Lawn Mower Stiga Primo Dutch Version Manual
Have a look at the manual Lawn Mower Stiga Primo Dutch Version Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
76 NEDERLANDSNL 5.4.2 Elektrische veiligheidscontrole De werking van het veiligheidssysteem moet vóór elk gebruik worden gecon- troleerd. 5.5 Bediening 5.5.1 De motor starten Vóór het starten van de motor moeten de acties in paragraaf 5.2 - 5.4 worden uitgevoerd. 1. Open de brandstofkraan (10:V) die rechts aan de voorkant van de motorkap zit. 2. Controleer of de bougiekabel op de bougie is geplaatst. 3. Controleer of het maaidek is uitgeschakeld. 4. Zet de versnellingshendel in de vrijstand (N). 5. Starten van een koude motor - zet de gashendel in de chokestand. Starten van een warme motor - zet de gashendel op volgas (ca. 2 cm onder de chokestand). 6. Druk het koppelings-/rempedaal geheel in. 7. Draai de contactsleutel en start de motor. 8. Als u de choke hebt gebruikt, duw dan zodra de motor is gestart de gashendel geleidelijk naar vol gas (ca. 2 cm onder de chokestand). 9. Laat de machine na een koude start niet meteen belast werken, maar laat de motor eerst enkele minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen.5.5.2 Wegrijden Rijd niet met de machine op een helling met een grotere hellinghoek dan 10º. Zie afb. 11. Gebruik de machine altijd vol gas tijdens het ri- jden. 1. Druk het koppelings-/rempedaal geheel in. 2. Schakel naar de gewenste versnelling. 3. Laat het koppelings-/rempedaal langzaam ge- heel los en de machine begint te rijden in de ge- wenste richting. 4. Schakel het maaidek in. 5.5.3 Tips voor het rijden Zorg dat er voldoende olie in de motor aanwezig is. Met name bij het rijden op hellingen. Zie 5.3. Wees voorzichtig bij het rijden op hell- ingen. Start of stop niet plotseling als u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar bov- en. Neem gas terug op hellingen en als u scherpe bochten maakt om te voorkomen dat de machine kantelt of u de controle over de machine verliest. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Rijd nooit met de machine met de mo- torkap open. Rijd nooit met het maaidek inge- schakeld in de transportstand. Dit leidt tot schade aan de aandrijfriem van het maaidek. 5.5.4 Stoppen Als u de machine onbewaakt achterlaat, neem dan de contactsleutel uit. Direct na gebruik kan de motor zeer heet zijn. Raak de demper, de cilinder of de koelribben niet aan. Dit kan ern- stige brandwonden veroorzaken. 1. Druk het koppelings-/rempedaal geheel in. 2. Zet de versnellingshendel in de vrijstand (N). 3. Schakel het maaidek uit. Status Actie Resultaat Koppelings-/rempe- daal niet ingedrukt. Maaidek niet ingescha- keld.Probeer te starten.De motor mag niet star- ten. Koppelings-/rempe- daal niet ingedrukt. Maaidek niet ingescha- keld.Probeer te starten.De motor mag niet star- ten. Draaiende motor. Maaidek niet ingescha- keld.De bestuurder staat op van de zit- ting.De motor dient af te slaan. Versnelling ingescha- keldProbeer te starten.De motor mag niet star- ten.
