegen. • Stop de messen wanneer u tijdens het maaien over een ander oppervlak dan gras rijdt. • Richt wanneer u accessoir es gebruikt de uitvoer nooit op iemand die ernaast staat, en laat niemand bij de machine staan wanneer deze is ingeschakeld. • Gebruik de machine nooit met te weinig bescherming of zonder dat de veiligheidsmechanismen zijn geplaatst.
33 NEDERLANDSNL • U mag bestaande veiligheidsmechanismen niet losmaken of uitschakele n. Controleer elke keer voordat u de machine gebruikt of de veiligheidsmechanismen werken. • Verander de instelling van de regelaar van de motor niet en laat de motor niet op een te hoog toerental lopen. Bij hoge toerentallen van de motor neemt de kans op persoonlijk letsel toe. • Raak machineonderdelen die tijdens gebruik warm worden, niet aan. U loopt dan de kans op brandwonden. • Verlaat de zitplaats van de bestuurder alleen wanneer u: a. het krachtafneempunt hebt uitgeschakeld en de accessoires omlaag hebt gezet. b. de versnelling in de neutrale stand hebt gezet en de parkeerrem hebt geactiveerd. c. de motor hebt uitgeschakeld en de sleutel hebt verwijderd. • Gebruik alleen accessoires die zijn goedgekeurd door de fabrikant van de machine. • U mag de machine niet gebruiken zonder dat u in de gereedschapsbevestigingspunten van de machine accessoires/gereedschappen hebt geplaatst. Rijden zonder accessoires kan een negatief effect hebben op de stabiliteit van de machine. • Ga voorzichtig te werk wanneer u een grasopvangbak of andere accessoires gebruikt. Hierdoor kan de stabiliteit van de machine veranderen. Dit geldt me t name op hellingen. • Schakel de aandrijving van de accessoires uit, schakel de motor uit en maak de bougiekabel los of verwijder het contactsleuteltje: a. wanneer u takjes en vuil moet verwijderen als de uitvoer verstopt is geraakt. b. wanneer u de machine wilt controleren, reinigen of onderhoud aan de machine wilt verrichten. c. wanneer u wilt contro leren of er schade is ontstaan en reparaties wilt uitvoeren voordat u de machine na een botsing met een vreemd voorwerp weer start en in gebruik neemt. d. Wanneer u de machine wilt controleren wanneer deze sterk begint te trillen. (Controleer de machine direct.) • Maak de aandrijving naar de accessoires los tijdens transport of wanneer u de machine niet gebruikt. • Schakel de motor uit en maak de aandrijving naar de accessoires los: a. voordat u de machine met benzine vult. b. voordat u de grasopvangbak verwijdert. c. voordat u de hoogte aanpast, wanneer dit niet mogelijk is vanaf de pos itie van de bestuurder. • Zet de machine in een lagere versnelling wanneer u de motor wilt uitschakelen. Wanneer de motor is uitgerust met een brandstofafsluiter, moet u deze uitschakelen wanneer het werk klaar is. • Wees voorzichtig wanneer u een machine hebt met meerdere maaidekken, want als er één mes draait, kunnen de andere messen ook gaan draaien. • U mag met de machine, uitgerust met de oorspronkelijke accessoires, niet rijden op een helling met een steilere hellingshoek dan 10º. • De oorspronkelijke messen van het maaidek mogen niet worden vervangen door niet- oorspronkelijke messen di e bijvoorbeeld zijn bedoeld voor verwijderi ng van mos. Wanneer u dergelijke messen gebruikt , vervalt de garantie. Ook bestaat de kans op ernstig letsel of schade aan personen of eigendom. • Ga voorzichtig te werk bi j het laden en ontladen van de machine op een vrachtwagen of aanhangwagen. 2.4 ONDERHOUD EN OPBERGEN • Zet alle schroeven en moeren zo vast dat de machine veilig kan worden gebruikt. • Controleer regelmatig of de schroeven van de messen van het maaidek stevig vast zitten. • Controleer regelmatig de werking van de remmen. Onderhoud de remmen goed en repareer ze indien nodig. • Berg de machine nooit op met benzine in de tank in gebouwen waar de dampen in aanraking kunnen komen met open vuur of vonken. • Laat de motor afkoelen voordat u de machine opbergt. • Zorg ter voorkoming van brandgevaar dat er geen gras, bladeren of overtollige olie in de motor, demper, accu en benzinetank komen. • Controleer regelmatig of de grasopvangbak is versleten of beschadigd. • Vervang versleten of beschadigde onderdelen voor de veiligheid. • Gebruik altijd originele reserveonderdelen. Niet-originele rese rveonderdelen kunnen verwondingen veroorzaken, ook al passen ze in de machine. • Vervang beschadigde waarschuwings- en instructiestickers. • Wanneer er geen mechanische vergrendeling aanwezig is voor de transportpositie, moet u het maaidek omlaag zetten wanneer u de machine parkeert, opbergt of onbewaakt achterlaat. • Wanneer u de benzinetank moet leegmaken, moet u dit buiten doen. • Berg de machine zo op dat kinderen deze niet kunnen bereiken.
