Home > Stiga > Lawn Mower > Lawn Tractor 8211 0003 11 Park Stiga Plus Residence Operators Manual

Lawn Tractor 8211 0003 11 Park Stiga Plus Residence Operators Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Lawn Tractor 8211 0003 11 Park Stiga Plus Residence Operators Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							81
    FRANÇAISFR
    5.10.3 Filtre à air (Excellent)
    Nettoyer ou remplacer le préfiltre (en mousse) 
    après 25 heures de service.
    Nettoyer ou remplacer le filtre à air (en papier) 
    après 100 heures de service.
    REMARQUE ! Augmenter la fréquence de net-
    toyage ou de remplacement des filtres lorsque la 
    machine est utilisée sur des terrains poussiéreux.
    Retirer et installer les filtres à air comme suit :
    1.  Nettoyer soigneusement autour du couvercle du filtre à air.
    2. Démonter le couvercle du filtre à air (14:A) en  retirant les deux clips. 
    3.  Démonter l’ensemble filtre (14:B). Le préfiltre  est placé sur le filtre à air. Veiller à ce qu’aucune 
    saleté ne tombe dans le carburateur. Nettoyer le 
    support du filtre à air.
    4. Nettoyer le filtre en papier en le tapotant sur une  surface plane. En cas d’encrassage intense, 
    remplacer le filtre.
    5. Remplacer le préfiltre. En cas d’encrassage in- tense, remplacer le filtre.
    6. Pour remonter le filtre, répéter les opérations  dans l’ordre inverse.
    Ne pas utiliser de solvants à base de pétrole (par 
    ex. du kérosène) ni d’air comprimé pour nettoyer 
    le filtre en papier afin ne pas l’endommager.
    Ne pas nettoyer à l’air comprimé l’élément en pa-
    pier du filtre. L’élément en papier ne doit pas être 
    huilé. 
    5.11 BOUGIE D’ALLUMAGERemplacer les bougies d’allumage toutes les 200 
    heures de service (c’est-à-dire lors d’une entretien 
    sur deux).
    Nettoyer autour de la bougie avant de la débran-
    cher.
    Bougie d’allumage 
    : Champion RC12YC ou équi-
    valent.
    Écart entre les électrodes
    : 0,75 mm.
    5.12 ADMISSION D’AIRVoir 10-12:W. Le moteur est refroidi à l’air. Il peut 
    être endommagé en cas de défaillance du système 
    de refroidissement. Nettoyer l’admission d’air du 
    moteur toutes les 50 heures de service. Le système 
    de refroidissement est nettoyé de manière plus ap-
    profondie lors de chaque entretien de base.
    5.13 LUBRIFICATIONLubrifier les points de graissage toutes les 50 heu-
    res de service, conformément au tableau ci-des-
    sous, ainsi qu’après chaque lavage.
    5.14 FUSIBLESSi l’une des pannes ci-dessous se produit, rempla-
    cer le fusible correspondant (voir fig. 28).
    6 BREVET - ENREGISTREMENT
    Cette machine et les pièces qui la composent sont 
    enregistrées sous le n° de brevet :
    SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, 
    US595 7497, FR772384, DE69520215.4, 
    GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), 
    SE0401554-1, SE0501599-5.
    GGP se réserve le droit de modifier le produit sans 
    avis préalable.  Objet Action Fig.
    Point central 4 nipples de graissage.
    Appliquer de la graisse univer-
    selle à l’aide d’un pistolet. 
    Pomper jusqu’à ce que la 
    graisse sorte de l’embout. 17
    Chaîne de 
    direction Nettoyer les chaînes à l’aide 
    d’une brosse métallique.
    Lubrifier à l’aide d’un vaporisa-
    teur de graisse universelle pour 
    chaînes. -
    Tendeurs Lubrifier les paliers de grais- sage à l’aide d’une burette en 
    activant toutes les commandes. 
    Pour plus de facilité, travailler à 
    deux. 18
    Câbles de 
    commande Lubrifier les extrémités des 
    câbles à l’aide d’une burette en 
    activant toutes les commandes. 