77 NEDERLANDSNL 4. Laat de motor 1 - 2 minuten stationair draaien. Draai vervolgens de contactsleutel naar de stop- stand zodat de motor stopt. 5. Schakel de parkeerrem in. 6. Sluit de brandstofkraan. 5.6 Reiniging Houd om brandgevaar te verkleinen de motor, demper, accu en brandstoftank vrij van gras, bladeren en olie. Controleer de machine ook regelmatig op olie- en/of brandstoflekkage. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen: • Als u gebruikmaakt van een hogedrukreiniger, richt de straal dan niet direct op de motor, asa- fdichtingen of elektrische onderdelen. • Richt geen waterstralen direct op de motor. • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. • Reinig de luchtinlaat van de motor (7:U). 6 ONDERHOUD 6.1 OnderhoudOm de machine in een goede conditie te houden, zowel wat betreft betrouwbaarheid en veiligheid als vanuit milieu-oogpunt, moeten de in dit hoofd- stuk beschreven onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de instructies en met de aangegeven intervallen. Het onderhoud kan door de gebruiker worden gedaan, maar moet bij voorkeur worden uit- gevoerd door een erkende dealer. Als het onderhoud door een erkende dealer wordt uitgevoerd, wordt het professioneel gedaan en worden originele vervangingsonderdelen gebruikt. We raden u aan de machine na elk seizoen naar een erkende dealer te brengen voordat deze wordt gestald voor de winter. 6.2 Voorbereiding Zorg dat de machine niet kan wegrollen door de parkeerrem te bekrachtigen. Voorkom onbedoeld starten van de mo- tor door de contactsleutel uit te nemen. Alle service- en onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd op een stilstaande ma- chine met de motor uit. 6.3 Omhoog brengen Plaats de krik uitsluitend op de aange- geven plaats. Plaatsing van de krik op een andere plaats leidt tot schade aan de machine. De machine mag alleen omhoog worden gebracht op harde, stabiele en horizon- tale oppervlakken. Anders bestaat het risico dat de machine omlaag klapt. Belast de machine nooit met extra ge- wicht als deze omhoog is gebracht. Laat nooit iemand op de machine zitten als deze omhoog is gebracht. Voor bepaalde onderhoudswerkzaamheden moet de achterkant van de machine iets omhoog worden gebracht zodat het toepasselijke achterwiel kan worden verwijderd. Breng de machine als volgt omhoog: 1. Plaats de machine op een hard, stabiel en hori- zontaal oppervlak. 2. Breng de machine omhoog met een krik, zie afb. 12. 6.4 WielenVoor bepaalde onderhoudswerkzaamheden moet een achterwiel worden verwijderd. Dit doet u als volgt : 1. Breng de machine omhoog volgens 6.3. 2. Verwijder de wieldop (13:A). 3. Verwijder de bout en de ring (13:B) met een 17 mm sleutel. 4. Trek het wiel van de as. Monteren : 1. Schuif het wiel op de as. 2. Plaats de bout (13:B) met de ring. 3. Draai de bout vast met een aanhaalmoment van 40-45 Nm. 6.5 BandenspanningPas de bandenspanning als volgt aan: Voorzijde: 1,2 bar (17 psi). Achter: 1,2 bar (17 psi). Als de maximale bandenspanning wordt over- schreden, wordt het veiligheidsventiel (13:C) ge- activeerd. Doe als dit gebeurt het volgende: 1. Wacht totdat de band geen spanning meer heeft. 2. Druk het veiligheidsventiel in met een vinger. 3. Pomp de band op tot de voorgeschreven span- ning. 6.6 Motorolie verversenVervers de motorolie voor de eerste keer na vijf bedrijfsuren en vervolgens na elke 50 bedrijfsuren of eenmaal per seizoen.
