Mountfield Lawn Mower 2135H Instructions Manual
Have a look at the manual Mountfield Lawn Mower 2135H Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 153 Mountfield manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
![](/img/blank.gif)
31 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing • Draag geschikte kleding wanneer u de machine gebruikt. Draag geen loshangende kleding, sieraden, een sjaal, ee n das enzovoort. Deze kunnen in de draaiende onderdelen vast komen te zitten. Steek lang haar op. • Controleer zorgvuldig het gebied dat u wilt maaien/sneeuwvrij wilt maken. Verwijder alle losse stenen, takjes, stukken ijzerdraad of andere vreemde voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen. • Waarschuwing - benzine is uiterst brandbaar. a. Bewaar benzine altijd in een verpakking die daarvoor speciaal is bedoeld. b. U mag de machine alleen buiten met benzine (bij)vullen. Rook nooit wanneer u de machine met benzine (bij)vult. c. Vul de machine met benzine voordat u de motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. d. Start nooit de motor wanneer u benzine hebt gemorst, maar verwijder de machine van de plaats waar u be nzine hebt gemorst en probeer te voorkomen dat er vonke n ontstaan totdat de benzine is verdampt. e. Vergeet niet na het vullen de dop op de benzinetank en het vat te schroeven. • Vervang defecte dempers. • Controleer voor gebruik altijd of de messen en de bevestigingsonderdelen niet zijn versleten of beschadigd. Vervang vers leten of beschadigde onderdelen als een set, zodat de juiste balans behouden blijft. • De accu (op elektrisch gestarte machines) geeft explosieve gassen af. H oud de machine uit de buurt van vonken, vuur en sigaretten. Zorg dat er bij het opladen voldoende ventilatie is. • De accu bevat giftige stoffen. Beschadig de accubehuizing niet. Zorg wanneer de behuizing is beschadigd dat u niet in aanraking komt met de inhoud van de accu. • Gooi oude, defecte accus niet bij het afval. Vraag bij uw gemeente na hoe u de accu op de juiste manier moet weggooien. • Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt. Hierbij kunnen vonken ontstaan, waardoor brand kan worden veroorzaakt. 2.3 RIJDEN• Start de motor volgens de instructies in de handleiding. Houd uw voe ten uit de buurt van de messen. • Laat de motor niet lopen in besloten ruimten waar gevaarlijke koolmonoxidegassen zich kunnen verzamelen. • Gebruik de machine alleen overdag of bij goede verlichting. • Gebruik altijd gehoorbescherming. • Rijd voorzichtig wanneer u obstakels nadert die uw zicht beperken. • Houd kinderen altijd uit de buurt van het werkgebied van de ma chine. Zorg dat een andere volwassene op de kinderen let. • Rijd voorzichtig achteruit. Kijk voordat en terwijl u achteruit rijdt, achter u om te controleren of er geen obstakels aanwezig zijn. Kijk uit met kleine kinderen. • Zet de messen en de verbinding los voordat u de motor start. • Houd uw handen of voeten nooit bij of onder draaiende onderdelen. Kijk uit voor de messen. Ga nooit recht voor de uitvoeropening staan. • Gebruik de machine niet op een nat gazon. • Rijd voorzichtig op hellingen. Start of stop niet plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt. • Laat het koppelingspedaal langzaam los. Rijd altijd met het koppelingspedaal omlaag en laat het pedaal niet los wanneer u een helling af rijdt. • Rijd nooit dwars op de helling. Rijd van boven naar beneden, en va n beneden naar boven. • Gebruik een lage versnelling wanneer u de aandrijving inschakelt, met name in lang gras. Neem gas terug op hellingen en wanneer u scherpe bochten maakt, om te voorkomen dat de machine kantelt of u de controle over de machine verliest. • Let goed op gaten in de grond en andere verborgen gevaren. • Rijd niet te dicht bij greppels of hoge randen. De machine kan omvalle n wanneer een wiel over de rand komt of wanne er de rand afbreekt. • Ga zorgvuldig te werk wanneer u iets sleept of zware apparatuur gebruikt. a. Gebruik alleen een goedgekeurde sleepinrichting. b. Houd de lading beperk t, zodat u deze goed onder controle kunt houden. c. Maak geen plotselinge bochten. Rijd voorzichtig achteruit. d. Gebruik wielgewichten of een gewicht op de voorzijde wanneer dit in de handleiding wordt aanbevolen. • Let goed op het verkeer bij kruispunten of in de buurt van wegen. • Stop de messen wanneer u tijdens het maaien over een ander oppervla k dan gras rijdt. • Richt wanneer u accessoir es gebruikt de uitvoer nooit op iemand die ernaast staat, en laat niemand bij de machine staan wanneer deze is ingeschakeld. • Gebruik de machine nooit met te weinig bescherming of zonder dat de veiligheidsmechanismen zijn geplaatst.