    Travailler à deux. 19
    Problème Fusible
    Le moteur ne démarre pas ou s’arrête 
    immédiatement. La batterie est chargée. 10 A
    Le réglage électrique de la hauteur de 
    coupe ne fonctionnement pas. 20 A
    Aucune commande électrique ne fonc-
    tionne. La batterie est chargée. 30 A 
    						
    							82
    NEDERLANDSNL
    1 ALGEMEEN
    Dit symbool geeft een WAARSCHU-
    WING weer. Als de instructies niet 
    nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit 
    leiden tot ernstige persoonlijke verwon-
    dingen en/of schade.
    Voordat u deze machine in gebruik 
    neemt, moet u de gebruiksaanwijzing 
    en de meegeleverde VEILIGHEIDS-
    VOORSCHRIFTEN zorgvuldig door-
    nemen.
    1.1 SYMBOLENOp de machine ziet u de volgende symbolen  om u 
    eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet-
    tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden 
    is.
    Betekenis van de symbolen:Waarschuwing!
    Lees vóór gebruik van de machine de ge-
    bruikershandleiding en de veiligheids-
    voorschriften.
    Waarschuwing!
    Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. 
    Houd omstanders op afstand.
    Waarschuwing!
    Draag altijd gehoorbescherming.
    Waarschuwing!
    Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    Waarschuwing!
    U mag met de machine, uitgerust met de 
    originele accessoires, niet rijden op een 
    helling met een grotere hellingshoek dan 
    10º.
    Waarschuwing!
    Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de 
    buurt van de middensturing.
    Waarschuwing!
    Kans op brandwonden. Raak de geluid-
    demper/katalysator niet aan. 
    1.2 VERWIJZINGEN
    1.2.1 Afbeeldingen
    De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding 
    zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
    Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven 
    met A, B, C etc.
    Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 
    wordt als volgt weergegeven: “2:C”. 1.2.2 Titels
    De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de 
    volgende manier genummerd:
    “1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subti-
    tel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder 
    deze titel vermeld.
    Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt al-
    leen het nummer van deze titel aangegeven. Bij-
    voorbeeld “Zie 1.3.3”.
    2 BESCHRIJVING
    2.1 AANDRIJVING
    2.1.1 Plus, Ranger Svan, Excellent
    De machine heeft achterwielaandrijving.
    De achteras is voorzien van een hydrostatische 
    transmissie met traploze transmissie voor- en ach-
    teruit.
    De achteras is eveneens voorzien van een differen-
    tieel om het draaien te vergemakkelijken.
    Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemon-
    teerd wordt aangedreven door aandrijfriemen.
    2.1.2 Prestige, Residence, Royal
    De machine heeft vierwielaandrijving. Het vermo-
    gen van de motor wordt hydraulisch op de wielen 
    overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan 
    die olie naar de achter- en voorassen pompt. 
    De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat 
    betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde 
    snelheid draaien. 
    Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide as-
    sen voorzien van een differentieel. 
    Gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd 
    wordt aangestuurd door aandrijfriemen.
    2.2 BESTURINGDe machine is aangedreven. Dit betekent dat het 
    chassis is verdeeld in een voor- en een achterge-
    deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien.
    Knikbesturing houdt in dat de machine langs bo-
    men en andere obstakels kan rijden met een ex-
    treem kleine draaicirkel.
    2.3 BEVEILIGINGSSYSTEEMDe machine is uitgerust met een elektrisch veilig-
    heidssysteem. Het veiligheidssysteem stopt be-
    paalde activiteiten die bij een onjuiste bediening 
    gevaarlijk kunnen zijn. 
    De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden 
    als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt.
    Controleer voor elk gebruik of het be-
    veiligingssysteem werkt. 
    						
    							83
    NEDERLANDSNL
    2.4 BEDIENING
    2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (3:C)
    U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie 
    en de transportpositie:
    1. Trap het pedaal volledig in. 
    2. Laat het pedaal langzaam los.
    2.4.2 Koppeling - parkeerrem (3:B)
    Druk nooit op het pedaal tijdens het rij-
    den. De krachtoverbrenging kan dan 
    oververhit raken. Het pedaal (3:B) heeft de vol-
    gende drie standen:
    Omhoog . De koppeling is niet 
    geactiveerd. De parkeerrem is 
    niet geactiveerd.
     Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit-
    geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
     Volledig ingetrapt . Voorwaarts rijden uitge-
    schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar 
    niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge-
    bruikt als noodrem.
    2.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (3:A) De vergrendeling vergrendelt het koppe-
    lings-/rempedaal in de ingetrapte stand. 
    Deze functie wordt gebruikt om de machi-
    ne te vergrendelen op hellingen, tijdens 
    transport enz., als de motor niet draait.
    Vergrendelen:
    1. Trap het pedaal (3:B) volledig in. 
    2. Verplaats de vergrendeling (3:A) naar rechts.
    3. Laat het pedaal (3:B) los.
    4. Laat de vergrendeling (3:A) los.
    Ontgrendelen:
    Trap het pedaal (3:B) volledig in en laat het weer 
    los.
    2.4.4 Rijden - bedrijfsrem (3:F)
    Als de machine niet remt zoals ver-
    wacht als het pedaal wordt losgelaten, 
    moet het linkerpedaal (3:B) worden ge-
    bruikt als noodrem.
    Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en 
    de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal om-
    hoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd.
    1. Pedaal voorwaarts 
    – de machine gaat vooruit.
    2. Pedaal onbelast  
    – de machine staat stil.
    3. Pedaal achterwaarts  
    – de machine rijdt achteruit.
    4. Minder druk op het pedaal  
    – de machine remt. Op het bovenste gedeelte van het pedaal bevindt 
    zich een passtuk. Deze pasplaat kan in drie standen 
    worden gezet, aangepast aan de voet van de be-
    stuurder.
    2.4.5 Stuur (3:D)
    De hoogte van het stuur is volledig instelbaar. 
    Draai de instelknop (3:E) op de stuurkolom los en 
    stel het stuur op de gewenste stand in. Draai de 
    knop weer vast.
    Verstel het stuur nooit tijdens het rij-
    den.
    Draai nooit aan het stuur als de machi-
    ne stilstaat en het gereedschap ín de 
    werkstand staat. De kans bestaat dat 
    het stuurbekrachtigingmechanisme 
    wordt overbelast.
    2.4.6 Gas- en chokehendel (4:G)  (Plus, Residence, Prestige)
    Hendel om de snelheid te regelen en om te choken 
    bij een koude start. 
    Als de motor onregelmatig loopt, be-
    staat er een kans dat de hendel te ver 
    naar voren staat zodat de choke geacti-
    veerd wordt. Dit beschadigt de motor, 
    verhoogt het brandstofgebruik en is 
    schadelijk voor het milieu.
    1. Choke  - voor het starten van een koude 
    motor. De choke staat in de bovenste stand 
    in de groef. 
    Gebruik deze functie niet als de motor 
    warm is.
    2. Vol gas  - bij gebruik van de machine al-
    tijd vol gas geven. 
    Om de gashendel op vol gas te zetten, zet 
    u de hendel ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand.
    3. Stationairloop.
    2.4.7 Gashendel (5:G) (Ranger Svan,  Royal, Excellent)
    Voor het instellen van de toerentallen. 1. Vol gas  - bij gebruik van de machine al-
    tijd vol gas geven. 
    2. Stationairloop. 
    						
    							84
    NEDERLANDSNL
    2.4.8 Chokehendel (5:H) (Ranger Svan, Royal, Excellent)
    Trekhendel om te choken bij koude start. 1. Hendel volledig uitgetrokken  - choke-
    klep in de carburateur gesloten. Voor kou-
    de start.
    2. Hendel ingedrukt  - Chokeklep open. 
    Voor starten met warme motor en tijdens 
    het rijden. 
    Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor 
    warm is.
    2.4.9 Contactslot/koplamp (4, 5:I)
    Het contactslot wordt gebruikt om de motor te star-
    ten en uit te schakelen. Het contactslot is ook de 
    schakelaar voor de koplamp. 
    Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de 
    machine zitten. Er is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan ont-
    laden en worden beschadigd.
    Vier standen: 1. Stopstand  - de motor is kortgesloten. 
    De sleutel kan verwijderd worden.