34 NEDERLANDSNL • De accu bevat zuur. Bij mechanische schade of overlading kan het zuur uit de accu lekken. • Overlaad de accu nooit. Door overlading van de accu kan deze ontploffen, waarbij het zuur alle kanten opspat. • Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel ve roorzaken. Als er zuur op uw lichaam terechtkomt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. • Zuurdampen kunnen bij inademing letsel veroorzaken aan slijmvliezen en andere inwendige organen. Zoek onmiddellijk medische hulp als u zuurdampen hebt ingeademd. • Zuur kan ernstige schade veroorzaken aan gereedschappen, kleding en ander materiaal. Spoel gemorst zuur onmiddellijk weg met water. • Zorg dat de accu geen kor tsluiting maakt, want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen sieraden niet in contact kunnen komen met de accupolen. • Als er schade is ontst aan aan de behuizing, het deksel of de contactpunten van de accu of als er interferentie optreedt bi j de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. 2.5 OPBERGEN Maak de benzinetank leeg. Start de motor en laat deze lopen totdat ze stopt. Vervang de olie terwijl de motor nog warm is. Schroef de bougie los en giet een eetlepel olie in de cilinder. Laat de motor enkele slagen draaien zodat de olie in de cilinder wordt verspreid. Plaats de bougie. Reinig de volledige machine. Het is met name belangrijk om onder het maai dek te reinigen. Werk beschadigde verf bij om roest te voorkomen. Berg de machine binnen op een droge plaats op. Machines met een elektrische starter: Verwijder de accu. Bewaar deze goed opgeladen op een koele plaats (tussen de 0°C en de 15°C) Op de juiste bewaartemper atuur zou de accu elke vier maanden moeten worden opgeladen. Het accuzuur is extreem bijtend en kan verwondingen en beschadigingen aan de huid en aan kleding veroorzaken. Draag altijd rubberen handschoenen en een bril (veiligheidsbril) om uw ogen te beschermen. Adem geen zuurdampen in. Laat de accu niet te veel hellen, want dan kan het accuzuur eruit lopen op de handen of de kledin g. Spoel wanneer dit gebeurt, het zuur met veel water af. 3 MONTAGE Om verwondingen en schade te voorkomen, dient u de machine niet te gebruiken voordat alle aangegeven maatregelen in deze gebruiksaanwijzing zijn opgevolgd. 3.1 MONTAGE-ONDERDELEN De voor de montage benodigde onderdelen zijn meegeleverd. Zie afb. 1. In zak meegeleverd: Aand.Aant. Omschrijving Afmeting A 1 Trekplaat B 2 Schroef met flens 8 x 20 C 2 Schroef voor accu D 2 Moer voor accu E 4 Ring 8,4 x 24 x 2,0 F 2 Borstring G 4 Schroef 8 x 20 H 2 Vleugelmoer I 2 Contactsleutel J 1 Spanpin 6 x 36 K 1 Afstandsring 16 x 38 x 0,5 L 1 Afstandsring 16 x 38 x 1,0 P 2 Schroef M10 x 35 Q2 Moer M10 Gemonteerd geleverd op de voorassen: Aand.Aant. Omschrijving M2 Borgring N 2 Ring met oog Bevestigd op gereedschapslift: Aand.Aant. Omschrijving O 2 Maaidekophanging 3.2 MOTORKAP Om bij te tanken en de motor en de accu te inspec- teren en onderhouden, opent u de motorkap. De motor mag niet dr aaien als u de kap opent. 3.2.1 Openen 1. Zorg dat de besturings armen in de voorste stand staan. 2. Trek de stoelvergrendeling (2:S) omhoog en kantel de stoel voorover. 3. Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de kap omhoog (afb. 3).
