Home > Stiga > Lawn and Garden > Lawn Mower Stiga Park 4WD, Power French Version Manual

Lawn Mower Stiga Park 4WD, Power French Version Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Lawn Mower Stiga Park 4WD, Power French Version Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							21
    FRANÇAISFR
    12.12Admission d’air
    Voir 17:W. Le moteur est refroidi à l’air. Il peut 
    être endommagé en cas de  défaillance du système 
    de refroidissement. Nettoyer l’admission d’air du 
    moteur toutes les 50 heures  de service. Le système 
    de refroidissement est nettoyé de manière plus ap-
    profondie lors de chaque entretien de base.
    12.13Lubrification
    Lubrifier les points de gr aissage toutes les 50 heu-
    res de service, conformé ment au tableau ci-des-
    sous, ainsi qu’après chaque lavage.
    12.14Fusibles
    Si l’une des pannes ci-dessous se produit, rempla-
    cer le fusible correspondant (voir fig. 18).
    13 BREVET - ENREGISTRE-
    MENT
    Cette machine et les pièces qui la composent sont 
    enregistrées sous le n° de brevet :
    SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, 
    US595 7497, FR772384, DE69520215.4, 
    GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), 
    SE0401554-1.
    GGP se réserve le droit de  modifier le produit sans 
    avis préalable. 
    Objet Action Figur
    e
    Point cen-
    tral 4 nipples de graissage.
    Appliquer de la graisse univer-
    selle à l’aide d’un pistolet. 
    Pomper jusqu’à ce que la 
    graisse sorte de l’embout. 28
    Chaîne de 
    direction Nettoyer les chaînes à l’aide 
    d’une brosse métallique.
    Lubrifier à l’aide d’un vaporisa-
    teur de graisse universelle pour 
    chaînes. -
    Tendeurs Lubrifier les paliers de grais- sage à l’aide d’une burette en 
    activant toutes les commandes. 
    Pour plus de fac ilité, travailler à 
    deux. 29
    Câbles de 
    commande Lubrifier les extrémités des 
    câbles à l’aide d’une burette en 
    activant toutes les commandes. 
    Travailler à deux. 30
    Problème Fusible
    Le moteur ne démarre pas ou s’arrête 
    immédiatement. La batterie est chargée. 10 A
    L’épandeur de sable et le réglage électri-
    que de la hauteur de coupe ne fonction-
    nement pas. 20 A
    Aucune commande électrique ne fonc-
    tionne. La batterie est chargée. 30 A 
    						
    							22
    NEDERLANDSNL
    1 ALGEMEEN
    Dit symbool geeft een WAARSCHU-
    WING weer. Als de instructies niet 
    nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit 
    leiden tot ernstige persoonlijke verwon-
    dingen en/of schade.
    Voordat u deze machine in gebruik 
    neemt, moet u de gebruiksaanwijzing 
    en de meegeleverde VEILIGHEIDS-
    VOORSCHRIFTEN zorgvuldig door-
    nemen.
    1.1 Symbolen
    Op de machine ziet u de  volgende symbolen  om u 
    eraan te herinneren dat  voorzichtigheid en oplet-
    tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden 
    is.
    Betekenis van de symbolen:
    Waarschuwing!
    Lees vóór gebruik van de machine de ge-
    bruikershandleiding en de veiligheids-
    voorschriften.
    Waarschuwing!
    Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. 
    Houd omstanders op afstand.
    Waarschuwing!
    Draag altijd gehoorbescherming.
    Waarschuwing!
    Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    Waarschuwing!
    U mag met de machine, uitgerust met de 
    originele accessoires, niet rijden op een 
    helling met een grotere hellingshoek dan 
    10º.
    Waarschuwing!
    Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de 
    buurt van de middensturing.
    Waarschuwing!
    Kans op brandwonden. Raak de geluid-
    demper/katalysator niet aan. 
    1.2 Verwijzingen
    1.2.1 Afbeeldingen
    De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding 
    zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
    Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven 
    met A, B, C etc.
    Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 
    wordt als volgt weergegeven: “2:C”. 1.2.2 Titels
    De titels in deze gebruike
    rshandleiding zijn op de 
    volgende manier genummerd:
    “1.3.1 Algemene veiligheid scontrole” is een subti-
    tel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder 
    deze titel vermeld.
    Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt al-
    leen het nummer van deze titel aangegeven. Bij-
    voorbeeld “Zie 1.3.3”.
    2 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT
    EN
    2.1 ALGEMEEN
    • Lees deze voorschriften zorgvuldig door. Zorg 
    dat u bekend bent met alle 
    bedieningsmechanismen en  het juiste gebruik 
    van de machine.
    • Alle bestuurders moeten zich voor gebruik  aanmelden voor praktische training in de 
    bediening van de machin e, en deze ook volgen. 
