Lawn Mower Stiga Park 4WD, Power French Version Manual
Have a look at the manual Lawn Mower Stiga Park 4WD, Power French Version Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
21 FRANÇAISFR 12.12Admission d’air Voir 17:W. Le moteur est refroidi à l’air. Il peut être endommagé en cas de défaillance du système de refroidissement. Nettoyer l’admission d’air du moteur toutes les 50 heures de service. Le système de refroidissement est nettoyé de manière plus ap- profondie lors de chaque entretien de base. 12.13Lubrification Lubrifier les points de gr aissage toutes les 50 heu- res de service, conformé ment au tableau ci-des- sous, ainsi qu’après chaque lavage. 12.14Fusibles Si l’une des pannes ci-dessous se produit, rempla- cer le fusible correspondant (voir fig. 18). 13 BREVET - ENREGISTRE- MENT Cette machine et les pièces qui la composent sont enregistrées sous le n° de brevet : SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, US595 7497, FR772384, DE69520215.4, GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), SE0401554-1. GGP se réserve le droit de modifier le produit sans avis préalable. Objet Action Figur e Point cen- tral 4 nipples de graissage. Appliquer de la graisse univer- selle à l’aide d’un pistolet. Pomper jusqu’à ce que la graisse sorte de l’embout. 28 Chaîne de direction Nettoyer les chaînes à l’aide d’une brosse métallique. Lubrifier à l’aide d’un vaporisa- teur de graisse universelle pour chaînes. - Tendeurs Lubrifier les paliers de grais- sage à l’aide d’une burette en activant toutes les commandes. Pour plus de fac ilité, travailler à deux. 29 Câbles de commande Lubrifier les extrémités des câbles à l’aide d’une burette en activant toutes les commandes. Travailler à deux. 30 Problème Fusible Le moteur ne démarre pas ou s’arrête immédiatement. La batterie est chargée. 10 A L’épandeur de sable et le réglage électri- que de la hauteur de coupe ne fonction- nement pas. 20 A Aucune commande électrique ne fonc- tionne. La batterie est chargée. 30 A
22 NEDERLANDSNL 1 ALGEMEEN Dit symbool geeft een WAARSCHU- WING weer. Als de instructies niet nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstige persoonlijke verwon- dingen en/of schade. Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde VEILIGHEIDS- VOORSCHRIFTEN zorgvuldig door- nemen. 1.1 Symbolen Op de machine ziet u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet- tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden is. Betekenis van de symbolen: Waarschuwing! Lees vóór gebruik van de machine de ge- bruikershandleiding en de veiligheids- voorschriften. Waarschuwing! Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. Houd omstanders op afstand. Waarschuwing! Draag altijd gehoorbescherming. Waarschuwing! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. Waarschuwing! U mag met de machine, uitgerust met de originele accessoires, niet rijden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Waarschuwing! Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing. Waarschuwing! Kans op brandwonden. Raak de geluid- demper/katalysator niet aan. 1.2 Verwijzingen 1.2.1 Afbeeldingen De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding zijn genummerd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc. Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven: “2:C”. 1.2.2 Titels De titels in deze gebruike rshandleiding zijn op de volgende manier genummerd: “1.3.1 Algemene veiligheid scontrole” is een subti- tel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder deze titel vermeld. Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt al- leen het nummer van deze titel aangegeven. Bij- voorbeeld “Zie 1.3.3”. 2 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT EN 2.1 ALGEMEEN • Lees deze voorschriften zorgvuldig door. Zorg dat u bekend bent met alle bedieningsmechanismen en het juiste gebruik van de machine. • Alle bestuurders moeten zich voor gebruik aanmelden voor praktische training in de bediening van de machin e, en deze ook volgen. Hierbij moet met name wo rden gelet op het feit dat: a. u wanneer u een zitm aaier bedient zorgvuldig en geconcentreerd te werk moet gaan. b. het op hellingen niet mogelijk is een schuivende zitmaaier onder controle te houden door te remmen. De bela ngrijkste redenen voor het verliezen van de controle zijn: te weinig tractie, een uitzonderlij k hoge snelheid, te weinig remmen, het feit dat de machine niet geschikt is voor de taa k, te weinig aandacht aan het grondoppervlak of onjuist gebruik als een sleepvoertuig. • Laat de machine nooit door kinderen gebruiken of door iemand die niet op de hoogte is van deze instructies. In gemeentelijke verordeningen kunnen beperkingen worden aangegeven voor de leeftijd van de bestuurder. • Gebruik de machine nooit wanneer anderen, met name kinderen of dieren, in de buurt zijn. • De bestuurder is aansprakelijk voor ongelukken bij anderen of schade aan het eigendom van anderen. • Laat nooit kinderen of andere passagiers op de machine met u meerijden. Ze kunnen er van af vallen en ernstig gewond raken, of u kunt de machine hierdoor niet meer veilig besturen. • Gebruik de machine niet wanneer u onder invloed bent van alcohol, drugs of geneesmiddelen. Gebruik de machine ook niet wanneer u moe bent of zich niet lekker voelt.
