Home > Global Garden Products > Lawn Mower > Global Garden Products XK 140 HD, XK4 160 HD Instructions Manual

Global Garden Products XK 140 HD, XK4 160 HD Instructions Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Global Garden Products XK 140 HD, XK4 160 HD Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 230 Global Garden Products manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							61
    NEDERLANDSNL
    ijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan 
    bijvoorbeeld niet gestart worden als de koppeling 
    van de parkeerrem is ingetrapt.
    Controleer voor elk gebruik of het bev-
    eiligingssysteem werkt.
    2.4 Bediening
    2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (1:A)
    U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie 
    en de transportpositie:
    1. Trap het pedaal volledig in. 
    2. Laat het pedaal langzaam los.
    2.4.2 Koppeling - parkeerrem (1:B)
    Druk nooit op het pedaal tijdens het ri-
    jden. De krachtoverbrenging kan dan 
    oververhit raken.
    Het pedaal (3:B) heeft de vol-
    gende drie standen:
    •Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De 
    parkeerrem is niet geactiveerd.
    •Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit-
    geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
    •Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitge-
    schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar 
    niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge-
    bruikt als noodrem.
    2.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (1:C) 
    De vergrendeling vergrendelt het kop-
    pelings-/rempedaal in de ingetrapte stand. 
    Deze functie wordt gebruikt om de ma-
    chine te vergrendelen op hellingen, tijdens 
    transport enz., als de motor niet draait.
    Vergrendelen:
    1. Trap het pedaal (1:B) volledig in. 
    2. Verplaats de vergrendeling (1:C) naar rechts.
    3. Laat het pedaal (1:B) los.
    4. Laat de vergrendeling (1:C) los.
    Ontgrendelen:
    Trap het pedaal (1:B) volledig in en laat het weer 
    los.
    2.4.4 Rijden - bedrijfsrem (1:F) 
    Als de machine niet remt zoals ver-
    wacht als het pedaal wordt losgelaten, 
    moet het linkerpedaal (1:B) worden ge-
    bruikt als noodrem.
    Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en 
    de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal om-
    hoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd.1. Pedaal voorwaarts 
    – de machine gaat vooruit.
    2. Pedaal onbelast 
    – de machine staat stil.
    3. Pedaal achterwaarts 
    – de machine rijdt achteruit.
    4. Minder druk op het pedaal 
    – de machine remt.
    2.4.5 Gas- en chokehendel (1:D)
    Hendel om de snelheid te regelen en om te choken 
    bij een koude start. 
    Als de motor onregelmatig loopt, be-
    staat er een kans dat de hendel te ver 
    naar voren staat zodat de choke geac-
    tiveerd wordt. Dit beschadigt de motor, 
    verhoogt het brandstofgebruik en is 
    schadelijk voor het milieu.
    1. Choke - voor het starten van een koude 
    motor. De choke staat in de bovenste stand 
    in de groef. 
    Gebruik deze functie niet als de motor 
    warm is.
    2. Vol gas - bij gebruik van de machine al-
    tijd vol gas geven. 
    Om de gashendel op vol gas te zetten, zet 
    u de hendel ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand.
    3. Stationairloop.
    2.4.6 Contactslot (1:E)
    Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de 
    machine zitten. Er is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan 
    ontladen en worden beschadigd.
    Contactslot dat gebruikt wordt om de motor te 
    starten en uit te schakelen. Vier standen:
    1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De 
    sleutel kan verwijderd worden.
    2/3. Rijstand. 
    4. Startstand - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 2/3 wanneer de motor gestart is. 
    						