78 NEDERLANDSNL Ververs de olie vaker (elke 25 bedrijfsuren of min- stens eenmaal per seizoen) als de motor onder zware omstandigheden of bij hoge temperaturen moet werken. Gebruik de in de onderstaande tabel aangegeven olie. Gebruik olie zonder additieven. Vul niet teveel olie bij. Hierdoor kan de motor oververhit raken. Ververs de olie bij een warme motor. Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt. 6.6.1 Aftappen 1. Breng de machine omhoog zodat het linker achterwiel zich enkele centimeters boven de grond bevindt. Zie 6.3. Als de machine teveel omhoog wordt ge- bracht, kan de olie niet vrij door de kanalen in het chassis lopen bij het aftappen. 2. Verwijder het linker achterwiel. Zie 6.4. 3. Plaats een geschikte opvangbak onder de aftap- opening (8:W) in het chassis van de machine. 4. Steek een 10 mm inbussleutel door de opening (8:X) in het chassis en draai de olieaftapplug (9:Y) uit de motor. Laat de olieaftapplug op zijn plaats op de inbussleutel binnen het motorcom- partiment. Mors geen olie op de aandrijfriemen. 5. Breng nadat alle olie is afgevloeid de olieaftap- plug (9:Y) weer aan. Aanhaalmoment: 20 Nm. 6. Verwijder de peilstok (7:S) en vul nieuwe olie bij. Oliehoeveelheid: 1,2 liter. 7. Plaats de peilstok (7:S) weer terug. 8. Gebruik een doek of iets dergelijks en veeg het oliekanaal in het chassis schoon. 9. Breng het achterwiel weer aan en laat de ma- chine zakken. Zie 6.3 en 6.4. 10.Start de motor en laat deze gedurende 30 sec- onden stationair draaien. 11.Controleer op olielekkage. 12.Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan het olieniveau. Zie 5.3. Verwijder gebruikte olie, met olie besmeurde doeken etc. als chemisch afval. 6.7 Brandstoffilter (14:Z)Vervang het brandstoffilter elk seizoen. Controleer na het installeren van het nieuwe filter op brandstoflekkage. 6.8 Riem maaidek (21:J)Controleer na vijf bedrijfsuren of de riemen van de machine in orde en onbeschadigd zijn. 6.9 De aandrijfketting (15:U) afstel- len Controleer de spanning van de aandrijfketting elk seizoen en stel deze indien nodig als volgt af: Controleren : 1. Breng de machine omhoog en verwijder het re- chter achterwiel. Zie 6.4. 2. De ketting (15:U) moet 5-10 mm speling heb- ben. Zie voor afstelling hieronder. Afstellen : Stel de kettingspanning af door het spanwiel als volgt te bewegen: 1. Draai de moer (15:T) terug en stel het spanwiel in op de gewenste stand. 2. Draai de moer vast en controleer de kettings- panning. Stel de ketting indien nodig opnieuw af. 3. Draai de moer vast met 40-45 Nm als de afstel- ling is voltooid. 6.10 SmerenAlle in de onderstaande tabel genoemde smeer- punten moeten elke 25 bedrijfsuren en na elke reinigingsbeurt worden gesmeerd. 6.10.1 Aandrijfketting Smeer de aandrijfketting (15:U) met de ketting- spray zoals hieronder beschreven. Gebruik uni- versele kettingspray. 1. Breng het rechter achterwiel van de machine omhoog zodat dit vrij kan draaien. Zie 6.3. 2. Verwijder vuil van de ketting met een draad- borstel. 3. Draai het achterwiel met de hand en spray tegel- ijkertijd de ketting zodat deze volledig wordt gesmeerd. 4. Laat de machine zakken. 6.10.2 Stuurkabel Zie afb. 16. Smeer de stuurkabel met kettingspray zoals hieronder beschreven. Gebruik universele kettingspray. Olie SAE 10W-30 Klasse SJ of hoger Onderdeel Hoofdstuk hier- onderAfbeel- ding Aandrijfketting 6.10.1 15:U Stuurkabel 6.10.2 16 Spanarmen en bewegende koppe- lingen6.10.3 - Gaskabel 6.10.4 17
79 NEDERLANDSNL 1. Verwijder vuil van de ketting met een draad- borstel. 2. Draai aan het stuur en spray tegelijkertijd de ka- bel zodat deze volledig wordt gesmeerd. 6.10.3Spanarmen en koppelingen Smeer de lagerpunten met een oliespuit terwijl u het betreffende bedieningselement bedient. Dit gaat het beste met twee personen. Bedien en smeer de volgende bedieningsele- menten: • Stuursysteem • Koppeling, rem • Maaidek omhoog brengen • Maaidek inschakelen • Maaihoogte instellen 6.10.4Gaskabel Zie afb. 17. Smeer de kabeluiteinden met een oliespuit terwijl u het betreffende bedieningsele- ment bedient. 