23 NEDERLANDSNL 2.2 VOORBEREIDING • Draag stevige schoenen en een lange broek wanneer u de machine gebruikt. Gebruik de machine niet op blote voeten of met sandalen. • Draag geschikte kledi ng wanneer u de machine gebruikt. Draag geen loshangende kleding, sieraden, een sjaal, een das enzovoort. Deze kunnen in de draaiende onderdelen vast komen te zitten. Steek lang haar op. • Controleer zorgvuldig het gebied dat u wilt maaien/sneeuwvrij wilt maken. Verwijder alle losse stenen, takjes, stukken ijzerdraad of andere vreemde voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen. • Waarschuwing - benzine is uiterst brandbaar. a. Bewaar benzine altijd in een verpakking die daarvoor speciaal is bedoeld. b. U mag de machine alleen buiten met benzine (bij)vullen. Rook nooit wanneer u de machine met benzine (bij)vult. c. Vul de machine met benzine voordat u de motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. d. Start nooit de motor wa nneer u benzine hebt gemorst, maar verwijder de machine van de plaats waar u benzine hebt gemorst en probeer te voorkomen dat er vonken ontstaan totdat de benzine is verdampt. e. Vergeet niet na het vullen de dop op de benzinetank en het vat te schroeven. • Vervang defecte dempers. • Controleer voor gebruik a ltijd of de messen en de bevestigingsonderdelen niet zijn versleten of beschadigd. Vervang versleten of beschadigde onderdelen als een set, zodat de juiste balans behouden blijft. • De accu (op elektrisch gestarte machines) geeft explosieve gassen af. Houd de machine uit de buurt van vonken, vuur en sigaretten. Zorg dat er bij het opladen voldoende ventilatie is. • De accu bevat giftige stoffen. Beschadig de accubehuizing niet. Zorg wanneer de behuizing is beschadigd dat u niet in aanraking komt met de inhoud van de accu. • Gooi oude, defecte accus niet bij het afval. Vraag bij uw gemeente na hoe u de accu op de juiste manier moet weggooien. • Zorg dat de accu ge en kortsluiting maakt. Hierbij kunnen vonken ontstaan, waardoor brand kan worden veroorzaakt. 2.3 RIJDEN • Start de motor volgens de instructies in de handleiding. Houd uw voeten uit de buurt van de messen. • Laat de motor niet lopen in besloten ruimten waar gevaarlijke k oolmonoxidegassen zich kunnen verzamelen. • Gebruik de machine alle en overdag of bij goede verlichting. • Gebruik altijd gehoorbescherming. • Rijd voorzichtig wanneer u obstakels nadert die uw zicht beperken. • Houd kinderen altijd uit de buurt van het werkgebied van de machine. Zorg dat een andere volwassene op de kinderen let. • Rijd voorzichtig achteruit. Kijk voordat en terwijl u achteruit rijd t, achter u om te controleren of er geen obstakels aanwezig zijn. Kijk uit met kleine kinderen. • Zet de messen en de verbinding los voordat u de motor start. • Houd uw handen of voeten nooit bij of onder draaiende onderdelen. K ijk uit voor de messen. Ga nooit recht voor de uitvoeropening staan. • Gebruik de machine niet op een nat gazon. • Rijd voorzichtig op helli ngen. Start of stop niet plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt. • Laat het koppelingspedaal langzaam los. Rijd altijd met het koppelingspedaal omlaag en laat het pedaal niet los wanneer u een helling af rijdt. • Rijd nooit dwars op de helling. Rijd van boven naar beneden, en van beneden naar boven. • Gebruik een lage versnelling wanneer u de aandrijving inschakelt, me t name in lang gras. Neem gas terug op hellingen en wanneer u scherpe bochten maakt, om te voorkomen dat de machine kantelt of u de controle over de machine verliest. • Let goed op gaten in de grond en andere verborgen gevaren. • Rijd niet te dicht bij greppels of hoge randen. De machine kan omvallen wanneer een wiel over de rand komt of wa nneer de rand afbreekt. • Ga zorgvuldig te werk wanneer u iets sleept of zware apparatuur gebruikt. a. Gebruik alleen een goedgekeurde sleepinrichting. b. Houd de lading beperkt, zodat u deze goed onder controle kunt houden. c. Maak geen plotselinge bochten. Rijd voorzichtig achteruit. d. Gebruik wielgewichten of een gewicht op de voorzijde wanneer dit in de handleiding wordt aanbevolen.