    Hierbij moet met name wo rden gelet op het feit 
    dat:
    a. u wanneer u een zitm aaier bedient zorgvuldig 
    en geconcentreerd te werk moet gaan.
    b. het op hellingen niet mogelijk is een 
    schuivende zitmaaier  onder controle te houden 
    door te remmen. De bela ngrijkste redenen voor 
    het verliezen van de controle zijn: te weinig 
    tractie, een uitzonderlij k hoge snelheid, te 
    weinig remmen, het feit dat de machine niet 
    geschikt is voor de taa k, te weinig aandacht aan 
    het grondoppervlak of onjuist gebruik als een 
    sleepvoertuig.
    • Laat de machine nooit  door kinderen gebruiken 
    of door iemand die niet  op de hoogte is van deze 
    instructies. In gemeentelijke verordeningen 
    kunnen beperkingen worden aangegeven voor 
    de leeftijd van de bestuurder.
    • Gebruik de machine nooit wanneer anderen,  met name kinderen of dieren, in de buurt zijn.
    • De bestuurder is aansprakelijk voor ongelukken  bij anderen of schade aan het eigendom van 
    anderen.
    • Laat nooit kinderen of andere passagiers op de  machine met u meerijden. Ze kunnen er van af 
    vallen en ernstig gewond raken, of u kunt de 
    machine hierdoor niet meer veilig besturen.
    • Gebruik de machine niet wanneer u onder  invloed bent van alcohol, drugs of 
    geneesmiddelen. Gebruik de machine ook niet 
    wanneer u moe bent of zich niet lekker voelt. 
    						
    							23
    NEDERLANDSNL
    2.2 VOORBEREIDING
    • Draag stevige schoenen en een lange broek wanneer u de machine gebruikt. Gebruik de 
    machine niet op blote voeten of met sandalen.
    • Draag geschikte kledi ng wanneer u de machine 
    gebruikt. Draag geen loshangende kleding, 
    sieraden, een sjaal, een das enzovoort. Deze 
    kunnen in de draaiende onderdelen vast komen 
    te zitten. Steek lang haar op.
    • Controleer zorgvuldig het gebied dat u wilt  maaien/sneeuwvrij wilt  maken. Verwijder alle 
    losse stenen, takjes,  stukken ijzerdraad of 
    andere vreemde voorwerpen die door de 
    machine kunnen worden uitgeworpen.
    • Waarschuwing - benzine is uiterst brandbaar.
    a. Bewaar benzine altijd  in een verpakking die 
    daarvoor speciaal is bedoeld.
    b. U mag de machine alleen buiten met benzine 
    (bij)vullen. Rook nooit wanneer u de machine 
    met benzine (bij)vult.
    c. Vul de machine met benzine voordat u de 
    motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de 
    machine nooit met benzine wanneer de motor 
    loopt of nog warm is.
    d. Start nooit de motor wa nneer u benzine hebt 
    gemorst, maar verwijder de machine van de 
    plaats waar u benzine hebt gemorst en probeer 
    te voorkomen dat er vonken ontstaan totdat de 
    benzine is verdampt.
    e. Vergeet niet na het vullen de dop op de 
    benzinetank en het vat te schroeven.
    • Vervang defecte dempers.
    • Controleer voor gebruik a ltijd of de messen en 
    de bevestigingsonderdelen  niet zijn versleten of 
    beschadigd. Vervang versleten of beschadigde 
    onderdelen als een set, zodat de juiste balans 
    behouden blijft.
    • De accu (op elektrisch gestarte machines) geeft  explosieve gassen af. Houd de machine uit de 
    buurt van vonken, vuur en sigaretten. Zorg dat 
    er bij het opladen voldoende ventilatie is.
    • De accu bevat giftige  stoffen. Beschadig de 
    accubehuizing niet. Zorg  wanneer de behuizing 
    is beschadigd dat u niet in aanraking komt met 
    de inhoud van de accu.
    • Gooi oude, defecte accus niet bij het afval.  Vraag bij uw gemeente na hoe u de accu op de 
    juiste manier moet weggooien.
    • Zorg dat de accu ge en kortsluiting maakt. 
    Hierbij kunnen vonken ontstaan, waardoor 
    brand kan worden veroorzaakt.
    2.3 RIJDEN
    • Start de motor volgens de instructies in de  handleiding. Houd uw voeten uit de buurt van 
    de messen.
    • Laat de motor niet lopen in besloten ruimten  waar gevaarlijke k oolmonoxidegassen zich 
    kunnen verzamelen.
    • Gebruik de machine alle en overdag of bij goede 
    verlichting.
    • Gebruik altijd gehoorbescherming.
    • Rijd voorzichtig  wanneer u obstakels nadert die 
    uw zicht beperken.
    • Houd kinderen altijd uit de buurt van het  werkgebied van de machine. Zorg dat een 
    andere volwassene op de kinderen let.
    • Rijd voorzichtig achteruit. Kijk voordat en  terwijl u achteruit rijd t, achter u om te 
    controleren of er geen  obstakels aanwezig zijn. 
