Home
>
GGP Italy SPA
>
Lawn and Garden
>
GGP Italy SPA Lawn Tractor 71503773 2 Operators Manual Dutch Version
GGP Italy SPA Lawn Tractor 71503773 2 Operators Manual Dutch Version
Have a look at the manual GGP Italy SPA Lawn Tractor 71503773 2 Operators Manual Dutch Version online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 893 GGP Italy SPA manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
speciale acculader van behoud “CB 01” in dotatie ( indien voorzien) of beschikbaar op aanvraag (☛8.5). Deze connector mag uitsluitend gebruikt worden voor de aansluiting op de acculader van behoud CB01. Voor zijn gebruik: – de aanwijzingen volgen aangegeven in de desbetreffende gebruiksinstructies; – de aanwijzingen volgen aangegeven in het instructieboekje van de accu. 6.3 CONTROLES EN AFSTELLINGEN Overzicht van de belangrijkste problemen waarbij ingegrepen moet worden 6.3.1 D EMONTAGE, SLIJPEN EN BALANCEREN VAN DE MESSEN Controleer of het mes goed geslepen is en stevig vastzit aan de steun. – Een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van het gazon. – Een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en is een potentiële geva- renbron. Alle handelingen aan het maaidek (demontage, slijpen, in balans brengen, hermontage en/of vervanging) vergen een welbepaalde vaardig- heid en het gebruik van speciaal gereedschap; uit veiligheidsoverwegingen, die- nen deze handelingen bijgevolg uitgevoerd te worden in een gespecialiseerd ser- vicecentrum. Draag altijd stevige handschoenen bij het hanteren van de messen. Om een mes te demonteren dient het stevig te worden vastgepakt en de middelste schroef (1) losgedraaid te worden in de richting van de pijl die op elk mes staat aangege- !LET OP! !LET OP! BELANGRIJK ➤ NL 40ONDERHOUD Als ... De messen trillen Het gras wordt uitgerukt en het gazon ver- geelt De hoogte van het gras onregelmatig is Het inschakelen van de messen onregel- matig verloopt De remmen niet goed werken Het rijden schokkend verlooptDient het volgende te worden uitgevoerd ... Controleer of ze goed vastzitten (☛6.3.1) of stel ze bij (☛6.3.1). Slijp de messen (☛6.3.1). Stel de maaihoogte van het maaidek bij (☛6.3.2). Stel de regelaar van de messenkoppeling opnieuw in (☛6.3.3). Controleer de rem (☛6.3.4). Stel de veer van het koppelstuk bij (☛6.3.5).
NL 41 ONDERHOUD ven. De schroefdraad van de bevestigingsschroeven loopt bij het ene mes naar rechts en bij het andere mes naar links. Slijp beide messen met behulp van een slijpschijf met een middelgrote korrel en contro- leer of de messen in balans zijn door een ronde staaf met een Ø van 18 mm in het mid- delste gat te plaatsen. Vervang altijd de beschadigde of verbogen messen; probeer ze nooit te repareren! GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE MESSEN WAAR HET TEKEN OP STAAT ! De messen verschillen onderling en bewegen in een tegenovergestel- de richting. Bij het monteren dienen de posities in acht te worden geno- men aan de hand van het codenum- mer dat zich op de messen bevindt. Bij het monte- ren dient de aangegeven volgorde aangehouden te worden. Let erop dat de wind- vleugels van de messen naar de binnenkant van het maaidek wijzen en dat de holle kant van de elastische veerring (1) tegen het mes drukt; Draai de bevestigingsschroeven (2) aan met een 45-50 Nm dynamometrische sleutel. Als een van de naven of beide naven (3) van de as loskomen tij- dens het demonteren van het maaidek, contro- leer dan of de wiggen (4) goed in hun zittingen geplaatst werden. 6.3.2 AFSTELLING VAN HET MAAIDEK Een correcte afstelling van het maaidek is belangrijk om een mooi eenvormig gazon te verkrijgen. !LET OP! !LET OP! !LET OP! Ø 18 mm 21 21 1 2 43 82004345/1 82004344/1 82004352/0 81004346/3 82004354/0 82004353/0 1 1
