Home
>
GGP Italy SPA
>
Lawn and Garden
>
GGP Italy SPA Riding Mower 71503777 2 Operators Manual Dutch Version
GGP Italy SPA Riding Mower 71503777 2 Operators Manual Dutch Version
Have a look at the manual GGP Italy SPA Riding Mower 71503777 2 Operators Manual Dutch Version online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 893 GGP Italy SPA manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
bijvullen van de brandstof dient uitgevoerd te worden met behulp van een trechter. Let daarbij op de tank niet te vol te vullen. De inhoud van de tank bedraag ongeveer 5,5 liter. Het bijvullen dient altijd te gebeuren met de motor uit. Doe dit in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Denk er altijd aan dat benzi- nedampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK BREN- GEN OM DE INHOUD TE CONTROLEREN EN NIET ROKEN TIJDENS HET BIJVUL- LEN. Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water. 5.3.4 M ONTAGE VAN DE BEVEILIGINGEN BIJ DE UITWERP-OPENING(STEENBESCHERMKAP) Gebruik de machine nooit zonder deze beveiligingen! Waak er steeds over dat de binnenste veer van de steenbeschermkap (1) op correcte wijze werkt en deze stabiel in de lage stand houdt. !LET OP! BELANGRIJK !GEVAAR! NL 20GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN MAX MIN 1
NL 21 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.3.5 CONTROLE VAN DE DOELMATIGHEID VAN DE BEVEILIGINGSSYSTEMEN Controleer de doelmatigheid van de beveiligingssystemen door de aangegeven werksitu- aties (☛5.2) te simuleren en na te gaan of voor elke situatie het aangeduide effect ver- kregen wordt. 5.3.6 C ONTROLE VAN HET REMSYSTEEM Zorg ervoor dat het remvermogen van de machine aangepast is aan de gebruiksvoor- waarden, en vat het werk niet aan als u twijfels hebt omtrent de doeltreffendheid van de rem. Als u twijfels blijft hebben ontrent de doeltreffendheid, wendt u zich tot een erkend Assis- tentie Centrum. 5.3.7 C ONTROLE VAN DE MESSEN Controleer of de messen goed geslepen en stevig bevestigd op hun respectievelijke assen bevestigd zijn. – Een bot mes rukt het gras eruit en veroorzaakt een vergeeld gazon. – Een mes dat niet goed bevestigd is veroorzaakt trillingen die een gevaar kunnen vor- men. Draag altijd stevige handschoenen bij het hanteren van de messen. 5.4 GEBRUIK VAN DE MACHINE 5.4.1 H ET STARTEN Het starten dient altijd in de open lucht of in een goed geventi- leerde ruimte te gebeuren! DENK ER ALTIJD AAN DAT UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN! Alvorens de motor te starten: – draai de benzinekraan (1) open ( indien voorzien); – zet de koppeling in de vrije stand («N») (☛4.22 ofwel 4.32); – ontkoppel de messen (☛4.7); – schakel de handrem in als u zich op een hellend terrein bevindt; – gebruik bij een koude motor zet de gashendel in de ➤ !GEVAAR! !LET OP! 1
«CHOKE» stand die op de sticker aangegeven staat; – als de motor reeds warmgedraaid is, is het voldoende de hendel tussen «LANGZAAM» en «SNEL» te zetten; – steek de sleutel in het contactslot en draai deze in de «DRAAIEN» stand om het elektri- sche circuit in werking te stellen, draai de sleutel daarna in de «START» stand om de motor te starten; – laat de sleutel los zodra de motor gestart is. Als de motor eenmaal draait breng de gashendel terug in de «LANGZAAM» stand. De choke dient uitgeschakeld te worden zodra de motor regelmatig draait; het gebruik van de choke bij een warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken. Als er moeilijkheden zijn bij het starten, blijf dan niet te lang aan- houden om de accu niet uit te putten en de motor niet te verzuipen. Draai de sleutel weer in de «STOP» stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien het probleem voortduurt raadpleeg dan hoofdstuk «7» van deze handleiding en het instructieboekje van de motor. Denk er altijd aan dat de beveiligingssystemen het starten van de motor beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen ( ☛5.2). Nadat in de bovenstaande gevallen het belet tot starten is hersteld, dient de sleutel in de «STOP» stand gedraaid te worden voordat de motor opnieuw gestart kan worden. 