    Kijk uit met kleine kinderen.
    • Zet de messen en de verbinding los voordat u de  motor start.
    • Houd uw handen of voeten nooit bij of onder  draaiende onderdelen. K ijk uit voor de messen. 
    Ga nooit recht voor de  uitvoeropening staan.
    • Gebruik de machine niet op een nat gazon.
    • Rijd voorzichtig op helli ngen. Start of stop niet 
    plotseling wanneer u een  helling op- of afrijdt.
    • Laat het koppelingspedaal langzaam los. Rijd  altijd met het koppelingspedaal  omlaag en laat het 
    pedaal niet los wanneer u een helling af rijdt.
    • Rijd nooit dwars op de helling. Rijd van boven  naar beneden, en van beneden naar boven.
    • Gebruik een lage versnelling wanneer u de  aandrijving inschakelt, me t name in lang gras. 
    Neem gas terug op hellingen en wanneer u 
    scherpe bochten maakt, om te voorkomen dat 
    de machine kantelt of u de controle over de 
    machine verliest.
    • Let goed op gaten in de grond en andere  verborgen gevaren.
    • Rijd niet te dicht bij greppels of hoge randen.   De machine kan omvallen wanneer een wiel 
    over de rand komt of wa nneer de rand afbreekt.
    • Ga zorgvuldig te werk wanneer u iets sleept of  zware apparatuur gebruikt.
    a. Gebruik alleen een goedgekeurde 
    sleepinrichting.
    b. Houd de lading beperkt, zodat u deze goed 
    onder controle kunt houden.
    c. Maak geen plotselinge bochten. Rijd 
    voorzichtig achteruit.
    d. Gebruik wielgewichten of een gewicht op de 
    voorzijde wanneer dit in de handleiding wordt 
    aanbevolen. 
    						
    							24
    NEDERLANDSNL
    • Let goed op het verkeer bij kruispunten of in de 
    buurt van wegen.
    • Stop de messen wanneer u tijdens het maaien  over een ander oppervlak dan gras rijdt.
    • Richt wanneer u accessoir es gebruikt de uitvoer 
    nooit op iemand die ernaast staat, en laat 
    niemand bij de machine staan wanneer deze is 
    ingeschakeld.
    • Gebruik de machine nooit met te weinig  bescherming of zonder dat de 
    veiligheidsmechanismen zijn geplaatst.
    • U mag bestaande veiligheidsmechanismen niet  losmaken of uitschakele n. Controleer elke keer 
    voordat u de machine gebruikt of de 
    veiligheidsmechanismen werken.
    • Verander de instelling van de regelaar van de  motor niet en laat de  motor niet op een te hoog 
    toerental lopen. Bij hoge toerentallen van de 
    motor neemt de kans op persoonlijk letsel toe.
    • Raak machineonderdelen die tijdens gebruik  warm worden, niet aan. U loopt dan de kans op 
    brandwonden.
    • Verlaat de zitplaats van de bestuurder alleen  wanneer u:
    a. het krachtafneempunt hebt uitgeschakeld en 
    de accessoires omlaag hebt gezet.
    b. de versnelling in de neutrale stand hebt gezet 
    en de parkeerrem hebt geactiveerd.
    c. de motor hebt uitgeschakeld en de sleutel 
    hebt verwijderd.
    • Gebruik alleen accessoires die zijn  goedgekeurd door de fabrikant van de machine.
    • U mag de machine niet  gebruiken zonder dat u 
    in de gereedschapsbevestigingspunten van de 
    machine accessoires/gereedschappen hebt 
    geplaatst. Rijden zonder accessoires kan een 
    negatief effect hebben op de stabiliteit van de 
    machine.
    • Ga voorzichtig te werk wanneer u een  grasopvangbak of andere accessoires gebruikt. 
    Hierdoor kan de stabiliteit van de machine 
    veranderen. Dit geldt me t name op hellingen.
    • Schakel de aandrijving van de accessoires uit,  schakel de motor uit en maak de bougiekabel 
    los of verwijder het contactsleuteltje:
    a. wanneer u takjes en  vuil moet verwijderen als 
    de uitvoer verstopt is geraakt.
    b. wanneer u de machine wilt controleren, 
    reinigen of onderhoud aan de machine wilt 
    verrichten.
    c. wanneer u wilt contro leren of er schade is 
    ontstaan en reparaties  wilt uitvoeren voordat u 
    de machine na een botsing met een vreemd 
    voorwerp weer start en in gebruik neemt. d. Wanneer u de machine wilt controleren 
    wanneer deze sterk begint 
    te trillen. (Controleer 
    de machine direct.)
    • Maak de aandrijving naar de accessoires los  tijdens transport of wanneer u de machine niet 
    gebruikt.
    • Schakel de motor uit en maak de aandrijving  naar de accessoires los:
    a. voordat u de machine met benzine vult.
    b. voordat u de grasopvangbak verwijdert.
    c. voordat u de hoogte aanpast, wanneer dit niet 
    mogelijk is vanaf de positie van de bestuurder.