![](/img/blank.gif)
32 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing • U mag bestaande veiligheidsmechanismen niet losmaken of uitschakelen . Controleer elke keer voordat u de machine gebruikt of de veiligheidsmechanismen werken. • Verander de instelling va n de regelaar van de motor niet en laat de motor niet op een te hoog toerental lopen. Bij hoge toerentallen van de motor neemt de kans op persoonlijk letsel toe. • Raak machineonderdelen die tijdens gebruik warm worden, niet aan. U loopt dan de kans op brandwonden. • Verlaat de zitplaats va n de bestuurder alleen wanneer u: a. het krachtafneempunt hebt uitgeschakeld en de accessoires omlaag hebt gezet. b. de versnelling in de ne utrale stand hebt gezet en de parkeerrem hebt geactiveerd. c. de motor hebt uitgeschakeld en de sleutel hebt verwijderd. • Gebruik alleen accessoires die zijn goedgekeurd door de fabr ikant van de machine. • U mag de machine niet gebruiken zonder dat u in de gereedschapsbeve stigingspunten van de machine accessoires/gereedschappen hebt geplaatst. Rijden zonde r accessoires kan een negatief effect hebben op de stabiliteit van de machine. • Ga voorzichtig te werk wanneer u een grasopvangbak of andere accessoires gebruikt. Hierdoor kan de stabiliteit van de machine veranderen. Dit geldt met name op hellingen. • Schakel de aandrijving va n de accessoires uit, schakel de motor uit en maak de bougiekabel los of verwijder het contactsleuteltje: a. wanneer u takjes en vuil moet verwijderen als de uitvoer verstopt is geraakt. b. wanneer u de machine wilt controleren, reinigen of onderhoud aan de machine wilt verrichten. c. wanneer u wilt controleren of er schade is ontstaan en reparaties wilt uitvoeren voordat u de machine na een botsing met een vreemd voorwerp weer start en in gebruik neemt. d. Wanneer u de machine wilt controleren wanneer deze sterk begint te trillen. (Controleer de machine direct.) • Maak de aandrijving naar de accessoires los tijdens transport of wanneer u de machine niet gebruikt. • Schakel de motor uit en maak de aandrijving naar de accessoires los: a. voordat u de machine met benzine vult. b. voordat u de grasopvangbak verwijdert. c. voordat u de hoogte aanpa st, wanneer dit niet mogelijk is vanaf de positie van de bestuurder. • Zet de machine in een lagere versnelling wanneer u de motor wilt uitschakelen. Wanneer de motor is uitgerust met een brandstofafsluiter, moet u deze uitschakel en wanneer het werk klaar is. • Wees voorzichtig wanneer u een machine hebt met meerdere maaidekken, want als er één mes draait, kunnen de andere messen ook gaan draaien. • U mag met de machine, uitgerust met de oorspronkelijke ac cessoires, niet rijden op een helling met een steilere hellingshoek dan 10º. • De oorspronkelijke messen van het maaidek mogen niet worden vervangen door niet- oorspronkelijke messen die bijvoorbeeld zijn bedoeld voor verwijderin g van mos. Wanneer u dergelijke messen gebruikt, vervalt de garantie. Ook bestaat de kans op er nstig letsel of schade aan personen of eigendom. • Ga voorzichtig te werk bij het laden en ontladen van de machine op ee n vrachtwagen of aanhangwagen. 