6.11 Accu Overlaad de accu nooit. Hierdoor kan de accu beschadigd raken. Let erop dat de accupolen geen kortslu- iting maken, hierdoor kunnen vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen si- eraden niet in contact kunnen komen met de accupolen. Als er schade is ontstaan aan de behuizing, kap of de polen van de accu of als er interferentie optreedt bij de strip die over de kleppen ligt, moet de accu worden vervangen. De accu wordt gereguleerd door kleppen en heeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. De accu hoeft alleen maar te worden opge- laden, bijvoorbeeld als deze lang niet is gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 6.11.1 Accu opladen met de motor De accu kan ook worden opgeladen met de dyna- mo van de motor, als volgt: 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de han- dleiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgelad- en.6.11.2 Accu opladen met een oplader Gebruik voor het opladen van de accu een oplader met een constante spanning. Neem voor een dergelijke oplader contact op met uw dealer. Als een standaard oplader wordt gebruikt, kan de accu beschadigd raken. 6.11.3 Verwijderen/plaatsen De accu bevindt zich onder de zitting. Zie afb. 4. Let er bij het verwijderen of plaatsen van de accu op dat de accukabels correct worden losgemaakt en aangesloten. • Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve accupool (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accupool (+). • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accupool (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accupool (-). Als u de kabels niet in de juiste volgorde losmaakt of aansluit, kan er kortsluit- ing ontstaan met schade aan de accu tot gevolg. Als u de kabels verwisselt, raken de dy- namo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. Laat de motor nooit draaien met de accu losgekoppeld. Hierdoor kunnen de dynamo en het elektrische systeem be- schadigd raken. 6.11.4 Reiniging Als de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze worden gereinigd. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. 6.12 LuchtfilterHet hoofdfilter (schuimplastic filter) (19:G) moet elke 25 bedrijfsuren worden gereinigd/vervangen. Het voorfilter (papierfilter) (19:F) moet elke 100 bedrijfsuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Indien de machine in een stoffige omgev- ing wordt gebruikt, dient u het luchtfilter vaker te reinigen/vervangen. Verwijder/installeer het luchtfilter als volgt. 1. Maak voorzichtig de omgeving van het luchtfil- terhuis (18:E) schoon. 2. Verwijder de luchtfilterkap door de twee klem- men aan de achterkant van de kap los te maken. 3. Verwijder de filters. Het hoofdfilter bevindt zich ver naar binnen bij de motor. Let erop dat de carburateur niet vuil wordt. Reinig het luchtfilterhuis.
80 NEDERLANDSNL 4. Reinig het papierfilter door er zachtjes mee te- gen een plat oppervlak te tikken. Als het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Reinig het hoofdfilter. Als het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 6. Monteer alles in de omgekeerde volgorde. Gebruik geen perslucht of op petroleum gebase- erde oplosmiddelen zoals kerosine om het papier- filter te reinigen. Hierdoor zal het filter beschadigd raken. Het papierfilter mag niet met olie worden inges- meerd. 6.13 BougieDe bougie moet na 200 bedrijfsuren worden vervangen. Maak de omgeving van de bougie schoon voordat u de bougie verwijdert. Bougie : Champion RC12YC of gelijkwaardig. Elektrodeafstand: 0,75 mm. 6.14 Luchtinlaat van de motor (7:U)De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koel- systeem kan de motor beschadigd raken. Reinig de luchtinlaat van de motor elke 50 bedrijfsuren. Bij een grote beurt wordt het koelsysteem grondiger gereinigd. 6.15 ZekeringControleer of vervang de zekering van 20 A bij elektrische problemen. Zie afb. 20. Als het probleem aanhoudt, breng de machine dan naar een erkende dealer voor reparatie. 6.16 Maaidek 6.16.1Veiligheid Om de kans op verwondingen bij een botsing te verminderen en belangrijke onderdelen in het maaidek te beschermen, zijn de volgende nood- voorzieningen aangebracht. • Bouten tussen messen en messenblad. • Draaibegrenzing tussen tandwielen en mesas. • Mogelijkheid tot doorslippen van aandrijfriem op de plastic tandwielen. 