24 NEDERLANDSNL • Let goed op het verkeer bij kruispunten of in de buurt van wegen. • Stop de messen wanneer u tijdens het maaien over een ander oppervlak dan gras rijdt. • Richt wanneer u accessoir es gebruikt de uitvoer nooit op iemand die ernaast staat, en laat niemand bij de machine staan wanneer deze is ingeschakeld. • Gebruik de machine nooit met te weinig bescherming of zonder dat de veiligheidsmechanismen zijn geplaatst. • U mag bestaande veiligheidsmechanismen niet losmaken of uitschakele n. Controleer elke keer voordat u de machine gebruikt of de veiligheidsmechanismen werken. • Verander de instelling van de regelaar van de motor niet en laat de motor niet op een te hoog toerental lopen. Bij hoge toerentallen van de motor neemt de kans op persoonlijk letsel toe. • Raak machineonderdelen die tijdens gebruik warm worden, niet aan. U loopt dan de kans op brandwonden. • Verlaat de zitplaats van de bestuurder alleen wanneer u: a. het krachtafneempunt hebt uitgeschakeld en de accessoires omlaag hebt gezet. b. de versnelling in de neutrale stand hebt gezet en de parkeerrem hebt geactiveerd. c. de motor hebt uitgeschakeld en de sleutel hebt verwijderd. • Gebruik alleen accessoires die zijn goedgekeurd door de fabrikant van de machine. • U mag de machine niet gebruiken zonder dat u in de gereedschapsbevestigingspunten van de machine accessoires/gereedschappen hebt geplaatst. Rijden zonder accessoires kan een negatief effect hebben op de stabiliteit van de machine. • Ga voorzichtig te werk wanneer u een grasopvangbak of andere accessoires gebruikt. Hierdoor kan de stabiliteit van de machine veranderen. Dit geldt me t name op hellingen. • Schakel de aandrijving van de accessoires uit, schakel de motor uit en maak de bougiekabel los of verwijder het contactsleuteltje: a. wanneer u takjes en vuil moet verwijderen als de uitvoer verstopt is geraakt. b. wanneer u de machine wilt controleren, reinigen of onderhoud aan de machine wilt verrichten. c. wanneer u wilt contro leren of er schade is ontstaan en reparaties wilt uitvoeren voordat u de machine na een botsing met een vreemd voorwerp weer start en in gebruik neemt. d. Wanneer u de machine wilt controleren wanneer deze sterk begint te trillen. (Controleer de machine direct.) • Maak de aandrijving naar de accessoires los tijdens transport of wanneer u de machine niet gebruikt. • Schakel de motor uit en maak de aandrijving naar de accessoires los: a. voordat u de machine met benzine vult. b. voordat u de grasopvangbak verwijdert. c. voordat u de hoogte aanpast, wanneer dit niet mogelijk is vanaf de positie van de bestuurder. • Zet de machine in een lagere versnelling wanneer u de motor wilt uitschakelen. Wanneer de motor is uitgerust met een brandstofafsluiter, moet u deze uitschakelen wanneer het werk klaar is. • Wees voorzichtig wanneer u een machine hebt met meerdere maaidekken, want als er één mes draait, kunnen de andere messen ook gaan draaien. • U mag met de machine, uitgerust met de oorspronkelijke accessoires, niet rijden op een helling met een steilere hellingshoek dan 10º. • De oorspronkelijke messen van het maaidek mogen niet worden vervangen door niet- oorspronkelijke messen di e bijvoorbeeld zijn bedoeld voor verwijderi ng van mos. Wanneer u dergelijke messen gebruikt , vervalt de garantie. Ook bestaat de kans op ernstig letsel of schade aan personen of eigendom. • Ga voorzichtig te werk bi j het laden en ontladen van de machine op een vrachtwagen of aanhangwagen. 