2.4 ONDERHOUD EN OPBERGEN• Zet alle schroeven en moeren zo vast dat de machine veilig kan worden gebruikt. • Controleer regelmatig of de schroeven van de messen van het maaidek stevig vast zitten. • Controleer regelmatig de werking van de remmen. Onderhoud de remmen goed en repareer ze indien nodig. • Berg de machine nooit op met benzine in de tank in gebouwen waar de dampen in aanraking kunnen komen met open vuur of vonken. • Laat de motor afkoelen voordat u de machine opbergt. • Zorg ter voorkoming van brandgevaar dat er geen gras, bladeren of overtollige olie in de motor, demper, accu en benzinetank komen. • Controleer regelmatig of de grasopvangbak is versleten of beschadigd. • Vervang versleten of beschadigde onderdelen voor de veiligheid. • Gebruik altijd originele reserveonderdelen. Niet-originele rese rveonderdelen kunnen verwondingen veroorzaken, ook al passen ze in de machine. • Vervang beschadigde waarschuwings- en instructiestickers. • Wanneer er geen me chanische vergrendeling aanwezig is voor de transportpositie, moet u het maaidek omlaag zetten wanneer u de machine parkeert, opbergt of onbewaakt achterlaat. • Wanneer u de benzinet ank moet leegmaken, moet u dit buiten doen. • Berg de machine zo op dat kinderen deze niet kunnen bereiken.
![](/img/blank.gif)
33 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing • De accu bevat zuur. Bij mechanische schade of overlading kan het zuur uit de accu lekken. • Overlaad de accu nooit. Door overlading van de accu kan deze ontploffen, waarbij het zuur alle kanten opspat. • Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel ve roorzaken. Als er zuur op uw lichaam terechtkomt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. • Zuurdampen kunnen bij inademing letsel veroorzaken aan slijmvliezen en andere inwendige organen. Zoek onmiddellijk medische hulp als u zuurdampen hebt ingeademd. • Zuur kan ernstige scha de veroorzaken aan gereedschappen, kleding en ander materiaal. Spoel gemorst zuur onmiddellijk weg met water. • Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt, want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen sieraden niet in contact kunnen komen met de accupolen. • Als er schade is ontstaa n aan de behuizing, het deksel of de contactpunten van de accu of als er interferentie optreedt bi j de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. 2.5 OPBERGENMaak de benzinetank leeg. Start de motor en laat deze lopen totdat ze stopt. Vervang de olie terwijl de motor nog warm is. Schroef de bougie los en giet een eetlepel olie in de cilinder. Laat de motor enkele slagen draaien zodat de olie in de cilinder wo rdt verspreid. Plaats de bougie. Reinig de volledige mach ine. Het is met name belangrijk om onder het maaidek te reinigen. Werk beschadigde verf bij om roest te voorkomen. Berg de machine binnen op een droge plaats op. Machines met een elektrische starter: Verwijder de accu. Bewa ar deze goed opgeladen op een koele plaats (tusse n de 0°C en de 15°C) Op de juiste bewaartemper atuur zou de accu elke vier maanden moeten worden opgeladen. Het accuzuur is extreem bijtend en kan verwondingen en beschadigingen aan de huid en aan kleding veroorzaken. Draag altijd rubberen handschoenen en een bril (veiligheidsbril) om uw ogen te beschermen. Adem geen zuurdampen in. Laat de accu niet te veel hellen, want dan kan het accuzuur eruit lopen op de handen of de kleding. Spoel wanneer dit gebeurt, het zuur met veel water af. 3 MONTAGE Om verwondingen en schade te voorkomen, dient u de machine niet te gebruiken voordat alle aangegeven maatregelen in deze gebruiksaanwijzing zijn opgevolgd. 