Home
>
GGP Italy SPA
>
Lawn and Garden
>
GGP Italy SPA Lawn Tractor 71503773 2 Operators Manual Dutch Version
GGP Italy SPA Lawn Tractor 71503773 2 Operators Manual Dutch Version
Have a look at the manual GGP Italy SPA Lawn Tractor 71503773 2 Operators Manual Dutch Version online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 893 GGP Italy SPA manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
NL 20GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN – ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie wegvalt. a)Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat: – de koppeling in de «vrije» stand staat; – de messen uitgeschakeld zijn; – de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is. b)De motor stopt automatisch als: – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de «vrije» stand staat; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de «vrije» stand staat, maar de handrem niet is ingeschakeld; – de zak wordt opgetild of als de steenbeschermkap wordt verwijderd terwijl de messen ingeschakeld zijn; – de handrem wordt ingeschakeldzonder de messen te hebben uitgeschakeld. De volgende tabel geeft enige situaties weer, waarbij de redenen van tussenkomst onder- lijnd zijn. BESTUURDEROPVANGZAKMESSENKOPPELINGREMMENMOTOR A) STARTEN(Sleutel in de «START» stand) Zit op stoel Geen invloed Ontkoppeld1....5 - F/R Ingeschakeld Slaat NIET aan Zit op stoel Geen invloedIngeschakeld «N» Ingeschakeld Slaat NIET aan Afwezig Geen invloed Ontkoppeld «N»UitgeschakeldSlaat NIET aan B) TIJDENS HET MAAIEN(Sleutel in de «DRAAIEN» stand) Afwezig JAIngeschakeldGeen invloed Ingeschakeld Slaat af Afwezig Geen invloed Ontkoppeld1....5 - F/RUitgeschakeld Slaat af Afwezig JA Ontkoppeld «N»UitgeschakeldSlaat af Zit op stoelNEE IngeschakeldGeen invloed Uitgeschakeld Slaat af Zit op stoel JAIngeschakeldGeen invloedUitgeschakeldSlaat af
NL 21 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR DE INGEBRUIKNAME Alvorens te beginnen met werken dienen er enkele controles en handelingen uitgevoerd te worden om er zeker van te zijn dat het werk op de meest nuttige en veilige manier zal ver- lopen. 5.3.1 D E STOEL AFSTELLEN Om de positie van de stoel af te stellen scho- reft u de vier stelschroeven(1) wat los en laat u de stoel langs de steungaten schuiven. Wanneer de stoel op de juiste hoogte staat, zet u de vier stelschroeven (1) stevig aan. 5.3.2 B ANDENSPANNING Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel evenredig boven het grasoppervlak te krijgen, zodat u een mooi maaibeeld krijgt. Schroef de beschermdopjes los en sluit de kleppen aan op een persluchttoevoer voorzien van een drukmeter. De bandenspanning moet als volgt zijn: VOORBANDEN 1.5 bar ACHTERBANDEN 1.2 bar 5.3.3 H ET BIJVULLEN VAN OLIE EN BENZINE Controleer het oliepeil bij een stilstaande motor volgens de gegevens in het instructiet boekje van de motor. Het oliepeil moet zich tussen de MIN. en de MAX. inkeping van de peilstok bevinden. HetOPMERKING 11
bijvullen van de brandstof dient uitgevoerd te worden met behulp van een trechter. Let daarbij op de tank niet te vol te vullen. De inhoud van de tank bedraag ongeveer 5,5 liter. Het bijvullen dient altijd te gebeuren met de motor uit. Doe dit in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Denk er altijd aan dat benzi- nedampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK BREN- GEN OM DE INHOUD TE CONTROLEREN EN NIET ROKEN TIJDENS HET BIJVUL- LEN. Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water. 5.3.4 M ONTAGE VAN DE BEVEILIGINGEN BIJ DE UITWERP-OPENING(OPVANGZAK OF STEENBE- SCHERMKAP) Gebruik de machine nooit zonder deze beveiligingen! Haak de opvangzak (1) vast aan de steunpun- ten (2) en centreer hem tegenover de achter- ste plaat door beide referentiepunten (3) te laten overeenkomen. Centreer het geheel door de rechtersteun te gebruiken als lateraal steunpunt. Zorg dat de onderste pijp van de zakmonding zich vast haakt aan de daarvoor bestemde veerhaak (4). !LET OP! BELANGRIJK !GEVAAR! NL 22GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN MAX MIN 4 3 21
NL 23 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN Indien er gewerkt wordt zonder opvangzak is er, op aanvraag, een steenbeschermkap (☛8.2) leverbaar die, zoals aangegeven in de bijbehorende instructies, op de achterplaat bevestigd dient te worden. 5.3.5 C ONTROLE VAN DE DOELMATIGHEID VAN DE BEVEILIGINGSSYSTEMEN Controleer de doelmatigheid van de beveiligingssystemen door de aangegeven werksitu- aties (☛5.2) te simuleren en na te gaan of voor elke situatie het aangeduide effect ver- kregen wordt. 5.3.6 C ONTROLE VAN HET REMSYSTEEM Zorg ervoor dat het remvermogen van de machine aangepast is aan de gebruiksvoor- waarden, en vat het werk niet aan als u twijfels hebt omtrent de doeltreffendheid van de rem. Als u twijfels blijft hebben ontrent de doeltreffendheid, wendt u zich tot een erkend Assis- tentie Centrum. 5.3.7 C ONTROLE VAN DE MESSEN Controleer of de messen goed geslepen en stevig bevestigd op hun respectievelijke assen bevestigd zijn. – Een bot mes rukt het gras eruit en veroorzaakt een vergeeld gazon. – Een mes dat niet goed bevestigd is veroorzaakt trillingen die een gevaar kunnen vor- men. Draag altijd stevige handschoenen bij het hanteren van de messen. !LET OP!