    2. Rijstand  - de koplamp brandt.
    3. Rijstand  - de koplamp brandt niet.
    4. Startstand  - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
    Draai de sleutel naar stand 2 om de kop-
    lamp in te schakelen.
    2.4.10 Krachtafnemer (4, 5:K) De krachtafnemer mag nooit ingescha-
    keld zijn wanneer het aan de voorzijde 
    gemonteerde gereedschap in de trans-
    portstand staat. Dit beschadigt de riem-
    transmissie.
    Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafne-
    mer voor aandrijving van aan de voorzijde gemon-
    teerde accessoires. Twee standen: 1. Voorste stand  - krachtafnemer uitge-
    schakeld.
    2. Achterste stand  - krachtafnemer inge-
    schakeld. 
    2.4.11 Urenteller (2:P)
    Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij 
    draaiende motor. 2.4.12 Instelling m
    aaihoogte (4, 5:J)
    De machine is uitgerust met een mechanisme voor 
    het gebruik van een maaidek met elektrische maai-
    hoogte-instelling. De schakelaar wordt gebruikt om de maai-
    hoogte traploos in te stellen. 
    Het maaidek is aangesloten op het contact (2:Q).
    2.4.13 Ontkoppelingshefboom 
    Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
    len.
    2WD is voorzien van een hendel die op de achteras 
    is aangesloten. Zie (6:R).
    4WD is voorzien van twee hendels die op de ach-
    teras (7:A) en vooras (7:B) zijn aangesloten.  De ontkoppelingshendel mag nooit tus-
    sen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot oververhitting en be-
    schadiging van de transmissie.
    Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen 
    zonder de motor te gebruiken. Twee standen: 1. Hendel ingedrukt - transmis-
    sie ingeschakeld voor normaal 
    gebruik.
    2. Hendel in de buitenste stand  
    – transmissie uitgeschakeld. De 
    machine kan handmatig worden 
    verplaatst.
    De machine mag niet over lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd.  De machine mag niet worden bediend 
    als de voorste hendel in de buitenste 
    stand staat, anders wordt de machine 
    beschadigd en bestaat de kans op lekka-
    ge in de vooras.
    2.4.14 Zitting (1:T) De zitting kan worden opgeklapt en naar 
    voor of achter worden geschoven.  De zit-
    ting kan als volgt worden ingesteld:
    1. Beweeg de hendel (1:S) omhoog.
    2. Breng de zitting in de gewenste stand.
    3. Laat de hendel (1:S) los om de zitting te 
    vergrendelen.
    De zitting is voorzien van een beveiligingsschake-
    laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem 
    van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar-
    lijke functies niet werken als er niemand op de zit-
    ting zit. Zie ook 4.4.2.
    2.4.15 Motorkap (8:U)
    De machine heeft een motorkap die geo-
    pend kan worden, zodat de benzinekraan, 
    accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. 
    De motorkap is vergrendeld met een rub-
    beren band. 
    						
    							85
    NEDERLANDSNL
    De motorkap gaat als volgt open:
    1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (8:V) los.
    2. Til de motorkap omhoog.
    Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    2.4.16 Snelsluiting (25:H) De snelsluitingen kunnen worden geschei-
    den, waardoor er zeer eenvoudig van 
    hulpmiddel gewisseld kan worden.
    De snelsluitingen zorgen ervoor dat het 
    maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen 
    de twee standen:
     Normale stand met volledig aangespannen  riem.
     4 cm achter de normale stand met losse riem,  zodat het maaidek dichter bij de basismachine 
    komt.
    Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver-
    eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van 
    de riem en het maaidek en wordt het omschakelen 
    naar de reinigingsstand en de servicestanden ge-
    makkelijker.
    Spanning van riem halen:
    1. Verwijder de borgpennen (25:G) aan beide zij- den.
    2. Open de snelsluitingen door de achterste ge- deelten met uw hiel naar beneden te drukken. 
    Zie (25:F).
    Als de snelsluitingen geopend zijn, rus-
    ten de maaidekarmen losjes in de asge-
    deelten. Het maaidek mag nooit in de 
    servicestand of reinigingsstand worden 
    gezet zonder de snelsluitingen na het 
    loshaken van de riem van het maaidek 
    weer te vergrendelen.