3.1 MONTAGE-ONDERDELENDe voor de montage be nodigde onderdelen zijn meegeleverd. Zie afb. 1. In zak meegeleverd: Aand.Aant. Omschrijving Afmeting A 1 Trekplaat B 2 Schroef met flens 8 x 20 C 2 Schroef voor accu D 2 Moer voor accu E 4 Ring 8,4 x 24 x 2,0 F2 Borstring G 4 Schroef 8 x 20 H 2 Vleugelmoer I 2 Contactsleutel J 1 Spanpin 6 x 36 K 1 Afstandsring 16 x 38 x 0,5 L 1 Afstandsring 16 x 38 x 1,0 P 2 Schroef M10 x 35 Q 2 Moer M10 Gemonteerd geleverd op de voorassen: Aand.Aant. Omschrijving M2 Borgring N 2 Ring met oog Bevestigd op gereedschapslift: Aand.Aant. Omschrijving O 2 Maaidekophanging 3.2 MOTORKAPOm bij te tanken en de motor en de accu te inspec- teren en onderhouden, ope nt u de motorkap. De motor mag niet draaien als u de kap opent. 3.2.1 Openen 1. Zorg dat de besturingsarmen in de voorste stand staan. 2. Trek de stoelvergrendeling (2:S) omhoog en kantel de stoel voorover. 3. Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de kap omhoog (afb. 3).
![](/img/blank.gif)
34 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 3.2.2 Sluiten Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de kap omlaag (afb. 3). De machine alleen gebruiken met gesloten kap. Ande rs bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 3.3 ACCUZie 7.8”. 3.4 ZITTINGLET OP! Om de installatie van de zitting te vereenvoudigen, voorziet u de vier schroeven van een druppeltje olie voordat u deze in de zitting schroeft. Maak de vergrendeling (2:S) los en klap de zittinghouder naar voren. Plaats de bevestiging als volgt in de achterste (bovenste) gaten: 1. Draai de borstringen (2:F) op de schroeven (2:G). 2. Duw de schroeven in de gaten van de zittinghouder. Plaats een sluitring 2:(I) tussen de zitting en de houder. 3. Draai de schroeven vast in de zitting. Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm. Als het aanhaalmoment groter dan 9±1,7 Nm is, ra akt de zitting beschadigd. 4. Zorg dat de zitting ee nvoudig in de gaten van de houder valt. Plaats de bevestiging als volgt in de voorste (onderste) gaten: 1. Draai de vleugelmoeren (2:H) op de schroeven (2:G). 2. Plaats een sluitring (2:I) op elke schroef. 3. Duw de schroeven door de gaten in de houder en draai ze met de ha nd vast in de zitting. 4. Klap de zitting terug in de gewenste positie. 5. Draai de vleugelmoeren (2:H) met de hand vast. De vleugelmoeren (2:H) en de zitting raken beschadigd als u gereedschap gebruikt. De zitting kan worden opge klapt. Als de machine buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar voren zodat het kussen niet nat wordt. De stoel is vergrendeld. Om de stoel op of terug te klappen, trekt u eerst de vergrendeling (2:S) naar boven . 3.5 STUURWIELVoor een minimale spe ling van de stuurkolom moeten de afstandsringen (4:K) en/of (4:L) als volgt tussen de stuurkolombus en de -houder worden geplaatst. 1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en zet de bus vast door de spanstift (4:J) er voor ongeveer 1/3 in te steken. 2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog. 3. Controleer aan de bui tenkant of er geen sluitringen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van 1,0 mm of beide sl uitringen in het gat kunnen worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er moet een klein beetje speling zijn. 4. Trek de splitpen eruit en maak de stuurkolombus open. 5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven. 6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en vergrendel deze door de sp anstift er volledig in te steken. Zorg dat deze pen geborgd is. 3.6 TREKHAAK Monteer trekhaak (5:A) in de twee gaten aan de onderzijde van de achteras met de schroeven (5:B). Draai de schroeven stevig vast. Aanhaalmoment: 22 Nm. 3.7 MAAIDEKOPHANGINGHier wordt alleen de installatie op de rechteras beschreven. Voor de li nkeras geldt dezelfde procedure. 1. Verwijder de borgring (15:M) en buitenste ring (15:N). 