5.4 GEBRUIK VAN DE MACHINE 5.4.1 H ET STARTEN Het starten dient altijd in de open lucht of in een goed geventi- leerde ruimte te gebeuren! DENK ER ALTIJD AAN DAT UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN! Alvorens de motor te starten: – draai de benzinekraan (1) open ( indien voorzien); – zet de koppeling in de vrije stand («N») (☛4.22 ofwel 4.32); – ontkoppel de messen (☛4.7); – schakel de handrem in als u zich op een hellend terrein bevindt; – gebruik bij een koude motor zet de gashendel in de «CHOKE» stand die op de sticker aangegeven staat; – als de motor reeds warmgedraaid is, is het voldoende de hendel tussen «LANGZAAM» en «SNEL» te zetten; – steek de sleutel in het contactslot en draai deze in de «DRAAIEN» stand om het elektri- sche circuit in werking te stellen, draai de sleutel daarna in de «START» stand om de motor te starten; – laat de sleutel los zodra de motor gestart is. Als de motor eenmaal draait breng de gashendel terug in de «LANGZAAM» stand; De choke dient uitgeschakeld te worden zodra de motor regelmatig draait; het gebruik van de choke bij een warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken. Als er moeilijkheden zijn bij het starten, blijf dan niet te lang aanhouden om de accu niet uit te putten en de motor niet te verzuipen. Draai de sleutel weer in de «STOP» stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien het probleem voortduurt raadpleeg dan hoofdstuk «7» van deze handleiding en het instructieboekje van de motor. Denk er altijd aan dat de beveiligingssystemen het starten van de motor BELANGRIJK OPMERKING BELANGRIJK ➤ !GEVAAR! NL 24GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 1
NL 25 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen (☛5.2). Nadat in de bovenstaande gevallen het belet tot starten is hersteld, dient de sleutel in de «STOP» stand gedraaid te worden voordat de motor opnieuw gestart kan worden. 5.4.2 H ET RIJDEN EN VERPLAATSEN VAN DE MACHINE De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rij- den. Ze mag (volgens het Wegverkeersregelement) alléén gebruikt worden op privé-terrein dat voor verkeer gesloten is. Tijdens het zich verplaatsen met de machine dienen de messen uitge- schakeld te zijn en het maaidek in de hoogste stand te staan (stand «7»). Bij modellen met mechanische aandrijving: Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en «SNEL» en zet de ver- snellingspook in de 1e versnelling (☛4.22). Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal lang- zaam opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie» overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden (☛4.21). U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te belet- ten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de macht over het stuur kwijtraakt. Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnel- lingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen (☛4.21). Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Zet de gashendel tijdens de trajecten in een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL». Schakel de handrem uit en laat het rempedaal opkomen (☛4.31). Trap het koppelingspedaal (☛4.32) in de «F» richting totdat de gewenste snelheid bereikt is door een lichte druk op het pedaal uit te voeren en de gashendel te bedienen. ➤ !LET OP! ➤ OPMERKING !LET OP!
NL 26GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN Het inschakelen van de koppeling dient uitgevoerd te wor- den zoals reeds eerder beschreven is ( ☛4.32) om te voorkomen dat de machine door een te bruuske bediening kan gaan steigeren en u de macht over het stuur verliest, vooral op hellingen 5.4.3 R EMMEN Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te verminderen en trap daar- na op het rempedaal (☛4.21 ofwel 4.31) om nog meer snelheid af te nemen totdat de machine stilstaat. Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Een waarneembare vermindering van de snelheid kan reeds worden verkregen door het koppelingspedaal los te laten. 5.4.4 A CHTERUITVERSNELLING Het inschakelen van de achteruitversnelling DIENT altijd bij stilstand te gebeuren. Bij modellen met mechanische aandrijving: Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnel- lingspook opzij te duwen en in de «R» (☛4.22) stand te zetten. Laat het pedaal gelei- delijk opkomen om de koppeling in te schakelen en begin met de achteruitrijdmanoeu- vre. Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Stop de machine en schakel de achteruitversnelling in door op het koppelingspedaal in de richting «R» te duwen (☛4.32). 5.4.5 H ET GRAS MAAIEN Beginnen met maaien: – zet de gashendel in de «SNEL» stand; – zet het maaidek in de hoogste stand; – schakel de messen in (☛4.9); ➤ ➤ OPMERKING ➤ !LET OP!