    3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.:
     Haak de riem los.
     Vervang het maaidek door de maaidekarmen los  te haken. Zie afb. 27.
    Riem aanspannen:
    Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder-
    staande instructies.
    Draai de hendel niet met uw handen. U 
    kunt bekneld raken!
    1. Plaats uw voet op de hendel (26:J) en draai  voorzichtig een halve slag naar voren.
    2. Plaats de borgpen (25:G).
    3. Ga hetzelfde te werk aan de andere kant.3 TOEPASSINGEN
    De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij 
    de volgende werkzaamheden met de aangegeven 
    originele STIGA-accessoires:
    Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht van maximaal 100 N.
    De duwkracht van getrokken accessoires op het 
    trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
    LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan-
    ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat-
    schappij.
    LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    Werkzaamheden Accessoires, origineel van  STIGA
    Gras maaien Maaidekken gebruiken: 95  Combi, 95 Combi El, 100 
    Combi 3, 100 Combi 3 El, 105 
    Combi, 105 Combi El, 110 
    Combi Pro, 110 Combi Pro El, 
    Klepelmaaier
    Vegen Veegmachine of veegmachine  met opvangbak gebruiken. 
    Voor de eerste optie wordt het 
    gebruik van een 
    stofbeschermer aanbevolen.
    Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees  gebruiken. Sneeuwkettingen en 
    framegewichten zijn aanbevo-
    len.
    Gras en bladeren 
    vegen Getrokken opvangbak 38 of 
    42 gebruiken. 
    Gras- en blad-
    transport Transportkar (Pro of Combi) 
    gebruiken.
    Zand strooien Zandstrooier gebruiken. Kan  ook voor het strooien van zout 
    worden gebruikt. Gebruik van 
    sneeuwkettingen en 
    framegewichten wordt 
    aanbevolen.
    Onkruidbestrij-
    ding op grindpa-
    den Een aan de voorzijde 
    gemonteerde onkruidschoffel 
    gebruiken.
    Kanten van 
    gazons snijden Kantensnijder gebruiken.
    Ontmossen Verticuteermachine gebruiken. 
    						
    							86
    NEDERLANDSNL
    4 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    4.1 BIJVULLEN MET BENZINEGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit 
    brandstof voor tweetaktmotoren.
    De tank heeft een inhoud van 12 liter. Door de 
    transparante tank is het brandstofniveau makkelijk 
    af te lezen.
    LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt 
    houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden 
    bewaard.
    U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minder schadelijk is voor 
    mens en milieu.Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal daar-
    voor bestemde tank. 
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. Verwij-
    der nooit de vuldop en vul de machine 
    nooit met benzine wanneer de motor 
    loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul-
    buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de 
    benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten 
    zonder over te stromen. Zie afb. 9.
    4.2 CONTROLEER HET OLIEPEILBij aflevering is het carter gevuld met olie van het 
    type SAE 10W-30-olie.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
    rect is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan. Veeg de omgeving van de peilstok schoon. 
    Draai de oliepeilstok los en trek deze om-
    hoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    Plus, Residence, Prestige, Excellent:
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden  en 
    schroef deze vast. 
    Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om-
    hoog. Lees het oliepeil af.
    Ranger Svan, Royal:
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden  maar 
    schroef deze niet vast. Trek de peilstok weer om-
    hoog en lees het oliepeil af.
    Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil 
    onder deze markering staat. Zie afb. 10-12.
    Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep 
    komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver- hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep 
    komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste 
    niveau is bereikt.
    4.3 TRANSMISSIEO
    LIE CONTRO-
    LEREN
    Zie 5.6.1.
    4.4 VEILIGHEIDSCONTROLEControleer of de machine voldoet aan de onder-
    staande veiligheidscontrole. 
    De veiligheidscontrole moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet ge-
    bruiken! Breng de machine voor repa-
    ratie naar een servicewerkplaats!
    4.4.1 Algemene veiligheidscontrole
    4.4.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het be-
    veiligingssysteem werkt.
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen 
    en aansluitingen. Geen lekkages.
    Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen.
    Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit 
    en laat het pedaal 
    van de bedrijfsrem 
    omhoog komen. De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen.
    Geen abnormale geluiden.
    Status Handeling Resultaat
    Het koppelings-/rempe-
    daal is niet ingetrapt.
    De krachtafnemer is 
    niet ingeschakeld. Probeer te star-
    ten.
    De motor 
    start niet.
    Het koppelings-/rempe-
    daal is ingetrapt.
    De krachtafnemer is 
    ingeschakeld. Probeer te star-
    ten.
    De motor 
    start niet.
    Lopende motor. De 
    krachtafnemer is inge-
    schakeld. De bestuurder 
    gaat staan.
    De motor 
    stopt dan.
    Lopende motor. Verwijder  zekering 10 A.
    Zie afb. 28.De motor 
    stopt dan. 
    						
    							87
    NEDERLANDSNL
    4.5 STARTEN1.  Open de benzinekraan. Zie 15.
    2.  Controleer of the bougiekabel(s) op de bou-gie(s) is/zijn geplaatst.
    3.  Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld  is. 
    4.  Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 
    5.  Plus, Residence, Prestige:
    Starten van een koude motor – zet de gashendel 
    helemaal in de chokestand. 
    Starten van een warme motor – zet de gashendel 
    op vol gas (ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand).
    Ranger Svan, Royal, Excellent:
    Zet de gashendel op vol gas. 
    Starten van een koude motor - trek de choke-
    hendel volledig uit. 
    Starten van een warme motor – druk de choke-
    hendel volledig in.
    6.  Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
    7.  Draai de contactsleutel om en start de motor.
    8 Plus, Residence, Prestige:
    Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashen-
    del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm ach-
    ter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt. 
    Ranger Svan, Royal, Excellent:
    Wanneer de motor is gestart, duwt u de choke-
    hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 
    9. Laat de machine na een koude start niet onmid- dellijk belast werken, maar laat de motor eerst 
    een paar minuten warmdraaien. Op die manier 
    kan de olie eerst opwarmen. 
    Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
    4.6 BEDIENINGSTIPSControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer-
    ken op hellingen. Zie 4.2. 
    Wees voorzichtig bij het rijden op hel-
    lingen. Start of stop niet plotseling wan-
    neer u een helling op- of afrijdt. Rijd 
    nooit dwars over een helling. Rijd van 
    boven naar beneden en van beneden 
    naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om controle over de 
    machine te houden en het risico op kan-
    telen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste versnel-
    ling en bij vol gas het stuur niet volledig 
    naar één kant. De machine kan dan 
    kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    middensturing en de zittinghouder. An-
    ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit 
    met de machine als de motorkap open 
    is.
    4.7 STOPPENSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet 
    de motor af door de contactsleutel om te draaien.
    Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.
    Als u de machine zonder toezicht ach-
    terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma-
    ken en de contactsleutel verwijderen.
    Direct na gebruik kan de motor bijzon-
    der heet zijn. Raak de demper, de cilin-
    der of de koelribben niet aan. Dit kan 
    ernstige brandwonden veroorzaken.
    4.8 REINIGING
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage. 
    Spuit nooit water onder hoge druk op 
    de machine. Hierdoor kunnen asafdich-
    tingen, elektrische onderdelen of hyd-
    raulische kleppen beschadigd raken.
    Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen 
    de radiatorvinnen. Hierdoor zal de ra-
    diator beschadigd raken. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
     Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. 
     Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
     Reinig de luchtinlaat van de motor (10-12:W).
     Start na het reinigen de machine en een eventu- eel gemonteerd maaidek om water te verwijde-
    ren dat anders lagers zou kunnen binnendringen 
    en beschadigen. 
    						
    							88
    NEDERLANDSNL
    5 ONDERHOUD
    5.1 ONDERHOUDSPROGRAMMAOm de machine voortdurend in goede staat te hou-
    den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook 
    in verband met het milieu, moet het onderhouds-
    programma van STIGA worden gevolgd.
    De inhoud van dit programma vindt u in het bijge-
    voegde serviceboekje.
    Basic service
     moet altijd door een erkende service-
    werkplaats worden uitgevoerd.