2. Installeer de ma aidekophanging (15:O). De ring (15:N) met het oog moet altijd tegen de borgring worden geplaatst. Anders kan de borgring losraken. 3. Plaats de buitenste ri ng (15:N) en de borgring (15:M). 4. Smeer de smeerpunten van de maaidekophanging met een sm eerpistool tot er vet langs de as naar buiten komt. De schroeven (1:P) en de moeren (1:Q) moeten worden gebruikt bij de installatie van het gereedschap in de ma aidekarmen (15:O). 3.8 BANDENSPANNING Controleer de bandenspanning. De juiste waarden zijn: Voor: 0,4 bar (6 psi). Achter: 1,2 bar (17 psi). 3.9 ACCESSOIRES Voor de montage van acce ssoires kijkt u in de aparte montagehandleiding die bij iedere accessoire wordt geleverd. Opmerking: Het maaidek is als accessoire leverbaar.
![](/img/blank.gif)
35 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 4 BESCHRIJVING 4.1 AANDRIJVINGDe machine heeft voorwielaandrijvingGereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door aandrijfriemen. 4.2 BESTURINGDe machine heeft achterwielbesturing. Daarom kan de machine gemakkelijk om bomen of andere obstakels heen rijden. Het sturen wordt geregeld via een kabel. 4.3 BEVEILIGINGSSYSTEEMDe machine is uitgerust met een elektrisch beveiligingssysteem. D it systeem onderbreekt bepaalde activite iten die door onjuiste handelingen gevaarlijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt. Controleer voor el k gebruik of het beveiligingssysteem werkt. 4.4 BEDIENING 4.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (6:P) U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie: 1. Trap het pedaal volledig in. 2. Laat het pedaal langzaam los. 4.4.2 Koppeling - parkeerrem (6:M) Druk nooit op het pedaal tijdens het rijden. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken. Het pedaal (6:M) heeft de volgende drie standen: 1. Pedaal omhoog - De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd. 2. Pedaal voor de helft ingetrapt - Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd. 3. Pedaal volledig ingetrapt - Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook gebruikt als noodrem. 4.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (6:N) De vergrendeling vergrendelt het koppelings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wo rdt gebruikt om de machine te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait. De parkeerrem moet tijdens het werk altijd uitgeschakeld zijn. Ve r g r e n d e l e n : 1. Trap het pedaal (6:M) volledig in. 2. Verplaats de vergrendeling (6:N) naar rechts. 3. Laat het pedaal los. 4. Laat de vergrendeling los. Ontgrendelen: Trap het pedaal volledig in en laat het weer los. 4.4.4 Rijden - bedrijfsrem (7:O) Als de machine niet remt zoals verwacht als he t pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (6:M) worden gebruikt als noodrem. Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelhe id). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de be drijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. 4.4.5 Gas- en chokehendel (7:T) Hendel om de snelheid te regelen en om te choken bij een koude start. Als de motor onregelmatig loopt, bestaat er een kans dat de hendel te ver naar voren staat zodat de choke geactiveerd wordt. Dit beschadigt de motor, verhoogt het brandstofgebruik en is schadelijk voor het milieu. 1. Choke - voor het starten van een koude motor. De choke staat in de bovenste stand in de groef. Gebruik deze functie niet als de motor warm is. 2. Vol gas - bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. Om de gashendel op vol gas te zetten, zet u de hendel ongeveer 2 cm achter de chokestand. 3. Stationairloop.