5.4.2 H ET RIJDEN EN VERPLAATSEN VAN DE MACHINE De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rij- den. Ze mag (volgens het Wegverkeersregelement) alléén gebruikt worden op privé-terrein dat voor verkeer gesloten is. Tijdens het zich verplaatsen met de machine dienen de messen uit- geschakeld te zijn en het maaidek in de hoogste stand te staan (stand «7»). OPMERKING !LET OP! BELANGRIJK OPMERKING BELANGRIJK NL 22GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 23 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN Bij modellen met mechanische aandrijving: Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en «SNEL» en zet de ver- snellingspook in de 1e versnelling (☛4.22). Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal lang- zaam opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie» overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden (☛4.21). U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te belet- ten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de macht over het stuur kwijtraakt. Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnel- lingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen (☛4.21). Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Zet de gashendel tijdens de trajecten in een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL». Schakel de handrem uit en laat het rempedaal opkomen (☛4.31). Trap het koppelingspedaal (☛4.32) in de «F» richting totdat de gewenste snelheid bereikt is door een lichte druk op het pedaal uit te voeren en de gashendel te bedienen. Het inschakelen van de koppeling dient uitgevoerd te wor- den zoals reeds eerder beschreven is ( ☛4.32) om te voorkomen dat de machine door een te bruuske bediening kan gaan steigeren en u de macht over het stuur verliest, vooral op hellingen 5.4.3 R EMMEN Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te verminderen en trap daar- na op het rempedaal (☛4.21 ofwel 4.31) om nog meer snelheid af te nemen totdat de machine stilstaat. Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Een waarneembare vermindering van de snelheid kan reeds wor- den verkregen door het koppelingspedaal los te laten. OPMERKING ➤ !LET OP! ➤ !LET OP! ➤
NL 24GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.4.4 ACHTERUITVERSNELLING Het inschakelen van de achteruitversnelling DIENT altijd bij stilstand te gebeuren. Bij modellen met mechanische aandrijving: Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnel- lingspook opzij te duwen en in de «R» (☛4.22) stand te zetten. Laat het pedaal gelei- delijk opkomen om de koppeling in te schakelen en begin met de achteruitrijdmanoeu- vre. Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Stop de machine en schakel de achteruitversnelling in door op het koppelingspedaal in de richting «R» te duwen (☛4.32). 5.4.5 H ET GRAS MAAIEN Wanneer u zich op het te maaien grasveld bevindt, zorg ervoor dat de antiscalpwieltjes op de gewenste hoogte geplaatst zijn. Elk wieltje kan op twee verschillende hoogtes gemonteerd worden: in de laagste stand wordt steeds een ruimte gelaten tussen het terrein en de rand van het maaidek, om te voorkomen dat het maaidek het grasveld beschadigt in aanwezigheid van een ongelijk terrein; in de hoogste stand worden zij buiten werking gesteld. Om de stand te veranderen de pin (1) los- schroeven en verwijderen en het wieltje (2) terug plaatsen in de bovenste of onderste opening van de rang die overeenkomt met de diameter van het wieltje. Deze toepassing dient altijd uitgevoerd te worden op de vier wieltjes, MET DE MOTOR UIT EN DE MESSEN UITGESCHAKELD. Beginnen met maaien: – zet de gashendel in de «SNEL» stand; !LET OP! ➤ ➤ 2 1 Ø 80Ø 100