6.16.2Verwijdering Sommige onderhoudswerkzaamheden kunnen eenvoudiger worden uitgevoerd als het maaidek van de machine wordt gehaald. Verwijder het maaidek als volgt: 1. Stel de maximale maaihoogte in. 2. Trek de riemspanner (21:H) uit en duw de riem (21:J) omlaag langs de zijkant van de riemspan- ner om de spanning van de riem te halen. 3. Trek de riem van de poelie.4. Breng het maaidek omhoog en haak de veer van de hefkabel (22:K) los. 5. Verwijder de borgschroeven (23:L) aan beide kanten. 6. Haak het maaidek los van de voorassen en bew- eeg het dek naar voren. Zie afb. 24. 6.16.3 Montage Monteer het maaidek als volgt: 1. Haak het dek over de voorassen. Zie afb. 24. 2. Verwijder de borgschroeven (23:L) aan beide kanten. 3. Stel de maximale maaihoogte in. 4. Breng het maaidek omhoog en haak de hefkabel (22:K) vast. 5. Plaats de riem (21:J) op de poelie. 6. Trek de riemspanner (21:H) uit en plaats deze aan de buitenkant van de riem zodat deze wordt gespannen. 6.16.4 Messen vervangen Draag bij het vervangen van de messen werkhandschoenen om te voorkomen dat u zich snijdt. Zorg dat de messen altijd scherp zijn. Dan krijgt u het beste maairesultaat. De messen moeten jaarli- jks worden vervangen. Controleer de messen altijd als deze ergens tegen hebben gestoten. Als de messen zijn beschadigd, moeten de beschadigde onderdelen worden vervangen. Gebruik altijd originele reserveonder- delen. Niet-originele reserveonderdelen kunnen verwondingen veroorzaken, ook al passen ze in de machine. De messen zijn vervangbaar. Bij het vervangen moeten beide messen op hetzelfde messenblad worden vervangen om onbalans te voorkomen. Let op! Let bij de montage op het volgende: • De messen en het messenblad moeten worden gemonteerd volgens afb. 25. • De messen kunnen 1/3 slag worden gedraaid in hun bevestigingen. Plaats de messen onder een hoek van 90° ten opzichte van elkaar. Zie hier- onder bij 6.16.5. Aanhaalmoment: Schroeven (25:P) - 45 Nm Bouten (25:Q) - 9,8 Nm Bij een botsing kunnen de bouten (18:Q) breken en kunnen de messen worden teruggebogen. Als dit gebeurt, plaats dan originele bouten en bevestig ze zoals hierboven beschreven.
81 NEDERLANDSNL 6.16.5Messen synchroniseren Het maaidek heeft gesynchroniseerde messen. Als één van de messen op een hard voorwerp (bijv. een steen) stoot, kan de synchronisatie veranderen. Hierdoor bestaat het risico dat de messen met elkaar in aanraking komen. De messen zijn goed gesynchroniseerd als ze onder een hoek van 90° ten opzichte van elkaar staan. Zie afb. 26. Controleer de synchronisatie altijd na een botsing. Als de messen niet zijn gesynchroniseerd, kunnen de volgende problemen optreden in het maaidek: • De aandrijfriem kan van de poelies zijn gelo- pen. • De draaibegrenzing tussen tandwielen en mesas kan in werking zijn getreden. De pijlen in afb. 27 liggen bij een intact maaidek tegenover elkaar. Als de draaibegrenzing in werking is ge- treden, liggen de pijlen niet tegenover elkaar. • Het mes is niet goed gemonteerd op de mesas. Kan in drie verschillende standen worden gemonteerd. Zie 25:R. Ga bij een onjuiste synchronisatie door de twee eerstgenoemde problemen voor reparatie naar een erkende Stiga-dealer voor reparatie. 6.16.6Reiniging Reinig de onderkant van het maaidek na elk ge- bruik. Stel de hoogste maaihoogte in en zet het maaidek in de transportstand. Het reinigen wordt verge- makkelijkt door de voorwielen van de machine op een aantal planken of iets dergelijks te plaatsen. Reinig de onderkant van het maaidek grondig. Ge- bruik water en een borstel. Herstel lakbeschadigingen als de oppervlakken volledig schoon en droog zijn. Gebruik duur- zame lak die geschikt is voor gebruik buiten- shuis en op metaal. 7 OCTROOI- EN ONTWER- PREGISTRATIE Deze machine of onderdelen daarvan valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwerpregistratie: SE 97 0427 & DE M97 07 997.9, EG 000503107- 0001 & -0002. GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf- gaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen.
www.stiga.com GGP Sweden AB · Box 1006 · SE-573 28 TRANÅS