![](/img/blank.gif)
36 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 4.4.6 Contactslot/koplamp (7:U) Het contactslot wordt gebruikt om de motor te starten en uit te schakelen. Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ontladen en worden beschadigd. Vier standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2/3. Rijstand. 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sl eutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is. 4.4.7 Krachtafnemer (7:Q) De krachtafnemer mag nooit ingeschakeld zijn wanneer het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap in de transportstand st aat. Dit beschadigt de riemtransmissie. Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafnemer voor aandr ijving van het maaidek en aan de voorzijde ge monteerde accessoires. Twee standen: 1.Voorste stand - krachtafnemer uitgeschakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer ingeschakeld. 4.4.8 Koppelingshendel (fig. 8) Hendel om de traploze transmissie uit te schakelen. Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen zonder de motor te gebruiken. De ontkoppelingsh endel mag nooit tussen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en beschadiging van de transmissie. Twee standen: 1. Hendel naar buiten - transmissie ingeschakeld voor normaal gebruik. U hoort een klik als de hendel in deze stand wordt vergrendeld. 2. Hendel naar binnen – transmissie is uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden verplaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd. 5 TOEPASSINGEN De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij de volgende werkzaamhe den met de aangegeven originele GGP-accessoires: Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhanger altijd contact op met uw verzekeringsmaatschappij. LET OP! Deze machine is ni et bedoeld voor rijden op de openbare weg. 6 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met gesloten en vergrend elde kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 6.1 BIJVULLEN MET BENZINEZie afb. 9. Gebruik al tijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. De tank heeft een inhoud van 14 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen. LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minde r schadelijk is voor mens en milieu. Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daarvoor best emde tank. Werkzaam- heden Accessoires, origineel van GGP Gras maaien Maaidekken gebruiken: 85 C, 95 C Vegen Veegeenheid. Stofbeschermer wordt aanbevolen. Sneeuwruimen Sneeuwschuif. Sneeuwkettingen en framegewichten zijn aanbevolen. Gras en bladeren vegen Getrokken opvangbak 38 gebruiken. Gras- en bladtransport Transportkar Combi gebruiken.
![](/img/blank.gif)
37 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (t en minste de gehele vulbuis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer de ze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 8. 6.2 CONTROLEER HET OLIEPEILHet carter is bij aflevering altijd gevuld met SAE 10W-30-olie. Controleer voor elk gebruik of het oliepeil correct is. De machine moet op een vlakke ondergrond staan. Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok schoon is. Draai de oliepeilstok los en trek hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. Breng de oliepeilstok weer aan en draai hem vast. Trek de oliepeilstok weer omhoog. Lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil onder deze marker ing staat. Zie afb. 10. Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor oververhitten. Als het ol iepeil boven de “FULL”- streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt. 6.3 VEILIGHEIDSCONTROLEControleer of de ma chine voldoet aan de onderstaande veiligheidscontrole. De veiligheidscontrol e moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet gebruiken! Breng de machine voor reparatie naar een servicewerkplaats! 6.3.1 Algemene veiligheidscontrole 6.3.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor el k gebruik of het beveiligingssysteem werkt. 6.4 STARTEN1. Zie afb. 9. Open de benzinekraan die zich in de kap aan de linkera chterzijde bevindt. 2. Controleer of th e bougiekabel(s) op de bougie(s) is/zijn geplaatst. 3. Controleer of de kr achtafnemer uitgeschakeld is. 4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 5. Starten van een koude motor – zet de gashendel helemaal in de chokestand. Starten van een warme mo tor – zet de gashendel op vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand). 6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor. Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen.Geen lekkages. Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen. Alle schroeven zijn vastge- draaid. Olieleidingen Geen lekka ges. Geen schade. Rijd de machine voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. De machine stopt dan. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. Status Handeling Resultaat Het koppelings-/ rempedaal is niet ingetrapt. De krachtafnemer is niet ingeschakeld. Probeer te starten. De motor start niet. Het koppelings-/ rempedaal is inge- trapt. De krachtafnemer is ingeschakeld. Probeer te starten. De motor start niet. Lopende motor. De krachtafnemer is ingeschakeld. De bestuurder gaat staan. De motor stopt dan. Lopende motor. Verwijder zekering 10 A.De motor stopt dan.