NL 25 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN – zet het maaidek in de hoogste stand; – schakel de messen in (☛4.9); – begin heel langzaam en voorzichtig te rijden op de grasgrond, zoals reeds eerder beschreven is; – stel de juiste rijsnelheid en maaihoogte in (☛4.8) afhankelijk aan de toestand van het gazon (lengte, dichtheid en vochtigheid van het gras); op vlakke terreinen kunnen de volgende aanwijzingen worden aangehouden: Hoog, dicht en nat gras 2 km/h Normaal onderhouden gazon 3,5 ... 5,5 km/h Kort en droog gras meer dan 5,5 km/h Bij modellen met hydrostatische aandrijving: De snelheid kan trapsgewijs aangepast worden door de druk die op het koppelingspe- daal wordt uitgevoerd. Bij het maaien van hellingen dient de rijsnelheid verminderd te worden om de veiligheidscondities te garanderen ( ☛ 1.2 - 5.5). Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als er een afname in het aantal toeren van de motor wordt waargenomen, de snelheid te vertragen, denk eraan dat er nooit een mooi maaibeeld verkregen wordt als de rijsnelheid te hoog is ten opzichte van de hoeveelheid gras. Ontkoppel de messen en zet het maaidek in de hoogste stand als er over een obstakel heen moet worden gereden. 5.4.6 N A HET MAAIEN Ontkoppel de messen na het maaien en laat de motor in toeren afnemen. Op de terugweg dient het maaidek in de hoogste stand te staan. 5.4.7 N A HET WERK Breng de machine tot stilstand, zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand en schakel !LET OP! ➤
NL 26GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN de motor uit door de sleutel in de «STOP» stand te draaien. Als de motor is uitgeschakeld, sluit de benzinekraan ( indien voorzien). Om een ontploffing in de knalpot te vermijden dient u de gashendel, 20 seconden voor- dat u de motor afzet, in de «LANGZAAM» stand zetten. Haal altijd de sleutel uit het contact alvorens de machine onbeheerd achter te laten! Om de lading van de accu in stand te houden, wordt de sleutel niet in de stand «DRAAIEN» gelaten wanneer de motor niet aanstaat. 5.4.8 S CHOONMAKEN EN STALLEN Maak, na elk gebruik, de buitenkant van de machine schoon. Leeg de opvangzak altijd en laat geen containers met gemaaid gras in gesloten ruimtes achter. Reinig de delen in kunststof van de machine met een vochtige spons en een schoon- maakmiddel. Let er op dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektronische kaart onder het dashboard niet nat worden. Gebruik in geen geval hogedrukreinigers of bijtende middelen voor het reinigen van de carrosserie en de motor! Het reinigen van de binnenkant van het maaidek en het uitwerpkanaal dient, onder de vol- gende condities, op een harde ondergrond te gebeuren: – met de steenbeschermkap bevestigd; – de gebruiker zit op de machine; – de motor draait; – de koppeling staat in de vrije stand; – de messen zijn ingeschakeld. BELANGRIJK !LET OP! BELANGRIJK !LET OP! !LET OP! ➤ 1
NL 27 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN Sluit een waterslang eerst op de ene speciale fitting (1) aan en daarna op de andere en laat voor enkele minuten in elke fitting water lopen terwijl de messen draaien. Het is beter om het maaidek, voor het schoonmaken, in de laagste stand te zetten. Berg de machine op in een droge ruimte, beschut tegen alle weersomstandigheden en dek ze, indien mogelijk, toe met een zeil (☛8.3). 5.4.9 D E MACHINE STALLEN EN GERUIME TIJD NIET GEBRUIKEN Als er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken (meer dan 1 maand), moeten de kabels van de accu losgekoppeld worden, waarbij de aanwijzingen in het instructieboekje van de motor in acht genomen moeten worden; vet alle bewegende onderdelen in zoals beschreven (☛6.2.1). Verwijder zorgvuldig de droge grasresten die zich in de buurt van de motor en de geluiddemper opgehoopt kunnen hebben, om het ontstaan van brand te voorkomen als de machine opnieuw gebruikt wordt! Leeg de benzinetank door de benzineslang, die zich aan het begin van de benzinefilter (1) bevindt, los te maken en volg de aanwijzingen in het instructieboekje van de motor. De accu dient opgeborgen te worden op een koele, droge plaats. De accu altijd terug opladen vóór iedere lange periode van inactiviteit (langer dan 1 maand) en terug opladen vooraleer de activiteit te hervatten ( ☛6.2.5). Controleer, voordat er opnieuw met de machine gewerkt wordt, of er uit de slang, de ben- zinekraan en de carburateur geen benzine lekt. BELANGRIJK !LET OP! 1 1