35 NEDERLANDSNL 3.2.2 Sluiten Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de kap omlaag (afb. 3). De machine alleen gebruiken met gesloten kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 3.3 ACCU Zie 7.7”. 3.4 ZITTING LET OP! Om de installatie van de zitting te vereenvoudigen, voorziet u de vier schroeven van een druppeltje olie voordat u deze in de zitting schroeft. Maak de vergrendeling (2:S) los en klap de zittinghouder naar voren. Plaats de bevestiging als volgt in de achterste (bovenste) gaten: 1. Draai de borstringen (2:F) op de schroeven (2:G). 2. Duw de schroeven in de gaten van de zittinghouder. Plaats een sluitring 2:(I) tussen de zitting en de houder. 3. Draai de schroeven vast in de zitting. Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm. Als het aanhaalmoment groter dan 9±1,7 Nm is, raakt de zitting beschadigd. 4. Zorg dat de zitting ee nvoudig in de gaten van de houder valt. Plaats de bevestiging al s volgt in de voorste (onderste) gaten: 1. Draai de vleugelmoere n (2:H) op de schroeven (2:G). 2. Plaats een sluitring (2:I) op elke schroef. 3. Duw de schroeven door de gaten in de houder en draai ze met de ha nd vast in de zitting. 4. Klap de zitting terug in de gewenste positie. 5. Draai de vleugelmoeren (2:H) met de hand vast. De vleugelmoeren (2:H) en de zitting raken beschadigd als u gereedschap gebruikt. De zitting kan worden o pgeklapt. Als de machine buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar voren zodat het kussen niet nat wordt. De stoel is vergrendeld. Om de stoel op of terug te klappen, trekt u eerst de vergrendeling (2:S) naar boven . 3.5 STUURWIEL Voor een minimale speling van de stuurkolom moeten de afstandsringen (4:K) en/of (4:L) als volgt tussen de stuurko lombus en de -houder worden geplaatst. 1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en zet de bus vast door de spanstift (4:J) er voor ongeveer 1/3 in te steken. 2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog. 3. Controleer aan de buitenkant of er geen sluitringen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van 1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er moet een klei n beetje speling zijn. 4. Trek de splitpen eruit en maak de stuurkolombus open. 5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven. 6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en vergrendel deze door de sp anstift er volledig in te steken. Zorg dat deze pen geborgd is. 3.6 TREKHAAK Monteer trekhaak (5:A) in de twee gaten aan de onderzijde van de achteras met de schroeven (5:B). Draai de schroeven stevig vast. Aanhaalmoment: 22 Nm. 3.7 MAAIDEKOPHANGING Hier wordt alleen de installatie op de rechteras beschreven. Voor de li nkeras geldt dezelfde procedure. 1. Verwijder de borgring ( 20:M) en buitenste ring (20:N). 2. Installeer de maaidekophanging (20:O). De ring (20:N) met het oog moet altijd tegen de borgring worden geplaatst. Anders kan de borgring losraken. 3. Plaats de buitenste ring (20:N) en de borgring (20:M). 4. Smeer de smeerpunten van de maaidekophanging met een sm eerpistool tot er vet langs de as naar buiten komt. De schroeven (1:P) en de moeren (1:Q) moeten worden gebruikt bij de installatie van het gereedschap in de maaidekarmen (20:O). 3.8 BANDENSPANNING Controleer de bandenspanning. De juiste waarden zijn: Voor: 0,4 bar (6 psi). Achter: 1,2 bar (17 psi). 3.9 ACCESSOIRES Voor de montage van accessoires kijkt u in de aparte montagehandleiding die bij iedere accessoire wordt geleverd. Opmerking: Het maaidek is als accessoire leverbaar.