![](/img/blank.gif)
38 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashendel geleidelijk na ar vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokest and) als u de choke gebruikt hebt. 9. Laat de machine na een koude start niet onmiddellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. 6.5 BEDIENINGSTIPSControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werken op hellingen. Zie 6.2. Wees voorzichtig bi j het rijden op hellingen. Start of stop niet plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden. Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kantelen te beperken. Draai bij rijden in de hoogste versnelling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder. Anders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. Rijd nooit als het maaidek in de transportpositie st aat. Dit veroorzaakt schade aan de aandr ijfsnaar van het maaidek. 6.6 STOPPENSchakel de krachtafnemer u it. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien. Sluit de benzinekraan. D it is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden. Als u de machine zonder toezicht achterlaat, moet u de bougiekabel(s) losmaken van de boug ie(s). Trek ook de sleutel uit het contactslot. Direct na gebruik kan de motor bijzonder heet zijn. Raak de demper, de cilinder of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. 6.7 REINIGING Om het gevaar op br and te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrij houden van gras, bladeren en olie. Om het gevaar op br and te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. Spuit nooit water on der hoge druk op de machine. Hierdoor kunnen asafdich- tingen, elektrische onderdelen of hyd- raulische kleppen beschadigd raken. Spuit nooit lucht onde r hoge druk tegen de radiatorvinnen . Hierdoor zal de radiator beschadigd raken. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen. • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. • Reinig de luchtinlaat van de motor. • Start na het reinigen de machine en een eventueel gemonteerd maaidek om water te verwijderen dat anders lagers zou kunnen binnendringen en beschadigen. 7 ONDERHOUD 7.1 ONDERHOUDSPROGRAMMAOm de machine voortdure nd in goede staat te houden, de betrouw baarheid en veiligheid te bevorderen en het milieu te ontzien, moet het onderhoudsprogramma van GGP worden gevolgd. We raden u aan elke vorm van onderhoud aan een bevoegde servicewerkplaats over te laten. Dit garandeert dat de werkza amheden worden verricht door bekwaam personeel en dat originele reserveonderdelen worden gebruikt. 7.2 VOORBEREIDINGAlle service en onderhoud moet worden uitgevoerd op een stilstaa nde machine waarvan de motor is uitgeschakeld. Zorg dat de machine niet kan wegrollen. Gebruik daarom altijd de parkeerrem. Voorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te verwijderen. 7.3 BANDENSPANNING Pas de bandenspanning op de volgende manier aan: Voorzijde: 0,4 bar (6 psi). Achter: 1,2 bar (17 psi).