2.4 ONDERHOUD EN OPBERGEN • Zet alle schroeven en moeren zo vast dat de machine veilig kan worden gebruikt. • Controleer regelmatig of de schroeven van de messen van het maaidek stevig vast zitten. • Controleer regelmatig de werking van de remmen. Onderhoud de remmen goed en repareer ze indien nodig. • Berg de machine nooit op met benzine in de tank in gebouwen waar de dampen in aanraking kunnen komen met open vuur of vonken. • Laat de motor afkoelen voordat u de machine opbergt. • Zorg ter voorkoming van brandgevaar dat er geen gras, bladeren of overtollige olie in de motor, demper, accu en benzinetank komen. • Controleer regelmatig of de grasopvangbak is versleten of beschadigd.
25 NEDERLANDSNL • Vervang versleten of beschadigde onderdelen voor de veiligheid. • Gebruik altijd originele reserveonderdelen. Niet-originele rese rveonderdelen kunnen verwondingen veroorzaken, ook al passen ze in de machine. • Vervang beschadigde waarschuwings- en instructiestickers. • Wanneer er geen mechanische vergrendeling aanwezig is voor de trans portpositie, moet u het maaidek omlaag zetten wanneer u de machine parkeert, opbergt of onbewaakt achterlaat. • Wanneer u de benzinetank moet leegmaken, moet u dit buiten doen. • Berg de machine zo op dat kinderen deze niet kunnen bereiken. • De accu bevat zuur. Bij mechanische schade of overlading kan het zuur uit de accu lekken. • Overlaad de accu nooit. Door overlading van de accu kan deze ontploffen, waarbij het zuur alle kanten opspat. • Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel ve roorzaken. Als er zuur op uw lichaam terechtkomt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. • Zuurdampen kunnen bij inademing letsel veroorzaken aan slijmvliezen en andere inwendige organen. Zoek onmiddellijk medische hulp als u zuurdampen hebt ingeademd. • Zuur kan ernstige schade veroorzaken aan gereedschappen, kleding en ander materiaal. Spoel gemorst zuur onmiddellijk weg met water. • Zorg dat de accu geen kor tsluiting maakt, want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen sieraden niet in contact kunnen komen met de accupolen. • Als er schade is ontst aan aan de behuizing, het deksel of de contactpunten van de accu of als er interferentie optreedt bi j de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. 3 OPBERGEN Maak de benzinetank leeg. Start de motor en laat deze lopen totdat ze stopt. Vervang de olie terwijl de motor nog warm is. Schroef de bougie los en giet een eetlepel olie in de cilinder. Laat de motor enkele slagen draaien zodat de olie in de cilinder wo rdt verspreid. Plaats de bougie. Reinig de volledige machine. Het is met name belangrijk om onder het maaidek te reinigen. Werk beschadigde verf bij om roest te voorkomen. Berg de machine binnen op een droge plaats op. Machines met een elektrische starter: Verwijder de accu. Bewaar deze goed opgeladen op een koele plaats (tussen de 0°C en de 15°C) Op de juiste bewaartemperatuur zou de accu elke vier maanden moeten worden opgeladen. Het accuzuur is extr eem bijtend en kan verwondingen en beschadigingen aan de huid en aan kleding veroorzaken. Draag altijd rubberen handschoenen en een bril (veiligheids bril) om uw ogen te beschermen. Adem geen zuurdampen in. Laat de accu niet