    							62
    NEDERLANDSNL
    2.4.7 Krachtafnemer (2:G)
    De krachtafnemer mag nooit 
    ingeschakeld zijn wanneer het aan de 
    voorzijde gemonteerde gereedschap in 
    de transportstand staat. Dit beschadigt 
    de riemtransmissie.
    Hendel voor in- en uitschakelen van de 
    krachtafnemer voor aandrijving van aan de 
    voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen:
    1. Voorste stand - krachtafnemer 
    uitgeschakeld.
    2. Achterste stand - krachtafnemer inge-
    schakeld. 
    2.4.8 Ontkoppelingshefboom 
    Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
    len.
    HST is voorzien van een hendel die op de achteras 
    is aangesloten. Zie (5:N).
    4WD is voorzien van twee hendels die op de achte-
    ras (6:O) en vooras (6:P) zijn aangesloten. 
    De ontkoppelingshendel mag nooit tus-
    sen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot oververhitting en be-
    schadiging van de transmissie.
    Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen 
    zonder de motor te gebruiken. Twee standen:
    1. Hendel ingedrukt - transmis-
    sie ingeschakeld voor normaal 
    gebruik.
    2. Hendel in de buitenste stand – 
    transmissie uitgeschakeld. De 
    machine kan handmatig worden 
    verplaatst.
    De machine mag niet over lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd. 
    De machine mag niet worden bediend 
    als de voorste hendel in de buitenste 
    stand staat, anders wordt de machine 
    beschadigd en bestaat de kans op le-
    kkage in de vooras.
    2.4.9 Zitting (3:I)
    De zitting kan worden opgeklapt en naar 
    voor of achter worden verschoven.  De zit-
    ting wordt met de greep (3:K) vergrendeld 
    in de opgeklapte positie en naar voor of 
    achter verschoven met de knoppen (3:J).
    De zitting is voorzien van een beveiligingsschake-
    laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem 
    van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar-
    lijke functies niet werken als er niemand op de zit-
    ting zit.2.4.10 Motorkap (4:L)
    De machine heeft een motorkap die geo-
    pend kan worden, zodat de benzinekraan, 
    accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. 
    De motorkap is vergrendeld met een rub-
    beren band.
    De motorkap gaat als volgt open:
    1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen 
    band (4:M) los.
    2. Til de motorkap omhoog.
    Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten kap, anders bestaat er een kans op 
    brandwonden en kunt u bekneld raken.
    3 TOEPASSINGEN
    De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij 
    de volgende werkzaamheden met de aangegeven 
    originele GGP-accessoires:
    Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht van maximaal 100 N.
    De duwkracht van getrokken accessoires op het 
    trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
    LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhang-
    er altijd contact op met uw verzekeringsmaat-
    schappij.
    LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    4 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    4.1 Bijvullen met benzine (7:Q)Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit 
    brandstof voor tweetaktmotoren.
    De tank heeft een inhoud van 6 liter. Door de trans-
    parante tank is het brandstofniveau makkelijk af te 
    lezen.
    Gebruik Accessoires, origineel van 
    GGP
    Gras maaien Met maaidek 95 C (alle model-
    len).
    Met maaidek 105 C (alleen 
    4WD).
    Sneeuwruimen Met sneeuwschuiver. Gebruik 
    van sneeuwkettingen en frame-
    gewichten wordt aanbevolen.
    Gras en bladeren 
    vegenUitgerust met getrokken opvang-
    bak 30 of 42.
    Gras- en bladtrans-
    portUitgerust met transportkar 
    (Standard, Maxi of Combi). 
    						