![](/img/blank.gif)
39 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 7.4 MOTOROLIE VERVANGENVVervang de motorolie de eerste keer na 5 werkuren, daarna na elke 50 werkuren of één keer per seizoen. Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of minstens één keer per seiz oen, als de motor extra hard of bij hoge omgevi ngstemperaturen moet werken. Gebruik olie volgens de onderstaande tabel. Gebruik olie zonder toevoegingen. Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden. Ververs de olie wanneer de motor warm is. Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoelen voordat u de olie aftapt. 1. Schroef de olieaf tapplug los (afb. 11). 2. Vang de olie op in een vat. Breng die olie vervolgens naar een milieustraat. Mors geen olie op de aandrijfriemen. 3. Schroef de o lieaftapplug vast. 4. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. Hoeveelheid olie: 1,4 l 5. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden st ationair draaien. 6. Controleer of er een olielek is. 7. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en controleer dan of het oliepeil overeenkomt met 6.2. 7.5 BENZINEFILTER (10:Q)Vervang het benzinefilter elk seizoen. Controleer of er geen be nzinelekkages zijn nadat het nieuwe filter is geïnstalleerd. 7.6 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn. 7.7 BESTURINGDe besturing moet na 5 werkuren worden gecontroleerd/afgesteld en vervolgens na elke 25 werkuren. 7.7.1 Controles Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten. 7.7.2 Afstelling Stel indien nodig de stuurkabels als volgt af: Span de stuurkabels door de moer vaster te draaien (14:R). Belangrij k! De schroefuiteinden van de stuurkabel moeten tijdens het bijstellen worden vastgehouden, zodat de kabe l niet draait. Gebruik een instelbare sleutel of vergelijkbaar gereedschap en zet die op de schroeve n aan de kabeluiteinden. Span de stuurkabels aan to t er geen speling meer is. Span de stuurkabels niet te strak. Daarmee wordt het sturen zwaarder, terwijl de slijtage van de kabels toeneemt. 7.8 ACCU Overlaad de accu nooit. Overladen kan de accu beschadigen. Zorg dat de accupolen geen kortsluiting maken,want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen sieraden niet in contact kunnen komen met de accupolen. Als er schade is ontstaan aan de behuizing, het deksel of de contactpunten van de accu of als er interferentie optreedt bij de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aangevuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volle dig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 7.8.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder afgebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de handleiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgeladen. 7.8.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, dient deze een consta nte spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een dergelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een standaard oplader wordt gebruikt. Olie SAE 10W-30 Serviceklasse SJ of hoger
![](/img/blank.gif)
40 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 7.8.3 Verwijderen/Plaatsen De accu zit onder de motorkap. Zie afbeelding 12. Bij het verwijderen of plaatsen van de accu dient u rekening te houden met het volgende: • Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve acc uklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+). • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-). Als u de kabels niet in de goede volgorde aansluit of losmaakt, kan er kortsluiting ontstaan en kan de accu beschadigd raken. Als u de kabels verwisselt, raken de dynamo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. 7.8.4 Reiniging Indien de accupolen geoxi deerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. 7.9 LUCHTFILTER Het is van groot belang dat het luchtfilter intact is en goed geplaatst is. Start de motor nooit zonder luchtfilter of met een beschadigd luchtfilter. Het luchtfilter (papierfilt er) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Reinig/vervang beid e filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfil- ter schoon. 2. Demonteer de luchtfilterkap (10:R) door de twee schroeven te verwijderen. 3. Demonteer het pa pierfilter (10:S). Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat opperv lak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervan- gen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa- pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum wo rden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd. 7.10 BOUGIEDe bougie(s) moet(en) na elke 200 werkuren worden vervangen (=b ij elke tweede basic service). Gebruik de meegeleverde bougie. Maak schoon rond de beve stiging van de bougie voordat u deze losmaakt. Bougie : Champion RC12YC of gelijkwaardig. Afstand elektroden: 0,75 mm. 7.11 LUCHTINLAAT (10:P)De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koelsysteem kan de mo tor beschadigd raken. Reinig de luchtinlaat va n de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeurig gereinigd. 7.12 SMERENAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na elke 25 werkuren en na elke wasbeurt worden gesmeerd. 7.13 ZEKERINGENAls een van de onderstaande problemen optreedt, moet u de betreffende zekering vervangen. De zekering(en) en de accu bevinden zich onder de motorkap. Onderdeel Actie Afb. Wiellager 3 smeernippels. Gebruik een smeerpistool met universeel vet. 13 Stuurka- bels Reinig de kabelen met een staal- borstel. Smeer de kettingen met univer- sele kettingspray. - Spannings- armen Smeer de lagerpunten met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit werkt het beste met twee per- sonen. 16 Bedie- ningska- bels Smeer de uiteinden van de kabels met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit moet worden gedaan door twee personen. 16 Smeer de smeerpunten van de maaidekophanging met een smeerpistool tot er vet langs de as naar buiten komt. 15