te veel hellen, want dan kan het accuzuur eruit lopen op de handen of de kleding. Spoel wanneer dit gebeurt, het zuur met veel water af. 4 REPARATIES Bevoegde servicewerkplaatsen voeren reparaties en garantiewerkzaamhede n uit. Ze gebruiken originele reserveonderdelen. Originele GGP-onderdelen en accessoires zijn speciaal ontworpen voor GGP-machines. Niet-originele onderdelen en accessoires zijn niet gecontroleerd of goedgekeurd door GGP. Het gebruik van dergelijke onderdelen kan de werking en veiligheid van de machine aantasten. GGP is niet verantwoordelijk voor schade of verwondingen die zijn veroorzaakt door dergelijke producten. Originele reserveonderdelen worden geleverd door servicewerkplaatsen en een groot aantal dealers. Wij raden u aan de machine eens per jaar naar een bevoegde servicewerkplaats te brengen voor service, onderhoud en controle van de veiligheidsmechanismen.
26 NEDERLANDSNL 5 PRODUCTIDENTITEIT De identiteit van het product wordt bepaald door twee onderdelen: 1. De artikel- en serienummers op de machine: 2. Het model-, type- en serienummer van de motor. Gebruik deze identificatietermen tijdens al het contact met de servicewerkplaatsen en bij de aankoop van reserveonderdelen. Schrijf zo snel mogelijk na aanschaf van de machine het bovenstaande nummer op de laatste pagina van deze uitgave. 6 MILIEU Om milieutechnische re denen bevelen wij u aan specifieke aandacht te besteden aan de volgende punten: • Gebruik altijd alcylaatbenzine (“milieuvriendelijke benzine“). • Gebruik altijd een trechter en/of een benzinekan met overloopbeveiliging om te voorkomen dat u morst wanneer u de machine met benzine vult. • Vul de benzinetank niet helemaal tot aan de rand. • Voeg niet te veel motor- en/of transmissieolie toe (zie de gebruikersinstructies voor de juiste hoeveelheid). • Vang alle olie op tijd ens het olie verversen. Zorg dat u geen olie mors t. Lever de olie in bij een recyclingstation. • Gooi vervangen oliefilter s niet bij het normale afval. Lever ze in bij een recyclingstation. • Gooi vervangen loodaccus niet bij het normale afval. Lever de accu in bij een accu- inzamelingspunt voor recycling. • Vervang de demper wanner deze defect is. Gebruik altijd oorspronkelijke reserveonderdelen wanneer u reparaties uitvoert. • Wanneer de machine oorspronkelijk was voorzien van een katalysator en deze defect is geraakt, moet u de oude katalysator verwijderen en een nieuwe installeren. • Laat de carburator indien nodig altijd door een specialist afstellen. • Reinig het luchtfilter volgens de instructies (zie gebruikersinstructies). 7 VERZEKER UW ZITMAAIER Controleer of uw nieuwe zitmaaier verzekerd is. Neem contact op met uw verzekeringsmaatschappij. U dient een volledige verzekering te hebben voor verkeersongevallen, brand, schade en diefstal. 8 MONTAGE Om verwondingen en schade te voorkomen, dient u de machine niet te gebruiken voordat alle aangegeven maatregelen in de ze gebruiksaanwijz- ing zijn opgevolgd. 8.1 Montage-onderdelen De voor de montage benodigde onderdelen zijn meegeleverd. Zie afb. 1. In zak meegeleverd: De voor de montage benodigde onderdelen zijn meegeleverd in een plastic zak. Zie afb. 1. De zak bevat: Aand.AantalOmschrijving Afmeting A 1 Pin 6 x 36 B 1 Afstandsring 16 x 38 x 0.5 C 1 Afstandsring 16 x 38 x 1.0 D 2 Contactsleutel E 2 Schroef voor accu F 2 Moer voor accu G2 Moer M8 H 1 Trekplaat J 2 Schroef 8 x 20 8.2 Verwijzingen De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding zijn genummerd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc. Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven: “2:C”.