Voor een mooi maairesultaat is het verstandig om ervoor te zorgen dat de voorkant altijd 5-6 mm lager staat afgesteld dan de achterkant. – Plaats de machine op een vlakke ondergrond en kijk na of de banden de juiste spanning hebben; – plaats vulstukken (1) van 26 mm onder de voor- kant, en van 32 mm (2) onder de achterkant van het maaidek en zet de hendel in stand «1»; – schroef de regelaar (3), de moeren (4 - 6 - 8) en tegenmoeren (5 - 7 - 9) van de drie gelede drijf- stangen volledig los, tot de plaat op de vulstukken rust. – zet beide moeren rechtsbovenaan (6 - 8) en de moer linksonderaan (4) aan tot u gewaar begint te worden dat het vlak opgetild wordt; blokkeer de drie tegenmoeren (5 - 7 - 9) en gebruik de regelaar (3) om de bedieningskabel onder spanning te brengen. Een hoogteverschil ten opzichte van het terrein tus- sen de rechter- en linkerboord van het vlak wordt gecompenseerd m.b.v. de twee moeren (4 - 8) en tegenmoeren (5 - 9) van de achterste drijfstangen. Zet de bedieningshendel in 2 of 3 verschillende standen, en controleer of het vlak gelijk- matig wordt opgetild en dat voor elke stand het hoogteverschil tussen de voorste en de achterste boord ten opzichte van het terrein constant blijft. Indien het optillen vooraan wat sneller of trager gebeurt ten opzichte van stand, kan de beweging worden bijgestuurd m.b.v. de moeren (10) van de aansluitstang (11). Door de moeren van de stang aan te zetten wordt het voorste deel opgetild en de bewe- ging versneld. Door de moeren los te schroeven wordt het tegenovergestelde effect beko- men. Vergeet niet na elke regeling alle moeren en tegenmoeren opnieuw aan te zetten. Mocht de juiste afstelling niet gevonden worden raadpleeg dan een erkend servicecen- trum.OPMERKING NL 42ONDERHOUD 2 - h = 32 mm 1 - h = 26 mm 10 6 11 7 3 5 4 8 9
NL 43 ONDERHOUD 6.3.3 MESKOPPELING EN–REM AFSTELLEN Tijdens het bedienen van de hendel om de messen te ontkoppelen, wordt er gelijkertijd een rem in werking gesteld die het draaien in enkele seconden stopt. Eventuele rek in de kabel en de lengtever- schillen in de drijfriem kunnen ontkoppeling of een onregelmatig draaien van de messen ver- oorzaken. Dit dient met de regelaar (1) te worden bijge- steld totdat de juiste spanning van de veer is (2) (gemeten aan de buitenkant van de win- dingen met ingeschakelde messen). 6.3.4 B IJSTELLEN VAN DE REM Indien u vaststelt dat het remvermogen niet groot genoeg is, wendt u zich best onmiddel- lijk tot een erkend Assistentie Centrum. 6.3.5 A FSTELLEN VAN DE SPANNING VAN DE DRIJFSNAAR Als de machine niet voldoende rijkracht ver- toont dient de spanning van de spanningsveer afgesteld te worden zodat de beste werkcon- ditie herkregen wordt. Om af te stellen opent u de motorkap; de regelaar bevindt zich rechts van de motor. Zet de moeren (2) aan tot u een veerlengte ”A” bekomt (1) van: A= 119 - 121 mm (in de modellen met mechanische overbrenging) A= 120 - 122 mm (in de modellen met hydrostatische overbrenging) opgemeten aan de buitenkant van de schroefwindingen. Na het afstellen dienen de moe- ren (2) weer vastgedraaid te worden. ➤ ➤ 1 A 2 12 97 ÷ 99 mm
Let goed op bij het gebruik van de machine na het vervangen van de drijfsnaar. Het koppelen kan in het begin wat bruusk gaan totdat de drijfsnaar ingereden is. 6.4 DEMONTAGE EN VERVANGING 6.4.1 D E BANDEN VERVANGEN Plaats de machine op een vlakke ondergrond en plaats aan de kant waar de band vervan- gen moet worden, een steunblok, onder een dragend deel van het chassis. De banden worden op hun plaats gehouden door een elastische ring (1) die verwijderd kan worden door middel van een schroevendraai- er. De achterbanden zijn rechtstreeks op de stee- kassen gemonteerd door middel van een spie in de naaf van de band. Bij het vervangen van één of beide achterbanden dient erop gelet te worden dat ze dezelfde diameter hebben. Controleer tevens de afstelling van het maaidek om een ongelijkmatig maaibeeld te voorkomen. Alvorens de banden aan te brengen dienen de wielassen met vet gesmeerd en de elastische ring (1) en de borgring (2) weer precies op hun plaats gezet te worden. 6.4.2 D E BANDEN REPAREREN OF VERVANGEN De banden zijn «Tubeless» en iedere vervanging of reparatie als gevolg van een lek dient dan ook door een vakman uitgevoerd te worden volgens de, voor dit type banden, gel- dende voorschriften. BELANGRIJK OPMERKING OPMERKING NL 44ONDERHOUD 21