    • Zet de machine in  een lagere versnelling 
    wanneer u de motor wilt uitschakelen. Wanneer 
    de motor is uitgerust met een brandstofafsluiter, 
    moet u deze uitschakelen wanneer het werk 
    klaar is.
    • Wees voorzichtig wanneer u een machine hebt  met meerdere maaidekken, want als er één mes 
    draait, kunnen de andere messen ook gaan 
    draaien. 
    • U mag met de machine, uitgerust met de  oorspronkelijke accessoires, niet rijden op een 
    helling met een steilere hellingshoek dan 10º.
    • De oorspronkelijke messen van het maaidek  mogen niet worden vervangen door niet-
    oorspronkelijke messen di e bijvoorbeeld zijn 
    bedoeld voor verwijderi ng van mos. Wanneer u 
    dergelijke messen gebruikt , vervalt de garantie. 
    Ook bestaat de kans op ernstig letsel of schade 
    aan personen of eigendom. 
    • Ga voorzichtig te werk bi j het laden en ontladen 
    van de machine op een vrachtwagen of 
    aanhangwagen.
    2.4 ONDERHOUD EN OPBERGEN
    • Zet alle schroeven en  moeren zo vast dat de 
    machine veilig kan worden gebruikt.
    • Controleer regelmatig of de schroeven van de  messen van het maaidek stevig vast zitten. 
    • Controleer regelmatig de werking van de  remmen. Onderhoud de remmen goed en 
    repareer ze indien nodig. 
    • Berg de machine nooit op met benzine in de  tank in gebouwen waar de dampen in aanraking 
    kunnen komen met open vuur of vonken.
    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine  opbergt.
    • Zorg ter voorkoming van  brandgevaar dat er 
    geen gras, bladeren of overtollige olie in de 
    motor, demper, accu en benzinetank komen.
    • Controleer regelmatig of de grasopvangbak is  versleten of beschadigd. 
    						
    							25
    NEDERLANDSNL
    • Vervang versleten of beschadigde onderdelen voor de veiligheid.
    • Gebruik altijd originele reserveonderdelen.  Niet-originele rese rveonderdelen kunnen 
    verwondingen veroorzaken, ook al passen ze in 
    de machine.
    • Vervang beschadigde waarschuwings- en  instructiestickers.
    • Wanneer er geen mechanische vergrendeling  aanwezig is voor de trans portpositie, moet u het 
    maaidek omlaag zetten wanneer u de machine 
    parkeert, opbergt of onbewaakt achterlaat. 
    • Wanneer u de benzinetank moet leegmaken,  moet u dit buiten doen.
    • Berg de machine zo op dat kinderen deze niet  kunnen bereiken.
    • De accu bevat zuur. Bij mechanische schade of  overlading kan het zuur  uit de accu lekken. 
    • Overlaad de accu nooit. Door overlading van de  accu kan deze ontploffen,  waarbij het zuur alle 
    kanten opspat.
    • Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt,  kan dit ernstig letsel ve roorzaken. Als er zuur 
    op uw lichaam terechtkomt, moet u het 
    betreffende lichaamsdeel onmiddellijk 
    afspoelen met een ruime hoeveelheid water en 
    zo snel mogelijk medische hulp zoeken.
    • Zuurdampen kunnen bij inademing letsel  veroorzaken aan slijmvliezen en andere 
    inwendige organen. Zoek onmiddellijk 
    medische hulp als u zuurdampen hebt 
    ingeademd.
    • Zuur kan ernstige schade veroorzaken aan  gereedschappen, kleding en ander materiaal. 
    Spoel gemorst zuur onmiddellijk weg met 
    water.
    • Zorg dat de accu geen kor tsluiting maakt, want 
    dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg 
    dat metalen sieraden niet in contact kunnen 
    komen met de accupolen.
    • Als er schade is ontst aan aan de behuizing, het 
    deksel of de contactpunten  van de accu of als er 
    interferentie optreedt bi j de strip die over de 
    kleppen ligt, moet de accu vervangen worden.
    3 OPBERGEN
    Maak de benzinetank leeg.  Start de motor en laat 
    deze lopen totdat ze stopt.
    Vervang de olie terwijl de motor nog warm is. 
    Schroef de bougie los en giet  een eetlepel olie in de 
    cilinder. Laat de motor enkele slagen draaien zodat 
    de olie in de cilinder wo rdt verspreid. Plaats de 
    bougie. 
    Reinig de volledige machine. Het is met name 
    belangrijk om onder het maaidek te reinigen. Werk 
    beschadigde verf bij om roest te voorkomen.
    Berg de machine binnen op een droge plaats op.
    Machines met een elektrische starter:
    Verwijder de accu. Bewaar deze goed opgeladen 
    op een koele plaats (tussen de 0°C en de 15°C) 
    Op de juiste bewaartemperatuur zou de accu elke 
    vier maanden moeten worden opgeladen.