27 NEDERLANDSNL 8.3 Motorkap (2:U) De machine heeft een motorkap die geo- pend kan worden, zodat de benzinekraan, accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. De motorkap is vergrendeld met een rub- beren band. De motorkap gaat als volgt open: 1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (2:V) los. 2. Til de motorkap omhoog. Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde. De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 8.4 Accu Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzak- en. Als er zuur op uw lichaam terech- tkomt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medi sche hulp zoeken. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bi- jvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volle dig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 8.4.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de han- dleiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De a ccu is nu volledig opgelad- en. 8.4.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, di- ent deze een constante spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een dergelijke oplader. De accu kan beschadigd ra ken als er een standaard oplader wordt gebruikt. 8.4.3 Plaatsen Gebruik de schroeven en moeren (3:E, F). Sluit eerst de rode kabe l aan op de positieve accuk- lem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de nega- tieve accuklem (-). Als u de kabels niet in de goede volgo- rde aansluit of losmaakt, kan er korts- luiting ontstaan en kan de accu beschadigd raken. Als u de kabels verw isselt, raken de dy- namo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. 8.5 Zitting 1. Verwijder de volgende onderdelen van de zit- tinghouder: • 4 moeren (voor trans portvergrendeling, niet gebruikt). • 4 schroeven. • 4 borstringen. 2. Plaats de zitting op de zittinghouder. 3. Draai de borstringen op de schroeven. 4. Plaats de schroeven me t de borstringen door de gaten in de zittinghouder en de openingen in de zittingplaat. Schroef de zitting vast. Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm. Als het aanhaalmoment groter dan 9±1,7 Nm is, raakt de zitting beschad- igd. 5. Zorg dat de zitting eenvoudi g in de gaten van de houder valt. De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar voren zodat het kussen niet nat wordt. 8.6 Stuurwiel Voor een minimale speling van de stuurkolom moeten de afstandsringen (5:B) en/of (5:C) als volgt tussen de stuurkolombus en de -houder worden geplaatst. 1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en zet de bus vast door de spanstift (5:A) er voor ongeveer 1/3 in te steken. 2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog. 3. Controleer aan de buitenka nt of er geen sluitrin- gen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van 1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er moet een klein beetje speling zijn. 4. Trek de splitpen eru it en maak de stuurkolom- bus open.