36 NEDERLANDSNL 4 BESCHRIJVING 4.1 AANDRIJVING De machine heeft voorwielaandrijvingGereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door aandrijfriemen. 4.2 BESTURING De machine heeft achterwielbesturing. Daarom kan de machine gemakkelijk om bomen of andere obstakels heen rijden. Het sturen wordt geregeld via een kabel. 4.3 BEVEILIGINGSSYSTEEM De machine is uitgerust met een elektrisch beveiligingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen gevaarlijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt. Controleer voor elk gebruik of het beveiligingssysteem werkt. 4.4 BEDIENING 4.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (6:P) U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie: 1. Trap het pedaal volledig in. 2. Laat het pedaal langzaam los. 4.4.2 Bedrifjsrem/k oppeling/parkeerrem (6:M) (2125M) Pedaal dat bedrijfsrem en koppeling combineert. Drie standen: 1. Pedaal omhoog - aandrijving. De machine rijdt als er een versnelling wordt gekozen. Bedrijfsrem niet geactiveerd. 2. Pedaal voor de helft ingetrapt - aandrijving ontkoppeld, er kan geschakeld worden. Bedrijfsrem niet geactiveerd. 3. Pedaal volledig ingetrapt - aandrijving ontkoppeld. Bedrijfsrem volledig geactiveerd. LET OP! Regel de snelheid niet door de koppeling te laten slippen. Kies in plaats daarvan de juiste versnelling voor de goede snelheid. 4.4.3 Koppeling - parkeerrem (6:M) (2135H) Druk nooit op het pedaal tijdens het rijden. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken. Het pedaal (6:M) heeft de volgende drie standen: 1. Pedaal omhoog - De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd. 2. Pedaal voor de helft ingetrapt - Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd. 3. Pedaal volledig ingetrapt - Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerre m is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook gebruikt als noodrem. 4.4.4 Vergrendeling, parkeerrem (6:N) De vergrendeling vergrendelt het koppelings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machine te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait. De parkeerrem moet tijdens het werk altijd uitgeschakeld zijn. Vergrendelen: 1. Trap het pedaal (6:M) volledig in. 2. Verplaats de vergrendeling (6:N) naar rechts. 3. Laat het pedaal los. 4. Laat de vergrendeling los. Ontgrendelen: Trap het pedaal volledig in en laat het weer los. 4.4.5 Rijden - bedrij fsrem (8:O) (2135H) Als de machine niet remt zoals verwacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (6:M) worden gebruikt als noodrem. Het pedaal regelt de vers nelling tussen de motor en de wielen (= de snelhe id). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de be drijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. 4.4.6 Gas- en chokehendel (7, 8:T) Hendel om de snelheid te regelen en om te choken bij een koude start. Als de motor onregelmatig loopt, bestaat er een kans dat de hendel te ver naar voren staat zodat de choke geactiveerd wordt. Dit beschadigt de motor, verhoogt het brandstofgebruik en is schadelijk voor het milieu.
37 NEDERLANDSNL 1. Choke - voor het starten van een koude motor. De choke staat in de bovenste stand in de groef. Gebruik deze functie niet als de motor warm is. 2. Vol gas - bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. Om de gashendel op vol gas te zetten, zet u de hendel ongeveer 2 cm achter de chokestand. 3. Stationairloop. 4.4.7 Contactslot/koplamp (7, 8:U) Het contactslot wordt gebruikt om de motor te starten en uit te schakelen. Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ontladen en worden beschadigd. Vier standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2/3. Rijstand. 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is. 4.4.8 Versnellingspook (7:R) (2125M) Pook om één van de vijf versnellingen vooruit (1- 2-3-4-5), neutraal (N) of achteruit (R) te kiezen. Tijdens het schakelen moet het koppelingspedaal ingetrapt zijn. LET OP! Zorg dat de machine volledig stilstaat voordat u van de achteruit in de vooruit of omgekeerd schakelt. Als u niet meteen in een bepaalde versnelling kunt schakelen, laat het koppelingspedaal dan opkomen en trap het opnieuw in. Schakel opnieuw naar de gewenste versnelling. Probeer nooit geforceerd in een gewenste versnelling te schakelen. 4.4.9 Krachtafnemer (7, 8:Q) De krachtafnemer mag nooit ingeschakeld zijn wanneer het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap in de transportstand staat. Dit beschadigt de riemtransmissie. Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafnemer voor aandrijving van het maaidek en aan de voorzijde ge monteerde accessoires. Twee standen: 1.Voorste stand - krachtafnemer uitgeschakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer ingeschakeld. 4.4.10 Koppelingshendel (fig. 9) Hendel om de traploze transmissie uit te schakelen. Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen zonder de motor te gebruiken. De ontkoppelingsh endel mag nooit tussen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en beschadiging van de transmissie. Twee standen: 1. Hendel naar buiten - transmissie ingeschakeld voor normaal gebruik. U hoort een klik als de hendel in deze stand wordt vergrendeld. 2. Hendel naar binnen – transmissie is uitgeschakeld. De machin e kan handmatig worden verplaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd. 5 TOEPASSINGEN De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij de volgende werkzaamhe den met de aangegeven originele GGP-accessoires: Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht va n maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhanger altijd contact op met uw verzekeringsmaatschappij. LET OP! Deze machine is ni et bedoeld voor rijden op de openbare weg. Werkzaam- heden Accessoires, origineel van GGP Gras maaien Maaidekken gebruiken: 2125M: 85 C 2135H: 85 C, 95 C Vegen Veegeenheid. Stofbeschermer wordt aanbevolen. Sneeuwruimen Sneeuwsc huif. Sneeuwkettingen en framegewichten zijn aanbevolen. Gras en bladeren vegen Getrokken opvangbak 38 gebruiken. Gras- en bladtransport Transportkar Combi gebruiken.