    							63
    NEDERLANDSNL
    LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt 
    houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden 
    bewaard.
    U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minder schadelijk is voor 
    mens en milieu.
    Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal daar-
    voor bestemde tank. 
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. Verwi-
    jder nooit de vuldop en vul de machine 
    nooit met benzine wanneer de motor 
    loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul-
    buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de 
    benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten 
    zonder over te stromen. Zie afb. 7.
    4.2 Controleer het oliepeilHet carter is bij aflevering altijd gevuld met olie 
    SAE 10W-30.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
    rect is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan.
    Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok 
    schoon is. Draai de oliepeilstok los en trek 
    hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    Breng de stok weer aan en draai hem vast. 
    Draai hem daarna weer los en trek hem omhoog. 
    Lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de “FULL”-
    streep als het oliepeil onder deze markering ligt. 
    Zie afb. 8.
    Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep 
    komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver-
    hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep 
    komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste 
    niveau is bereikt.
    4.3 Oliepiel van de versnellingsbak 
    controleren 
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil 
    correct is. De machine moet op een vlakke 
    ondergrond staan.
    Lees het oliepeil af op het reservoir (9:R). Het peil 
    moet tussen MAX en MIN liggen. Vul indien nod-
    ig olie bij10W-30.
    Type olie: 
    4.4 VeiligheidscontroleControleer of de machine voldoet aan de onder-
    staande veiligheidscontrole. 
    De veiligheidscontrole moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet ge-
    bruiken! Breng de machine voor 
    reparatie naar een servicewerkplaats!
    4.4.1 Algemene veiligheidscontrole
    4.4.2 Elektrische veiligheidscontrole
    Controleer voor elk gebruik of het bev-
    eiligingssysteem werkt..
    4.5 Starten1.  Open de benzinekraan. Zie 10:U.
    2.  Controleer of the bougiekabel(s) op de 
    bougie(s) is/zijn geplaatst.
    3.  Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld 
    is. 
    4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal.  Ty p e  o l i e
    4WD Synthetische olie 5W-50
    HST SAE 10W-30 (20W-50)0
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen 
    en aansluitingen.Geen lekkages.
    Elektrische kabels. Isolatie is intact.
    Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin-
    gen.
    Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit 
    en laat het pedaal 
    van de bedrijfsrem 
    omhoog komen.De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen.
    Geen abnormale geluiden.
    Status Actie Resultaat
    Het koppelings-/
    rempedaal is niet 
    ingetrapt.
    Krachtafnemer niet 
    ingeschakeld.Probeer te starten. De motor 
    mag niet 
    starten.
    Lopende motor. 
    Krachtafnemer 
    ingeschakeld.De bestuurder 
    staat op van de zit-
    ting.De krachtaf-
    nemer moet 
    uitschakelen.
    Lopende motor. Verwijder de zeke-
    ring.
    Zie 9:S.De motor 
    moet dan 
    stoppen. 
    						
    							64
    NEDERLANDSNL
    5. Starten van een koude motor – zet de gashendel 
    helemaal in de chokestand. 
    Starten van een warme motor – zet de gashendel 
    op vol gas (ongeveer 2 cm achter de choke-
    stand).
    6.  Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
    7.  Draai de contactsleutel om en start de motor.
    8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashen-
    del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm 
    achter de chokestand) als u de choke gebruikt 
    hebt. 
    9. Laat de machine na een koude start niet onmid-
    dellijk belast werken, maar laat de motor eerst 
    een paar minuten warmdraaien. Op die manier 
    kan de olie eerst opwarmen. 
    Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
    4.6 BedieningstipsControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werk-
    en op hellingen. Zie 4.2. 
    Wees voorzichtig bij het rijden op hell-
    ingen. Start of stop niet plotseling wan-
    neer u een helling op- of afrijdt. Rijd 
    nooit dwars over een helling. Rijd van 
    boven naar beneden en van beneden 
    naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om controle over de 
    machine te houden en het risico op kan-
    telen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste versnel-
    ling en bij vol gas het stuur niet volledig 
    naar één kant. De machine kan dan 
    kantelen.
    Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    middensturing en de zittinghouder. An-
    ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit 
    met de machine als de motorkap open 
    is.
    4.7 StoppenSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet 
    de motor af door de contactsleutel om te draaien.
    Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.
    Als u de machine zonder toezicht 
    achterlaat, moet u de bougiekabel(s) 
    losmaken en de contactsleutel verwij-
    deren.Direct na gebruik kan de motor bij-
    zonder heet zijn. Raak de demper, de 
    cilinder of de koelribben niet aan. Dit 
    kan ernstige brandwonden veroorzak-
    en.
    4.8 Reiniging
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
    • Als u de machine met een hogedrukreiniger 
    reinigt, richt de straal dan niet rechtstreeks op 
    de asborging, elektrische onderdelen of hy-
    draulische kleppen.
    • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. 
    • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
    • Reinig de luchtinlaat van de motor (9:T).
    5 ONDERHOUD
    5.1 OnderhoudsprogrammaOm de machine voortdurend in goede staat te 
    houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, 
    ook in verband met het milieu, moet het onder-
    houdsprogramma van GGP worden gevolgd.
    Onderhoud dat door een erkende servicewerkp-
    laats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw 
    machine professioneel wordt onderhouden met 
    originele reserveonderdelen.
    5.2 VoorbereidingAlle service en onderhoud moet worden uit-
    gevoerd op een stilstaande machine waarvan de 
    motor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan wegrol-
    len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
    rem.
    Zet de motor af.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door de bougiekabel(s) los te maken van 
    de bougie(s) en de contactsleutel te ver-
    wijderen. 
    5.3 BandenspanningPas de bandenspanning op de volgende manier 
    aan:
    Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). 
    Achter: 0,4 bar (6 psi).  
    						