28 NEDERLANDSNL 5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven. 6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en vergrendel deze door de sp anstift er volledig in te steken. Zorg dat deze pen geborgd is. 8.7 Trekplaat Plaats de trekplaat (6:H) aan de achterzijde van de machine. Gebruik de schroeven en moeren (6:J, G). Aanhaalmoment: 22 Nm. 8.8 Snelsluitingen De snelsluitingen en insta llatie-instructies worden in een aparte doos geleverd. Monteer de snelsluitinge n op de voorste assen van de machine. 8.9 Bandenspanning Controleer de bandenspanning. De juiste waarden zijn: Voor: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi) 8.10 Accessoires Voor de montage van accessoires kijkt u in de aparte montagehandleidi ng die bij iedere acces- soire wordt geleverd. Opmerking: Het maaidek is als accessoire lever- baar. 9 BESCHRIJVING 9.1 Aandrijving De machine heeft vierwi elaandrijving. Het vermo- gen van de motor wordt hydraulisch op de wielen overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan die olie naar de achter- en voorassen pompt. De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde snelheid draaien. Om het draaien te vergem akkelijken zijn beide as- sen voorzien van een differentieel. Gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door aandrijfriemen. 9.2 Besturing De machine is aangedreve n. Dit betekent dat het chassis is verdeeld in een voor- en een achterge- deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien. Knikbesturing houdt in dat de machine langs bo- men en andere obstakels kan rijden met een ex- treem kleine draaicirkel. 9.3 Beveiligingssysteem De machine is uitgerust met een elektrisch beveili- gingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde activiteiten die door onjui ste handelingen gevaar- lijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld niet gestar t worden als de koppeling van de parkeerrem is ingetrapt. Controleer voor elk gebruik of het be- veiligingssysteem werkt. 9.4 Bediening 9.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (9:C) U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie: 1. Trap het pedaal volledig in. 2. Laat het pedaal langzaam los. 9.4.2 Koppeling - parkeerrem (9:B) Druk nooit op het pedaal tijdens het rij- den. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken. Het pedaal (9:B) heeft de vol- gende drie standen: • Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd. • Voor de helft ingetrapt . Voorwaarts rijden uit- geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd. • Volledig ingetrapt . Voorwaarts rijden uitge- schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge- bruikt als noodrem. 9.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (9:A) De vergrendeling vergrendelt het koppe- lings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machi- ne te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait. Vergrendelen: 1. Trap het pedaal (9:B) volledig in. 2. Verplaats de vergrendeling (9:A) naar rechts. 3. Laat het pedaal (9:B) los. 4. Laat de vergrendeling (9:A) los. Ontgrendelen: Trap het pedaal (9:B) volledig in en laat het weer los.
29 NEDERLANDSNL 9.4.4 Rijden - bedrijfsrem (9:F)Als de machine niet remt zoals ver- wacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (9:B) worden ge- bruikt als noodrem. Het pedaal (9:F) regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal omhoog staat, word t de bedrijfsrem geacti- veerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. Op het bovenste gedeelte van het pedaal bevindt zich een passtuk. Deze pasp laat kan in drie standen worden gezet, aangepast aan de voet van de be- stuurder. 9.4.5 Stuur (9:D) De hoogte van het stuur is volledig instelbaar. Draai de instelknop (9:E) op de stuurkolom los en stel het stuur op de gewe nste stand in. Draai de knop weer vast. Verstel het stuur nooit tijdens het rij- den. Draai nooit aan het stuur als de machi- ne stilstaat en het gereedschap ín de werkstand staat. De kans bestaat dat het stuurbekrachtigingmechanisme wordt overbelast. 9.4.6 Gashendel (10:G) Voor het instellen van de toerentallen. 1. Vol gas - bij gebruik van de machine al- tijd vol gas geven. 2. Stationairloop. 9.4.7 Chokehendel (10:H) Trekhendel om te choken bij koude start. 1. Hendel volledig uitgetrokken - choke- klep in de carburateur gesloten. Voor kou- de start. 2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. Voor starten met warme motor en tijdens het rijden. Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor warm is. 9.4.8 Contactslot/koplamp (10:I) Het contactslot wordt gebrui kt om de motor te star- ten en uit te schakelen. Het contactslot is ook de schakelaar voor de koplamp. Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ont- laden en worden beschadigd. Vier standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2. Rijstand - de koplamp brandt. 3. Rijstand - de koplamp brandt niet. 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is. Draai de sleutel naar stand 2 om de kop- lamp in te schakelen. 9.4.9 Krachtafnemer (10:K) De krachtafnemer mag nooit ingeschakeld zijn wanneer het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap in de transportstand st aat. Dit beschadigt de riemtransmissie. Hendel voor in- en ui tschakelen van de krachtafnemer voor aandrijving van aan de voorzijde gemonteerde acce ssoires. Twee standen: 1. Voorste stand - krachtafnemer uitgeschakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer inge- schakeld. 9.4.10 Urenteller (8:P) Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij draaiende motor. 9.4.11 Instelling maaihoogte (10:J) De machine is uitgerust met een mechanisme voor het gebruik van een maaidek met elektrische maai- hoogte-instelling. De schakelaar wordt ge bruikt om de maai- hoogte traploos in te stellen. Het maaidek is aangesloten op het contact (8:Q).