    Eerste onderhoud en Intermediate Service
     zou 
    door een erkende servicewerkplaats moeten wor-
    den uitgevoerd, maar kan ook door de gebruiker 
    worden gedaan. De inhoud van deze programmas 
    staat in het serviceboekje en de handelingen zijn 
    beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” en 
    hieronder.
    Onderhoud dat door een erkende servicewerk-
    plaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw 
    machine professioneel wordt onderhouden met 
    originele reserveonderdelen.
    Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een 
    erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in 
    het onderhoudsboekje.  Een serviceboekje waarin 
    ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waar-
    devol document dat de tweedehandswaarde van de 
    machine verhoogt.
    5.2 VOORBEREIDINGAlle service en onderhoud moet worden uitge-
    voerd op een stilstaande machine waarvan de mo-
    tor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan wegrol-
    len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
    rem.
    Zet de motor af.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door de bougiekabel(s) los te maken van 
    de bougie(s) en de contactsleutel te ver-
    wijderen. 
    5.3 BANDENSPANNINGPas de bandenspanning op de volgende manier 
    aan:
    Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). 
    Achter: 0,4 bar (6 psi). 
    5.4 MOTOROLIE VERVANGENDit gedeelte bevat tabellen met de verschillende 
    motoren die gebruikt worden in de STIGA reeks. 
    Markeer de gegevens die voor uw machine/motor 
    van toepassing zijn. 5.4.1 Vervangingsintervals
    In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren 
    en maanden aangegeven. Voer de betreffende han-
    deling uit op het moment dat zich het eerst voor-
    doet.
    Ververs de olie regelmatiger als de machine onder 
    extreme condities of bij hoge omgevingstempera-
    turen wordt gebruikt.
    5.4.2 Motorolie
    Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
    Gebruik olie zonder toevoegingen.
    Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting 
    van de motor leiden. 
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten afkoe-
    len voordat u de olie aftapt.
    1.  Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een  slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 10-
    12:Y.
    2.  Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang  en trek de bougie los.
    3. Vang de olie op in een vat.
    LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie-
    men.
    4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren  van afgewerkte olie op.
    5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de  klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
    6.  Verwijder de oliepeilstok en vul de machine  met nieuwe olie.
    Machine 1e keer Vervolgens 
    met tussen- pozen van 
    Plus, Residence, Pres-
    tige, Excellent (B&S) Bedrijfsuren/maanden
    Olie verversen 5 uur 50 uur/
    12 maanden
    Filter vervangen. - 100 uur
    Ranger Svan, Royal 
    (Honda) Bedrijfsuren/maanden
    Olie verversen 20 uur/
    1 maand 100 uur/
    6 maanden
    Filter vervangen. - 100 uur/
    6 maanden
    Olie SAE 10W-30
    Serviceklasse SJ of hoger 
    						
    							89
    NEDERLANDSNL
    Hoeveelheid olie:
    7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat  u deze 30 seconden stationair draaien. 
    8. Controleer of er een olielek is.
    9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2.
    5.4.3 Oliefilter
    Tap eerst de motorolie af en installeer de olieaftap-
    plug zoals hierboven beschreven. Vervang vervol-
    gens het oliefilter op de volgende wijze:
    1. Maak rond het filter schoon en demonteer het  filter.
    2. Bevochtig de pakking van het nieuwe filter met  olie.
    3. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo  ver vast dat de pakking de motor raakt. Draai 
    het filter dan nog 1/2 tot 3/4 slag verder.
    4. Ga verder met punt 7 onder 5.4.2 Motorolie  hierboven.
    5.5 BENZINEFILTER (10-12:Z)Vervang het benzinefilter elk seizoen.
    Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat 
    het nieuwe filter is geïnstalleerd.
    5.6 TRANSMISSIE, OLIE (PRESTI- GE, RESIDENCE, ROYAL)
    De olie in de hydraulische krachtoverbrenging 
    moeten regelmatig worden gecontroleerd/aange-
    past of vervangen zoals aangegeven in onderstaan-
    de tabel.
    Type olie: Synthetische olie 5W-50.
    Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter.
    5.6.1 Controle - aanpassen
    1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.