5.4.10 BEVEILIGINGSSYSTEEM VAN DE KAART De elektronische kaart is voorzien van een zelfherstellende bescherming die het circuit onderbreekt van zodra er zich een storing voordoet in de elektrische installatie; de ingreep veroorzaakt het stilvallen van de motor en wordt gemeld door het doven van het controle- lampje. Het circuit herstelt zichzelf automatisch binnen enkele seconden; de oorzaak dient gevon- den en verholpen te worden om herhaling van het voorval te voorkomen. Om te voorkomen dat het systeem in werking treedt – mogen de polen van de accu niet onderling verwisseld worden; – mag de machine niet gebruikt worden zonder accu om geen afwijkingen aan de laad- regelaar te veroorzaken; – moet erop gelet worden dat er geen kortsluiting veroorzaakt wordt. 5.4.11 O VERZICHT VAN DE BELANGRIJKSTE HANDELINGEN TIJDENS HET GEBRUIK BELANGRIJK NL 28GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN Om ... De motor te starten (☛5.4.1) Met rijden te beginneni (☛5.4.2) Te remmen of te stoppen (☛5.4.3) Achteruit te rijden (☛5.4.4) Te maaien (☛5.4.5)Dient het volgende te worden uitgevoerd ... Draai het benzinekraantje open, bereid de machine voor op het starten en steek de sleutel in het contact. Bedien de gashendel; Bij modellen met mechanische aandrijving: Het pedaal tot op het einde toe indrukken, de versnelling inschakelen en het pedaal langzaam loslaten (☛4.22); Bij modellen met hydrostatische aandrijving: en het koppe- lingspedaal (☛4.32); Laat de motor in toeren afnemen en druk op het rempedaal. Breng de machine; Bij modellen met mechanische aandrijving: De versnelling in de vrije stand zetten, het pedaal tot op het einde toe indruk- ken, de achteruit inschakelen en het pedaal langzaam loslaten (☛4.22) ; Bij modellen met hydrostatische aandrijving: en duw het koppelingspedaal in de «R» richting (☛4.32). Bedien de gashendel schakel de messen in en stel de maaihoogte in.Bij modellen met mechanische aandrijving: Het pedaal tot op het einde toe indrukken, de versnelling inschakelen en het pedaal langzaam loslaten (☛4.22); Bij modellen met hydrostatische aandrijving: en het koppe- lingspedaal (☛4.32); ➤ ➤ ➤ ➤ ➤ ➤
NL 29 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.5 GEBRUIK OP HELLINGEN Houd de aangegeven beperkingen aan (max. 10° - 17%) en maai een hellend gazon altijd van boven naar beneden en nooit in de dwarsrichting. Pas erg goed op bij het veran- deren van richting niet op obstakels te stuiten (bijv. stenen, takken, wortels, enz.). Deze obstakels kunnen het zijwaarts glijden en het omkiepen van de machine veroorzaken of de macht over het stuur doen verliezen. VERTRAAG DE SNELHEID OP HELLINGEN ALVORENS VAN RICHTING TE VERANDEREN. Op een helling dient de handrem altijd te worden ingeschakeld alvorens de machine te verlaten en onbeheerd achter te laten. Op hellingen dient het rijden zéér zorgvuldig te gebeuren om het steigeren van de machine te voorkomen. Vertraag de snelheid bij het beginnen van een helling, vooral bij het afdalen. Gebruik de achteruitversnelling nooit om snelheid te minderen; dit kan de macht over het stuur doen verliezen, vooral op gladde terreinen. Bij modellen met mechanische aandrijving: Rijd nooit een helling af met de versnelling of de koppeling !GEVAAR! ➤ !GEVAAR! !LET OP! !GEVAAR! Om ... Met maaien te stoppen (☛5.4.6) De motor te stoppen (☛5.4.7) De machine op te bergen (☛5.4.8)Dient het volgende te worden uitgevoerd ... Ontkoppel de messen en laat de motor in toeren afnemen. Laat de motor in toeren afnemen, wacht enkele seconden, draai de sleutel om en sluit de benzinekraan. Schakel de handrem in, haal de sleutel uit het contact en reinig de machine en de binnenkant van het maaidek, als dit nodig is. max 10° (17%) FOUT! GOED!