NL 45 ONDERHOUD 6.4.3 DE KOPLAMPEN VERVANGEN( indien voorzien) De koplampen (18W) zijn door middel van een bajonet- fitting in de lamphouder gedraaid. De lamphouder kan verwijderd worden door deze met behulp van een tang tegen de klok in te draaien. 6.4.4 D E ZEKERING VERVANGEN De machine is uitgerust met een aantal zekeringen (1) met verschillend vermogen en met de volgende functies en kenmerken: – Zekering van 6,3 A (vertraagd) (1) = bescherming van de algemene stroomcircuits en het vermogen van de elektronische kaart; Het in werking treden van deze zekering veroorzaakt de stilstand van de machine. Tevens gaan alle lampjes uit op het dashboard. – Zekering van 25 A (2) = bescherming van het laadcir- cuit; wanneer deze zekering in werking treedt, verliest de accu geleidelijk aan zijn lading en ontstaan proble- men bij het starten. Het vermogen van de zekering is aangegeven op de zekering zelf. Een doorgebrande zekering dient altijd vervangen te worden door een- zelfde type met hetzelfde vermogen. Als de oorzaak van het in werking treden niet gevonden kan worden dient er contact opgenomen te worden met een erkend servicecentrum. 6.4.5 D E DRIJFSNAREN VERVANGEN De vervanging van de drijfsnaren vraagt demontage en afstellingen die nogal nauw luiste- ren. Het is dan ook onontbeerlijk dat dit door een erkend servicecentrum uitgevoerd wordt. Vervang de drijfsnaren zodra zij tekenen van slijtage vertonen! GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE DRIJFSNAREN! OPMERKING BELANGRIJK ➤ 2 1
NL 46RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN 7. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING 1.De sleutel staat in de stand «DRAAIEN» en het lampje brandt niet 2.De sleutel staat in de stand «START», het lampje knippert en de startmotor draait niet 3.De sleutel staat in de stand «START», het lampje brandt maar de startmotor draait niet 4.De sleutel staat in de «DRAAIEN» stand, de startmotor draait maar de motor slaat niet aan 5.Een moeilijke start of een onregelmatige wer- king van de motorDe bescherming van de elektronische kaart is in werking getreden doordat: – de accu niet goed is aangesloten – de polen van de accu zijn omgewisseld – de accu is leeg of is gesulfateerd – de zekering is doorgebrand – onjuiste massa op de motor of op het chassis – de kaart nat is – de microschakelaars massa maakt – er geen toestemming tot starten is gege- ven – de accu niet goed is opgeladen – zekering met onderbroken lading – de massa van de startmotor niet goed is aangesloten – de accu niet goed is opgeladen – te weinig benzineaanvoer – er een defect in de ontsteking is opgetre- den – er brandstofproblemen zijnZet de sleutel in de «STOP» stand en zoek de oorzaak: – controleer de aansluitingen (☛3.4) – controleer de aansluitingen (☛3.4) – laad de accu opnieuw op (☛6.2.5) – vervang de zekering (6,3 A, vertraagd) (☛6.4.4) – controleer de aansluiting van de zwarte draden – drogen met lauw/warme lucht – controleer de aansluitingen – controleer of de toelatingsvoorwaarden worden gerespecteerd (☛5.2.a) – laad de accu opnieuw op (☛6.2.5) – vervang de zekering (25 A) (☛6.4.4) – controleer de aansluitingen van de aar- degeleiders – laad de accu opnieuw op (☛6.2.5) – controleer het niveau in de benzinetank (☛5.3.3) – draai de benzinekraan open ( indien voorzien) (☛5.4.1) – controleer de aansluitingen van de brandstoftoevoer ( indien voorzien) – controleer de benzinefilter – controleer of de bougiekap juist beves- tigd is – controleer of de elektroden niet vuil zijn en of hun onderlinge afstand juist is – reinig of vervang luchtfilter – maak het bakje van de carburateur schoon – leeg de benzinetank en vul met nieuwe benzine – controleer en vervang eventueel de ben- zinefilter ➤ ➤