    2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 
    20:P. Het oliepeil moet tot de lijn komen. 
    3. Vul indien nodig olie bij. 5.6.2 Aftappen
    1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op 
    verschillende snelheden lopen om de transmis-
    sieolie op te warmen.
    2. Plaats de machine volledig horizontaal.
    3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals  aangegeven in afb. 7:A, B.
    4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één  onder de vooras.
    5. Open het oliereservoir door de kap te verwijde- ren. 
    Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel 
    voor de olieaftapplug. Het gebruik van 
    ander gereedschap beschadigt de plug.
    6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras.  Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleu-
    tel. Zie afbeelding 21.
    7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Ge- bruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie 
    uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 22.
    8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug- gen van de vooras intact zijn. Zie afb. 22. Plaats 
    de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm.
    De olieaftapplug wordt beschadigd als 
    hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid. 
    9.  Controleer of de pakking op de olieaftapplug  van de achteras intact is. Zie afb. 21:V. Plaats 
    het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot 
    5 Nm.
    10.Trek de olie uit het onderste deel van het reser- voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 
    23.
    11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af.
    5.6.3 Vullen
    De motor mag nooit draaien als de ach-
    terste koppelingshendel naar binnen is 
    geduwd en de voorste koppelingshendel 
    uitgetrokken is. Dit beschadigt de as-
    borging.
    1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie.
    Als de motor binnen moet draaien, 
    dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgas-
    sen kunnen worden afgevoerd.
    2. Controleer of de koppelingshendel van de ach- teras uitgetrokken is.
    3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift  de koppelingshendel van de vooras automatisch 
    naar binnen.
    4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar  buiten.
    LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem 
    ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol 
    is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen.
    Machine
    Hoeveelheid olie (ongeveer)
    Filter niet ver- vangen Filter vervangen
    Plus, 
    Residence 1,4 liter
    -
    Prestige 1,4 liter 1,5 liter
    Excellent 1,6 liter 1,7 liter
    Ranger Svan 0,9 liter 1,05 liter
    Actie 1e keer
    Vervolgens met 
    tussenpozen van 
    We r k u r e n
    Niveau controleren - 
    aanpassen.  -5
    0
    Olie verversen. 5 200 
    						
    							90
    NEDERLANDSNL
    5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te blokkeren met een houten wig. Zie afb. 24. Vul 
    het oliereservoir handmatig met nieuwe olie.
    6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit  draaien.
    7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in  de stand achteruit. Ga door met het bijvullen 
    van de olie.
    8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit  draaien.
    9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hier- boven is aangegeven, en ga door met het bijvul-
    len van de olie tot het borrelen in het reservoir 
    stopt.
    10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het oliere- servoir en sluit de motorkap.
    11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas  zonodig het olieniveau aan.
    5.7 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    5.8 BESTURINGDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon-
    troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 wer-
    kuren.
    5.8.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    5.8.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
    1. Zet de machine in de recht vooruit-stand.
    2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 16.
    3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling  meer is.
    4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of  het stuur recht staat.
    5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene  moer losser en de andere vaster.
    Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor 
    wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van 
    de kabels toe.
    5.9 ACCU
    Als u het zuur in uw ogen of op uw huid 
    krijgt, kan dit ernstig letsel veroorza-
    ken. Als er zuur op uw lichaam terecht-
    komt, moet u het betreffende 
    lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen 
    met een ruime hoeveelheid water en zo 
    snel mogelijk medische hulp zoeken. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
    vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij-
    voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    5.9.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de hand- leiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela- den.
    5.9.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, 
    dient deze een constante spanning te hebben.
    Neem contact op met uw leverancier voor een der-
    gelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een standaard 
    oplader wordt gebruikt. 
    5.9.3 Verwijderen/Plaatsen
    De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen 
    of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden 
    met het volgende:
     Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel  los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
     Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op  de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de negatieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet in de goede volgor-
    de aansluit of losmaakt, kan er kortslui-
    ting ontstaan en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
    namo en de accu beschadigd.
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken. 
    						
    All Stiga manuals Comments (0)

    Related Manuals for Lawn Tractor 8211 0003 11 Park Stiga Plus Residence Operators Manual