    Het accuzuur is extr eem bijtend en kan 
    verwondingen en beschadigingen aan 
    de huid en aan kleding veroorzaken. 
    Draag altijd rubberen handschoenen en 
    een bril (veiligheids bril) om uw ogen te 
    beschermen. Adem geen zuurdampen 
    in.
    Laat de accu niet te  veel hellen, want 
    dan kan het accuzuur eruit lopen op de 
    handen of de kleding. Spoel wanneer dit 
    gebeurt, het zuur met veel water af.
    4 REPARATIES
    Bevoegde servicewerkplaatsen voeren reparaties 
    en garantiewerkzaamhede n uit. Ze gebruiken 
    originele reserveonderdelen.
    Originele GGP-onderdelen en accessoires zijn 
    speciaal ontworpen voor GGP-machines. 
    Niet-originele onderdelen  en accessoires zijn 
    niet gecontroleerd of goedgekeurd door GGP. 
    Het gebruik van dergelijke onderdelen 
    kan de werking en veiligheid van de 
    machine aantasten. GGP is niet 
    verantwoordelijk voor schade of 
    verwondingen die  zijn veroorzaakt 
    door dergelijke producten.
    Originele reserveonderdelen worden geleverd 
    door servicewerkplaatsen en een groot aantal 
    dealers.
    Wij raden u aan de machine eens per jaar naar een 
    bevoegde servicewerkplaats te brengen voor 
    service, onderhoud en controle van de 
    veiligheidsmechanismen. 
    						
    							26
    NEDERLANDSNL
    5  PRODUCTIDENTITEIT
    De identiteit van het product wordt bepaald door 
    twee onderdelen:
    1. De artikel- en serienummers op de machine:
    2. Het model-, type- en serienummer van de 
    motor.
    Gebruik deze identificatietermen tijdens al het 
    contact met de servicewerkplaatsen en bij de 
    aankoop van reserveonderdelen.
    Schrijf zo snel mogelijk na aanschaf van de 
    machine het bovenstaande nummer op de laatste 
    pagina van deze uitgave. 
    6 MILIEU
    Om milieutechnische re denen bevelen wij u aan 
    specifieke aandacht te besteden aan de volgende 
    punten:
    • Gebruik altijd alcylaatbenzine 
    (“milieuvriendelijke benzine“).
    • Gebruik altijd een trechter en/of een benzinekan  met overloopbeveiliging om te voorkomen dat 
    u morst wanneer u de machine met benzine 
    vult. 
    • Vul de benzinetank niet  helemaal tot aan de 
    rand. 
    • Voeg niet te veel motor- en/of transmissieolie  toe (zie de gebruikersinstructies voor de juiste 
    hoeveelheid). 
    • Vang alle olie op tijd ens het olie verversen. 
    Zorg dat u geen olie mors t. Lever de olie in bij 
    een recyclingstation. 
    • Gooi vervangen oliefilter s niet bij het normale 
    afval. Lever ze in bij een recyclingstation. 
    • Gooi vervangen loodaccus niet bij het normale  afval. Lever de accu in bij een accu-
    inzamelingspunt voor recycling.
    • Vervang de demper wanner deze defect is.  Gebruik altijd oorspronkelijke 
    reserveonderdelen wanneer u reparaties 
    uitvoert. 
    • Wanneer de machine oorspronkelijk was  voorzien van een katalysator en deze defect is 
    geraakt, moet u de oude katalysator verwijderen 
    en een nieuwe installeren.  • Laat de carburator indien nodig altijd door een 
    specialist afstellen. 
    • Reinig het luchtfilter volgens de instructies (zie  gebruikersinstructies). 
    7 VERZEKER UW ZITMAAIER
    Controleer of uw nieuwe  zitmaaier verzekerd is. 
    Neem contact op met uw 
    verzekeringsmaatschappij.
    U dient een volledige verzekering te hebben voor 
    verkeersongevallen, brand, schade en diefstal.
    8 MONTAGE
    Om verwondingen en schade te 
    voorkomen, dient u de machine niet te 
    gebruiken voordat alle aangegeven 
    maatregelen in de ze gebruiksaanwijz-
    ing zijn opgevolgd.
    8.1 Montage-onderdelen
    De voor de montage benodigde onderdelen zijn 
    meegeleverd. Zie afb. 1. 
    In zak meegeleverd:
    De voor de montage benodigde onderdelen zijn 
    meegeleverd in een plastic zak. Zie afb. 1. De zak 
    bevat:
    Aand.AantalOmschrijving Afmeting
    A 1 Pin 6 x 36
    B 1 Afstandsring 16 x 38 x 0.5
    C 1 Afstandsring 16 x 38 x 1.0
    D 2 Contactsleutel
    E 2 Schroef voor accu
    F 2 Moer voor accu 
    G2 Moer M8
    H 1 Trekplaat 
    J 2 Schroef 8 x 20
    8.2 Verwijzingen
    De afbeeldingen in deze  gebruikershandleiding 
    zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
    Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven 
    met A, B, C etc.
    Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 
    wordt als volgt weergegeven: “2:C”. 
    						
    							27
    NEDERLANDSNL
    8.3 Motorkap (2:U)
    De machine heeft een motorkap die geo-
    pend kan worden, zodat de benzinekraan, 
    accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. 
    De motorkap is vergrendeld met een rub-
    beren band.
    De motorkap gaat als volgt open:
    1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen  band (2:V) los.
    2. Til de motorkap omhoog.
    Bevestig alles weer in  omgekeerde volgorde.
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    8.4 Accu
    Als u het zuur in uw ogen of op uw huid 
    krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzak-
    en. Als er zuur op uw lichaam terech-
    tkomt, moet u het betreffende 
    lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen 
    met een ruime hoeveelheid water en zo 
    snel mogelijk medi sche hulp zoeken.
    De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
    vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bi-
    jvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
    De accu moet volle dig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu  moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    8.4.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de  machine zoals hieronder af-
    gebeeld.
    2. Zet de machine buiten of  zorg dat de uitlaatgas-
    sen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de  instructies in de han-
    dleiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De a ccu is nu volledig opgelad-
    en.
    8.4.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, di-
    ent deze een constante spanning te hebben.
    Neem contact op met uw  leverancier voor een 
    dergelijke oplader.
    De accu kan beschadigd ra ken als er een standaard 
    oplader wordt gebruikt.  8.4.3 Plaatsen
    Gebruik de schroeven en moeren (3:E, F).
    Sluit eerst de rode kabe
    l aan op de positieve accuk-
    lem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de nega-
    tieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet  in de goede volgo-
    rde aansluit of losmaakt, kan er korts-
    luiting ontstaan en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels verw isselt, raken de dy-
    namo en de accu beschadigd.
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken.
    8.5 Zitting
    1. Verwijder de volgende onderdelen van de zit- tinghouder:
    • 4 moeren (voor trans portvergrendeling, niet 
    gebruikt).
    • 4 schroeven.
    • 4 borstringen.
    2. Plaats de zitting op de zittinghouder.
    3. Draai de borstringen op de schroeven.
    4. Plaats de schroeven me t de borstringen door de 
    gaten in de zittinghouder  en de openingen in de 
    zittingplaat. Schroef de zitting vast.
    Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm.
    Als het aanhaalmoment groter dan 
    9±1,7 Nm is, raakt de zitting beschad-
    igd.
    5. Zorg dat de zitting eenvoudi g in de gaten van de 
    houder valt.
    De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine 
    buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar 
    voren zodat het kussen niet nat wordt.
    8.6 Stuurwiel
    Voor een minimale speling van de stuurkolom 
    moeten de afstandsringen (5:B) en/of (5:C) als 
    volgt tussen de stuurkolombus en de -houder 
    worden geplaatst.
    1. Plaats de stuurkolombus  op de stuurkolom en 
    zet de bus vast door de  spanstift (5:A) er voor 
    ongeveer 1/3 in te steken.
    2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog.
    3. Controleer aan de buitenka nt of er geen sluitrin-
    gen, de sluitring van 0,5  mm, de sluitring van 
    1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen 
    worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er 
    moet een klein beetje speling zijn. 
    4. Trek de splitpen eru it en maak de stuurkolom-
    bus open. 
    						
    							28
    NEDERLANDSNL
    5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven.
    6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en  vergrendel deze door de sp anstift er volledig in 
    te steken. Zorg dat deze pen geborgd is.
    8.7 Trekplaat
    Plaats de trekplaat (6:H) aan  de achterzijde van de 
    machine. 
    Gebruik de schroeven en moeren (6:J, G).
    Aanhaalmoment: 22 Nm.
    8.8 Snelsluitingen 
    De snelsluitingen en insta llatie-instructies worden 
    in een aparte doos geleverd. 
    Monteer de snelsluitinge n op de voorste assen van 
    de machine. 
    8.9 Bandenspanning 
    Controleer de bandenspanning. De juiste waarden 
    zijn:
    Voor: 0,6 bar (9 psi). 
    Achter: 0,4 bar (6 psi)
    8.10 Accessoires 
    Voor de montage van accessoires kijkt u in de 
    aparte montagehandleidi ng die bij iedere acces-
    soire wordt geleverd.
    Opmerking: Het maaidek  is als accessoire lever-
    baar.
    9 BESCHRIJVING
    9.1 Aandrijving
    De machine heeft vierwi elaandrijving. Het vermo-
    gen van de motor wordt hydraulisch op de wielen 
    overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan 
    die olie naar de achter- en voorassen pompt. 
    De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat 
    betekent dat de voor- en  achterwielen op dezelfde 
    snelheid draaien. 
    Om het draaien te vergem akkelijken zijn beide as-
    sen voorzien van een differentieel. 