    							65
    NEDERLANDSNL
    5.4 Motorolie vervangenVervang de motorolie de eerste keer na 5 
    werkuren, daarna na elke 50 werkuren of één keer 
    per seizoen. 
    Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of min-
    stens één keer per seizoen, als de motor extra hard 
    of bij hoge omgevingstemperaturen moet werken.
    Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
    Gebruik olie zonder toevoegingen.
    Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting 
    van de motor leiden. 
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten afkoe-
    len voordat u de olie aftapt.
    1.  Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een 
    slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 
    10:V.
    2.  Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang 
    en trek de bougie los.
    3. Vang de olie op in een vat.
    LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie-
    men.
    4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren 
    van afgewerkte olie op.
    5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de 
    klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
    6.Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met 
    nieuwe olie.
    Olievolume: 1,4 liter
    7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat 
    u deze 30 seconden stationair draaien. 
    8. Controleer of er een olielek is.
    9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro-
    leer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2.
    5.5 Transmissie (4WD)De olie in de hydraulische krachtoverbrenging 
    moeten regelmatig worden gecontroleerd/aange-
    past of vervangen zoals aangegeven in onder-
    staande tabel.
    Type olie: Synthetische olie 5W-50.Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter.
    5.5.1 Controleren - aanpassen
    Zie “4.3”.
    5.5.2 Aftappen
    1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op 
    verschillende snelheden lopen om de transmis-
    sieolie op te warmen.
    2. Plaats de machine volledig horizontaal.
    3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals 
    aangegeven in afb. 6.
    4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één 
    onder de vooras.
    5. Open het oliereservoir door de kap te verwijder-
    en. Zie 9:R.
    Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel 
    voor de olieaftapplug. Het gebruik van 
    ander gereedschap beschadigt de plug.
    6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras. 
    Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleu-
    tel. Zie afbeelding 11.
    7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Ge-
    bruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie 
    uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 12.
    8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug-
    gen van de vooras intact zijn. Zie afb. 12. Plaats 
    de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm.
    De olieaftapplug wordt beschadigd als 
    hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid. 
    9.  Controleer of de pakking op de olieaftapplug 
    van de achteras intact is. Zie afb. 11:Y. Plaats 
    het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot 
    5 Nm.
    10.Trek de olie uit het onderste deel van het reser-
    voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 
    13.
    11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af.
    5.5.3 Vullen
    De motor mag nooit draaien als de 
    achterste koppelingshendel naar bin-
    nen is geduwd en de voorste koppeling-
    shendel uitgetrokken is. Dit beschadigt 
    de asborging.
    1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie.
    Als de motor binnen moet draaien, di-
    ent u ervoor te zorgen dat uitlaatgassen 
    kunnen worden afgevoerd.
    2. Controleer of de koppelingshendel van de 
    achteras uitgetrokken is.
    3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift 
    de koppelingshendel van de vooras automatisch 
    naar binnen.
    4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar 
    buiten. OlieSAE 10W-30
    ServiceklasseSJ of hoger
    Actie1e keer Vervol-
    gens met 
    tussenpo-
    zen van 
    Werkuren
    Niveau controleren - aanpas-
    sen. -50
    Olie verversen. 5 200 
    						