NL 27 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN – begin heel langzaam en voorzichtig te rijden op de grasgrond, zoals reeds eerder beschreven is; – stel de juiste rijsnelheid en maaihoogte in (☛4.8) afhankelijk aan de toestand van het gazon (lengte, dichtheid en vochtigheid van het gras); op vlakke terreinen kunnen de volgende aanwijzingen worden aangehouden: Hoog, dicht en nat gras 2 km/h Normaal onderhouden gazon 3,5 ... 5,5 km/h Kort en droog gras meer dan 5,5 km/h Bij modellen met hydrostatische aandrijving: De snelheid kan trapsgewijs aangepast worden door de druk die op het koppelingspe- daal wordt uitgevoerd. Bij het maaien van hellingen dient de rijsnelheid verminderd te worden om de veiligheidscondities te garanderen ( ☛ 1.2 - 5.5). Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als er een afname in het aantal toeren van de motor wordt waargenomen, de snelheid te vertragen, denk eraan dat er nooit een mooi maaibeeld verkregen wordt als de rijsnelheid te hoog is ten opzichte van de hoeveelheid gras. Ontkoppel de messen en zet het maaidek in de hoogste stand als er over een obstakel heen moet worden gereden. 5.4.6 HET LEGEN VAN DE OPVANGZAK Het legen van de opvangzak kan alléén worden uitgevoerd als de mes- sen uitgeschakeld zijn; is dit niet het geval dan slaat de motor af. Zorg dat de zak niet te vol raakt om verstopping van de afvoer te voorkomen. Een geluidssignaal geeft aan dat de opvangzak vol is; voer dan het volgende uit: – neem snelheid af; – zet de koppeling in de vrije stand (N) (☛4.22 –mechanische modellen- ofwel 4.32 –hydrostatische modellen-)en stop met rijden; – ontkoppel de messen (☛4.7) zodat het signaal stopt; OPMERKING !LET OP! ➤
NL 28GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN – schakel de handrem in op hellingen; – trek de hendel (1) naar boven en kiep de zak om voor het legen; – sluit de zak op zo’n manier zodat deze zich vast- koppelt aan de veerhaak (2). Het kan gebeuren dat, na het legen van de opvangzak, het geluidssignaal weer afgaat op het moment dat de messen worden inge- schakeld doordat er nog grasresten op de microsen- sor zijn achtergebleven (3); in dit geval is het vol- doende om de messen te ontkoppelen en ze meteen weer in te schakelen om dit te stoppen. Houd de taster (3) steeds vrij van grasresten 5.4.7 H ET LEGEN VAN HET UITWERPKANAAL In geval van hoog en nat gras gecombineerd met een te hoge snelheid kan er zich een verstopping van het uitwerpkanaal voordoen. Handel dan als volgt: – stop met rijden, ontkoppel de messen en schakel de motor uit; – verwijder de opvangzak of de steenbeschermkap; – verwijder het opgehoopte gras bij de uitmonding van het uitwerpkanaal. Deze handeling dient altijd te worden uitgevoerd met een uit- geschakelde motor. 5.4.8 N A HET MAAIEN Ontkoppel de messen na het maaien en laat de motor in toeren afnemen. Op de terugweg dient het maaidek in de hoogste stand te staan. !LET OP! OPMERKING 1 2 3
NL 29 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.4.9 NA HET WERK Breng de machine tot stilstand, zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand en schakel de motor uit door de sleutel in de «STOP» stand te draaien. Als de motor is uitgeschakeld, sluit de benzinekraan ( indien voorzien). Om een ontploffing in de knalpot te vermijden dient u de gas- hendel, 20 seconden voordat u de motor afzet, in de «LANGZAAM» stand zetten. Haal altijd de sleutel uit het contact alvorens de machine onbeheerd achter te laten! Om de lading van de accu in stand te houden, wordt de sleutel niet in de stand «DRAAIEN» gelaten wanneer de motor niet aanstaat. 5.4.10 S CHOONMAKEN EN STALLEN Maak, na elk gebruik, de buitenkant van de machine schoon, leeg de opvangzak en klop deze goed uit om alle gras- en aarderesten te verwijderen. Leeg de opvangzak altijd en laat geen containers met gemaaid gras in gesloten ruimtes achter. Reinig de delen in kunststof van de machine met een vochtige spons en een schoon- maakmiddel. Let er op dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektronische kaart onder het dashboard niet nat worden. Gebruik in geen geval hogedrukreinigers of bijtende middelen voor het reinigen van de carrosserie en de motor! Het reinigen van de binnenkant van het maaidek en het uitwerpkanaal dient, onder de vol- gende condities, op een harde ondergrond te gebeuren: – met de opvangzak of de steenbeschermkap bevestigd; – de gebruiker zit op de machine; – de motor draait; – de koppeling staat in de vrije stand; – de messen zijn ingeschakeld. BELANGRIJK !LET OP! BELANGRIJK !LET OP! !LET OP! ➤ 1