30 NEDERLANDSNL 9.4.12 Koppelingshendel (11:A, B) Hendel om de traploze transmissie uit te schake- len. Hiermee kunt u de machine handmatig ver- plaatsen zonder de motor te gebruiken. De ontkoppelingshendel mag nooit tus- sen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot ove rverhitting en be- schadiging van de transmissie. Twee standen: 1. Hendel naar buiten - transmis- sie ingeschakeld voor normaal gebruik. U hoort een klik als de hendel in deze stand wordt ver- grendeld. 2. Hendel naar binnen – transmissie is uitgescha- keld. De machine kan handmatig worden ver- plaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd. 9.4.13 Zitting (7:T) De zitting kan worden opgeklapt en naar voor of achter worden geschoven. De zit- ting kan als volgt worden ingesteld: 1. Beweeg de hendel (7:T) omhoog. 2. Breng de zitting in de gewenste stand. 3. Laat de hendel (7:S) los om de zitting te vergrendelen. De zitting is voorzien van een beveiligingsschake- laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar- lijke functies niet werken als er niemand op de zit- ting zit. Zie ook 11.3.2. 9.4.14 Motorkap (12:U) De machine heeft een motorkap die ge- opend kan worden, zodat de benzine- kraan, accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. De motorkap is vergren- deld met een rubberen band. De motorkap gaat als volgt open: 1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (12:V) los. 2. Til de motorkap omhoog. Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde. De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 9.4.15 Snelsluiting (14:H) De snelsluitingen kunn en worden geschei- den, waardoor er zeer eenvoudig van hulpmiddel gewisseld kan worden. De snelsluitingen zorgen ervoor dat het maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen de twee standen: • Normale stand met volledig aangespannen riem. • 4 cm achter de normale stand met losse riem, zodat het maaidek dichte r bij de basismachine komt. Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver- eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van de riem en het maaidek en wordt het omschakelen naar de reinigingsstand en de servicestanden ge- makkelijker. Spanning van riem halen: 1. Verwijder de borgpennen (14:G) aan beide zij- den. 2. Open de snelsluitingen door de achterste ge- deelten met uw hiel naar beneden te drukken. Zie (14:F). Als de snelsluitingen geopend zijn, rus- ten de maaidekarmen losjes in de asge- deelten. Het maaidek mag nooit in de servicestand of reinigingsstand worden gezet zonder de snelsluitingen na het loshaken van de riem van het maaidek weer te vergrendelen. 3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.: • Haak de riem los. • Vervang het maaidek door de maaidekarmen los te haken. Zie afb. 16. Riem aanspannen: Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder- staande instructies. Draai de hendel niet met uw handen. U kunt bekneld raken! 1. Plaats uw voet op de hendel (15:J) en draai voorzichtig een halve slag naar voren. 2. Plaats de borgpen (14:G). 3.Ga hetzelfde te werk aan de andere kant. 10 TOEPASSINGEN De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij de volgende werkzaamhe den met de aangegeven originele STIGA-accessoires: Werkzaamheden Accessoires, origineel van STIGA