    							66
    NEDERLANDSNL
    LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem 
    ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol 
    is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen.
    5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te 
    blokkeren met een houten wig. Zie afb. 14. Vul 
    het oliereservoir handmatig met nieuwe olie.
    6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit 
    draaien.
    7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in 
    de stand achteruit. Ga door met het bijvullen 
    van de olie.
    8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit 
    draaien.
    9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hi-
    erboven is aangegeven, en ga door met het bij-
    vullen van de olie tot het borrelen in het 
    reservoir stopt.
    10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het ol-
    iereservoir en sluit de motorkap.
    11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas 
    zonodig het olieniveau aan.
    5.6 RiemtransmissiesControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    5.7 BesturingDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon-
    troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 
    werkuren.
    5.7.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    5.7.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
    1. Zet de machine in de recht vooruit-stand.
    2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren 
    onder het middelpunt. Zie afb. 16.
    3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling 
    meer is.
    4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of 
    het stuur recht staat.
    5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene 
    moer losser en de andere vaster.
    Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor 
    wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van 
    de kabels toe.
    5.8 Accu
    Als u het zuur in uw ogen of op uw huid 
    krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzak-
    en. Als er zuur op uw lichaam terech-
    tkomt, moet u het betreffende 
    lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen 
    met een ruime hoeveelheid water en zo 
    snel mogelijk medische hulp zoeken.De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
    vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bi-
    jvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    5.8.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af-
    gebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas-
    sen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de han-
    dleiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgelad-
    en.
    5.8.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, di-
    ent deze een constante spanning te hebben.
    Neem contact op met uw leverancier voor een 
    dergelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een stand-
    aard oplader wordt gebruikt. 
    5.8.3 Verwijderen/Plaatsen
    De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen 
    of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden 
    met het volgende:
    • Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel 
    los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
    • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op 
    de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de negatieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet in de goede volgo-
    rde aansluit of losmaakt, kan er korts-
    luiting ontstaan en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
    namo en de accu beschadigd.
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken. 
    						
    							67
    NEDERLANDSNL
    5.8.4 Reiniging
    Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.
    5.9 Luchtfilter, motorHet voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 
    werkuren worden gereinigd/vervangen.
    Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren 
    worden gereinigd/vervangen.
    LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien 
    de machine in stoffige omstandigheden moet 
    werken.
    Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
    1.  Maak voorzichtig schoon rond de luchtfil-
    terkap.
    2. Demonteer de luchtfilterkap (15:A) door de 
    twee klemmen te verwijderen. 
    3.  Demonteer het filter (15:B). Het voorfilter 
    wordt over het luchtfilter geplaatst. Zorg ervoor 
    dat de carburateur niet vuil wordt. Maak de be-
    huizing van het luchtfilter schoon.
    4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes 
    mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien 
    het filter erg vuil is, moet het worden vervan-
    gen.
    5. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is, 
    moet het worden vervangen.
    6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    Bij het schoonmaken van de behuizing van het 
    papierfilter mogen geen perslucht of oplosmidde-
    len op basis van petroleum worden gebruikt. 
    Hierdoor raakt het filter beschadigd.
    5.10 BougieDe bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren 
    worden vervangen (=bij elke tweede basic serv-
    ice).
    Maak schoon rond de bevestiging van de bougie 
    voordat u deze losmaakt.
    Bougie
    : Champion RC12YC of gelijkwaardig.
    Afstand elektroden: 0,75 mm.
    5.11 LuchtinlaatZie 9:T. De motor is luchtgekoeld. Door een ver-
    stopt koelsysteem kan de motor beschadigd raken. 
    Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 
    werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic 
    service nauwkeurig gereinigd.
    5.12 SmerenAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na 
    elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ges-
    meerd.
    5.13 ZekeringControleer of vervang de zekering van 20 A bij 
    elektrische problemen. Zie 9:S.
    6 OCTROOI - ONTWERPREGIS-TRATIE
    Deze machine of onderdelen van deze machine 
    valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer-
    pregistratie:
    SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, 
    US595 7497, FR772384, DE69520215.4, 
    GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), 
    SE0401554-1, SE0501599-5.
    GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf-
    gaande aankondiging wijzigingen in het product 
    aan te brengen.  Onderdeel Actie Afb.
    Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een 
    smeerpistool met universeel vet. 
    Pomp tot het vet eruit komt.17
    Stuurkettin-
    genReinig de kettingen met een 
    staalborstel.
    Smeer de kettingen met univer-
    sele kettingspray.-
    Spannings-
    armenSmeer de lagerpunten met een 
    oliehouder terwijl alle regelaars 
    zijn geactiveerd. 
    Dit werkt het beste met twee per-
    sonen.18
    Bedienings-
    kabelsSmeer de uiteinden van de kabels 
    met een oliehouder terwijl alle 
    regelaars zijn geactiveerd. 
    Dit moet worden gedaan door 
    twee personen.18 
    						
    							GGP Sweden AB · Box 1006 · SE-573 28 TRANÅS 
    						
    All Global Garden Products manuals Comments (0)

    Related Manuals for Global Garden Products XK 140 HD, XK4 160 HD Instructions Manual