38 NEDERLANDSNL 6 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met gesloten en vergrendelde kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 6.1 BIJVULLEN MET BENZINE Zie afb. 12. Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. De tank heeft een inhoud van 14 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen. LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet lange r dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelij ke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die mi nder schadelijk is voor mens en milieu. Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daarvoor bestemde tank. Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens he t bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (t en minste de gehele vulbuis plus 1-2 cm boveni n de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 8. 6.2 CONTROLEER HET OLIEPEIL Het carter is bij afleveri ng altijd gevuld met SAE 10W-30-olie. Controleer voor elk ge bruik of het oliepeil correct is. De machine moet op een vlakke ondergrond staan. Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok schoon is. Draai de olie peilstok los en trek hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. Breng de oliepeilstok weer aan en draai hem vast. Trek de oliepeilstok weer omhoog. Lees het oliepeil af. Vul olie bij to t de FULL-streep als het oliepeil onder deze mark ering staat. Zie afb. 10, 11. Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor oververhitten. Als het oliepeil boven de “FULL”- streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt. 6.3 VEILIGHEIDSCONTROLE Controleer of de machine voldoet aan de onderstaande veili gheidscontrole. De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderd elen niet door de test komt, moet u de machine niet gebruiken! Breng de machine voor reparatie naar een servicewerkplaats! 6.3.1 Algemene veiligheidscontrole 6.3.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het beveiligingssysteem werkt. 6.4 STARTEN 1. Zie afb. 12. Open de benz inekraan die zich in de kap aan de linkerachterzijde bevindt. 2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bougie(s) is/zijn geplaatst. Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen. Geen lekkages. Elektrische kabels. I solatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen. Alle schroeven zijn vastge- draaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. 2135H: Rijd de machine voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. De machine stopt dan. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. Status Handeling Resultaat Het koppelings-/ rempedaal is niet ingetrapt. De krachtafnemer is niet ingeschakeld. Probeer te starten. De motor start niet. Het koppelings-/ rempedaal is inge- trapt. De krachtafnemer is ingeschakeld. Probeer te starten. De motor start niet. Lopende motor. De krachtafnemer is ingeschakeld. De bestuurder gaat staan. De motor stopt dan. Lopende motor. Verwijder zekering 10 A.De motor stopt dan.