    Gereedschap dat aan de  voorzijde is gemonteerd 
    wordt aangestuurd door aandrijfriemen.
    9.2 Besturing
    De machine is aangedreve n. Dit betekent dat het 
    chassis is verdeeld in een voor- en een achterge-
    deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien.
    Knikbesturing houdt in dat de machine langs bo-
    men en andere obstakels kan rijden met een ex-
    treem kleine draaicirkel.
    9.3 Beveiligingssysteem
    De machine is uitgerust met een elektrisch beveili-
    gingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde 
    activiteiten die door onjui ste handelingen gevaar-
    lijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan 
    bijvoorbeeld niet gestar t worden als de koppeling 
    van de parkeerrem is ingetrapt.
    Controleer voor elk gebruik of het be-
    veiligingssysteem werkt.
    9.4 Bediening
    9.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (9:C)
    U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie 
    en de transportpositie:
    1. Trap het pedaal volledig in. 
    2. Laat het pedaal langzaam los.
    9.4.2 Koppeling - parkeerrem (9:B)
    Druk nooit op het pedaal tijdens het rij-
    den. De krachtoverbrenging kan dan 
    oververhit raken. Het pedaal (9:B) heeft de vol-
    gende drie standen:
    • Omhoog. De koppeling is niet  geactiveerd. De 
    parkeerrem is niet geactiveerd.
    • Voor de helft ingetrapt . Voorwaarts rijden uit-
    geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
    • Volledig ingetrapt . Voorwaarts rijden uitge-
    schakeld. De parkeerrem  is geactiveerd maar 
    niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge-
    bruikt als noodrem.
    9.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (9:A) De vergrendeling vergrendelt het koppe-
    lings-/rempedaal in de ingetrapte stand. 
    Deze functie wordt gebruikt om de machi-
    ne te vergrendelen op  hellingen, tijdens 
    transport enz., als de motor niet draait.
    Vergrendelen:
    1. Trap het pedaal (9:B) volledig in. 
    2. Verplaats de vergrendeling (9:A) naar rechts.
    3. Laat het pedaal (9:B) los.
    4. Laat de vergrendeling (9:A) los.
    Ontgrendelen:
    Trap het pedaal (9:B) volledig in en laat het weer 
    los. 
    						
    							29
    NEDERLANDSNL
    9.4.4 Rijden - bedrijfsrem (9:F)Als de machine niet remt zoals ver-
    wacht als het pedaal wordt losgelaten, 
    moet het linkerpedaal (9:B) worden ge-
    bruikt als noodrem.
    Het pedaal (9:F) regelt de versnelling tussen de 
    motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het 
    pedaal omhoog staat, word t de bedrijfsrem geacti-
    veerd.
    1. Pedaal voorwaarts 
    – de machine gaat vooruit.
    2. Pedaal onbelast 
    – de machine staat stil.
    3. Pedaal achterwaarts 
    – de machine rijdt achteruit.
    4. Minder druk op het pedaal 
    – de machine remt.
    Op het bovenste gedeelte van het pedaal bevindt 
    zich een passtuk. Deze pasp laat kan in drie standen 
    worden gezet, aangepast aan de voet van de be-
    stuurder.
    9.4.5 Stuur (9:D)
    De hoogte van het stuur is  volledig instelbaar. 
    Draai de instelknop (9:E) op  de stuurkolom los en 
    stel het stuur op de gewe nste stand in. Draai de 
    knop weer vast.
    Verstel het stuur nooit tijdens het rij-
    den.
    Draai nooit aan het stuur als de machi-
    ne stilstaat en het gereedschap ín de 
    werkstand staat. De kans bestaat dat 
    het stuurbekrachtigingmechanisme 
    wordt overbelast.
    9.4.6 Gashendel (10:G) 
    Voor het instellen van de toerentallen. 1. Vol gas - bij gebruik van de machine al-
    tijd vol gas geven. 
    2. Stationairloop.
    9.4.7 Chokehendel (10:H)
    Trekhendel om te choken bij koude start. 1. Hendel volledig uitgetrokken - choke-
    klep in de carburateur gesloten. Voor kou-
    de start.
    2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. 
    Voor starten met warme motor en tijdens 
    het rijden. 
    Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor 
    warm is. 9.4.8 Contactslot/koplamp (10:I)
    Het contactslot wordt gebrui
    kt om de motor te star-
    ten en uit te schakelen.  Het contactslot is ook de 
    schakelaar voor de koplamp. 
    Laat de sleutel niet in  stand 2 of 3 op de 
    machine zitten. Er is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan ont-
    laden en worden beschadigd.
    Vier standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De 
    sleutel kan verwijderd worden.
    2. Rijstand - de koplamp brandt.
    3. Rijstand - de koplamp brandt niet.
    4. Startstand - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
    Draai de sleutel naar stand 2 om de kop-
    lamp in te schakelen.