NL 47 RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING 6.Tijdens het maaien is er een krachtverlies van de motor 7.De motor valt stil en het controlelampje knippert 8.De motor valt stil en het controlelampje dooft 9.De motor valt stil en het controellampje blijft branden 10.De messen schake- len zich niet in 11.Een onregelmatig maaibeeld en onvol- doende opvang van gras– de rijsnelheid te hoog is ten opzicht van de snijhoogte (☛5.4.5) – ingreep van de veiligheidsinrichting De bescherming van de elektronische kaart is in werking getreden doordat: – de microschakelaar massa maakt – de accu chemisch wel actief, maar niet opgeladen is – er te veel spanning is, veroorzaakt door de laadregelaar – de accu niet goed verbonden is (er wordt onjuist contact gemaakt) – de massa van de motor niet goed is – problemen aan de motor – een uitgerekte kabel of de drijfriem is losser geworden – het maaidek staat niet goed ten opzichte van het terrein – de messen werken niet goed – de rijsnelheid is te hoog ten opzichte van de hoogte van het gras (☛5.4.5) – het kanaal is verstopt – het maaidek zit vol met gras– neem in snelheid af en/of zet het maai- dek in een hogere stand – controleer of de toelatingsvoorwaarden worden gerespecteerd (☛5.2.b) Zet de sleutel in de «STOP» stand en zoek de oorzaak: – controleer de aansluitingen – laad de accu opnieuw op (☛6.2.5) – neem contact op met een erkend servi- cecentrum – controleer de aansluitingen (☛3.4) – controleer de massa van de motor – neem contact op met een erkend servi- cecentrum – stel het bij met de regelaar (☛6.3.3) – controleer de bandenspanning (☛5.3.2) – stel het maaidek goed af ten opzichte van het terrein (☛6.3.2) – controleer of ze goed bevestigd zijn (☛6.3.1) – slijp of vervang de messen (☛6.3.1) – controleer de riemspanning en de bedie- ningskabel van de koppelingshendel (☛6.3.3) – verminder de rijsnelheid en/of verhoog de stand van het maaidek – wacht tot het gras droog is – verwijder de opvangzak en reinig het kanaal (☛5.4.7) – reinig het maaidek (☛5.4.10)
NL 48RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING 12.Vreemde trillingen tijdens het werk 13.Als het aandrijfpe- daal bediend wordt met een draaiende motor, verplaatst de machine zich niet ( model- len met hydrostatische aandrijving) ➤ – de messen zijn niet goed in balans – de messen zijn niet goed bevestigd – de bevestigingen zijn losgeraakt – ontgrendelingshendel in de «B» stand (☛4.33)– balanceer of vervang de messen als deze beschadigd zijn (☛6.3.1) – controleer de bevestigingen (☛6.3.1) (let op aan de schroefdraad die naar links loopt bij het rechtermes) – controleer en draai de bevestigings- schroeven van de motor en het chassis goed vast. – terugzetten in stand «A» Mochten de problemen aanhouden na het uitvoeren van de bovengenoemde handelingen dan dient er contact te worden opgenomen met een erkend servi- cecentrum. Probeer nooit om zelf gecompliceerde reparaties uit te voeren zonder de juiste hulpmiddelen en het nodige technische inzicht. Iedere slecht uitgevoerde reparatie brengt automatisch verval van, zowel de garantie, als de aansprakelijkheid van de Fabrikant teweeg. !LET OP!
NL 49 OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES 8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES 1. TEGENGEWICHTEN VOOR DE VOORKANT Verbeteren de stabiliteit aan de voorkant van de machi- ne met name als de machine hoofdzakelijk op hellende terreinen gebruikt wordt. 2. STEENBESCHERMKAP Kan in plaats van de opvangzak gebruikt worden als het gras niet opgevangen wordt. 3. TREKSET Voor het voorttrekken van een kleine aanhanger. 4. AFDEKZEIL Beschermt de machine van stof als deze niet gebruikt wordt. 5. ACCULADER BEHOUD “CB01” Laat toe de accu efficiënt te houden tijdens de perio- des van inactiviteit van de machine, waarbij een opti- maal laadniveau en een langere duurzaamheid van de accu gegarandeerd wordt. 6. KIT VOOR “MULCHING” (alleen voor sommige modellen) Versnippert het pas gemaaide gras en laat het achter op het terrein. Kan ook worden opgevangen in de gras- opvangzak. 1 2 3 4 5 6