39 NEDERLANDSNL 3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 4a. 2125M ; Zet de versnellings pook in de neutrale stand. 4b. 2135H ; Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 5. Starten van een koude motor – zet de gashendel helemaal in de chokestand. Starten van een warme motor – zet de gashendel op vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand). 6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor. 8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashendel geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt. 9. Laat de machine na een koude start niet onmiddellijk belast werke n, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de mach ine altijd vol gas geven. 6.5 BEDIENINGSTIPS Controleer altijd of de juis te hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werken op hellingen. Zie 6.2. Wees voorzichtig bij het rijden op hellingen. Start of stop niet plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars ove r een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden. Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kantelen te beperken. Draai bij rijden in de hoogste versnelling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één ka nt. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen ui t de buurt van de middensturing en de zittinghouder. Anders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. Rijd nooit als het maaidek in de transportpositie staat. Dit veroorzaakt schade aan de aandrijfsnaar van het maaidek. 6.6 STOPPEN Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contac tsleutel om te draaien. Sluit de benzinekraan. Di t is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden. Als u de machine zonder toezicht achterlaat, moet u de bougiekabel(s) losmaken van de boug ie(s). Trek ook de sleutel uit het contactslot. Direct na gebruik kan de motor bijzonder heet zijn. Raak de demper, de cilinder of de koel ribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. 6.7 REINIGING Om het gevaar op br and te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Om het gevaar op br and te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. Spuit nooit water onder hoge druk op de machine. Hierdoor kunnen asafdich- tingen, elektrische onderdelen of hyd- raulische kleppen beschadigd raken. Spuit nooit lucht ond er hoge druk tegen de radiatorvinnen. Hierdoor zal de radiator beschadigd raken. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen. • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. • Reinig de luchtinlaat van de motor. • Start na het reinigen de machine en een eventueel gemonteerd maaidek om water te verwijderen dat anders lagers zou kunnen binnendringen en beschadigen. 7 ONDERHOUD 7.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA Om de machine voortdur end in goede staat te houden, de betrouwbaarheid en veiligheid te bevorderen en het milieu te ontzien, moet het onderhoudsprogramma van GGP worden gevolgd. We raden u aan elke vorm van onderhoud aan een bevoegde servicewerkplaats over te laten. Dit garandeert dat de werkzaam heden worden verricht door bekwaam personeel en dat originele reserveonderdelen worden gebruikt.
40 NEDERLANDSNL 7.2 VOORBEREIDING Alle service en onderhoud moet worden uitgevoerd op een stilstaande machine waarvan de motor is uitgeschakeld. Zorg dat de machine niet kan wegrollen. Gebruik daarom altijd de parkeerrem. Voorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te verwijderen. 7.3 MOTOROLIE VERVANGEN VVervang de motorolie de eerste keer na 5 werkuren, daarna na elke 50 werkuren of één keer per seizoen. Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of minstens één keer per seiz oen, als de motor extra hard of bij hoge omgevingstemperaturen moet werken. Gebruik olie volgens de onderstaande tabel. Gebruik olie zonder toevoegingen. Vul niet te veel olie bi j. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden. Ververs de olie wanneer de motor warm is. Direct na het stop pen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoelen voordat u de olie aftapt. 1. Schroef de olieaftapplug los (afb. 13). 2. Vang de olie op in een vat. Breng die olie vervolgens naar een mi lieustraat. Mors geen olie op de aandrijfriemen. 3. Schroef de olieaftapplug vast. 4. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. Hoeveelheid olie: 2125M : 1.2 l 2135H : 1,4 l 5. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden st ationair draaien. 6. Controleer of er een olielek is. 7. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en controleer dan of het oliepeil overeenkomt met 6.2. 7.4 BENZINEFILTER (10, 11:Q) Vervang het benzinefilter elk seizoen. Controleer of er geen be nzinelekkages zijn nadat het nieuwe filter is geïnstalleerd. 7.5 RIEMTRANSMISSIES Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn. 7.6 BESTURING De besturing moet na 5 werkuren worden gecontroleerd/afgesteld en vervolgens na elke 25 werkuren. 7.6.1 Controles Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten. 7.6.2 Afstelling Stel indien nodig de stuurkabels als volgt af: Span de stuurkabels door de moer vaster te draaien (19:R). Belangrijk! De schroefuiteinden van de stuurkabel moeten tijdens het bijstellen worden vastgehouden, zodat de kabe l niet draait. Gebruik een instelbare sleutel of vergelijkbaar gereedschap en zet die op de schroeve n aan de kabeluiteinden. Span de stuurkabels aan tot er geen speling meer is. Span de stuurkabels niet te strak. Daarmee wordt het sturen zwaarder, terwijl de slijtage van de kabels toeneemt. 7.7 ACCU Overlaad de accu nooit. Overladen kan de accu beschadigen. Zorg dat de accupole n geen kortsluiting maken,want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen sieraden niet in contact kunnen komen met de accupolen. Als er schade is ontstaan aan de behuizing, het deksel of de contactpunten van de accu of als er interferentie optreedt bij de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aangevuld. U hoeft de acc u alleen maar op te laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 7.7.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder afgebeeld. Olie SAE 10W-30 Serviceklasse SJ of hoger