    9.4.9 Krachtafnemer (10:K) De krachtafnemer mag nooit 
    ingeschakeld zijn wanneer het aan de 
    voorzijde gemonteerde gereedschap in 
    de transportstand st aat. Dit beschadigt 
    de riemtransmissie.
    Hendel voor in- en ui tschakelen van de 
    krachtafnemer voor aandrijving van aan de 
    voorzijde gemonteerde acce ssoires. Twee standen:
    1. Voorste stand - krachtafnemer 
    uitgeschakeld.
    2. Achterste stand -  krachtafnemer inge-
    schakeld. 
    9.4.10 Urenteller (8:P)
    Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij 
    draaiende motor.
    9.4.11 Instelling maaihoogte (10:J)
    De machine is uitgerust  met een mechanisme voor 
    het gebruik van een maaidek met elektrische maai-
    hoogte-instelling.
    De schakelaar wordt ge bruikt om de maai-
    hoogte traploos in te stellen. 
    Het maaidek is aangesloten op het contact (8:Q). 
    						
    							30
    NEDERLANDSNL
    9.4.12 Koppelingshendel (11:A, B)
    Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
    len. Hiermee kunt u de machine handmatig ver-
    plaatsen zonder de motor te gebruiken. De ontkoppelingshendel mag nooit tus-
    sen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot ove rverhitting en be-
    schadiging van de transmissie.
    Twee standen: 1. Hendel naar buiten - transmis-
    sie ingeschakeld voor normaal 
    gebruik. U hoort een klik als de 
    hendel in deze stand wordt ver-
    grendeld.
    2. Hendel naar binnen – transmissie is uitgescha-
    keld. De machine kan handmatig worden ver-
    plaatst.
    De machine mag niet over  lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd. 
    9.4.13 Zitting (7:T)
    De zitting kan worden opgeklapt en naar 
    voor of achter worden geschoven.  De zit-
    ting kan als volgt worden ingesteld:
    1. Beweeg de hendel (7:T) omhoog.
    2. Breng de zitting in  de gewenste stand.
    3. Laat de hendel (7:S)  los om de zitting te 
    vergrendelen.
    De zitting is voorzien van  een beveiligingsschake-
    laar die is aangesloten  op het beveiligingssysteem 
    van de machine. Dit houdt  in dat bepaalde gevaar-
    lijke functies niet werken  als er niemand op de zit-
    ting zit. Zie ook 11.3.2.
    9.4.14 Motorkap (12:U)
    De machine heeft een motorkap die ge-
    opend kan worden, zodat de benzine-
    kraan, accu en motor makkelijk 
    bereikbaar zijn. De motorkap is vergren-
    deld met een rubberen band.
    De motorkap gaat als volgt open:
    1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen  band (12:V) los.
    2. Til de motorkap omhoog.
    Bevestig alles weer in  omgekeerde volgorde.
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    9.4.15 Snelsluiting (14:H) De snelsluitingen kunn en worden geschei-
    den, waardoor er zeer eenvoudig van 
    hulpmiddel gewisseld kan worden. De snelsluitingen zorgen
     ervoor dat het maaidek 
    gemakkelijk kan wisselen tussen de twee standen:
    • Normale stand met volledig aangespannen 
    riem.
    • 4 cm achter de normale stand met losse riem,  zodat het maaidek dichte r bij de basismachine 
    komt.
    Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver-
    eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van 
    de riem en het maaidek en wordt het omschakelen 
    naar de reinigingsstand en  de servicestanden ge-
    makkelijker.
    Spanning van riem halen:
    1. Verwijder de borgpennen  (14:G) aan beide zij-
    den.
    2. Open de snelsluitingen door de achterste ge- deelten met uw hiel naar beneden te drukken. 
    Zie (14:F).
    Als de snelsluitingen geopend zijn, rus-
    ten de maaidekarmen losjes in de asge-
    deelten. Het maaidek mag nooit in de 
    servicestand of reinigingsstand worden 
    gezet zonder de snelsluitingen na het 
    loshaken van de riem van het maaidek 
    weer te vergrendelen.
    3. Voer de noodzakelijke  aanpassingen uit, bijv.:
    • Haak de riem los.
    • Vervang het maaidek door  de maaidekarmen 
    los te haken. Zie afb. 16.
    Riem aanspannen:
    Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder-
    staande instructies.
    Draai de hendel niet met uw handen. U 
    kunt bekneld raken!
    1. Plaats uw voet op de  hendel (15:J) en draai 
    voorzichtig een halve slag naar voren.
    2. Plaats de borgpen (14:G).
    3.Ga hetzelfde te werk aan de andere kant.
    10 TOEPASSINGEN
    De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij 
    de volgende werkzaamhe den met de aangegeven 
    originele STIGA-accessoires:
    Werkzaamheden Accessoires, origineel van  STIGA 
    						
    All Stiga manuals Comments (0)

    Related Manuals for Lawn Mower Stiga Park 4WD, Power French Version Manual