Lawn Mower Stiga Primo Dutch Version Manual
Have a look at the manual Lawn Mower Stiga Primo Dutch Version Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
STIGA PRIMO 8211-0027-80 BRUKSANVISNINGKÄYTTÖOHJEET BRUGSANVISNING BRUKSANVISNING GEBRAUCHSANWEISUNG INSTRUCTIONS FOR USE MODE D’EMPLOI GEBRUIKSAANWIJZING SV....7 FI ....16 DA...25 NO..34 DE....43 EN....53 FR.....62 NL....72
3 QR W X A O P N 20-24 Nm 20-24 Nm S T U Y 4 6 85 7 9
4 0 1 V 1 Z Max 10° Max 10° Max 10° Max 10° AB C40-45 Nm 5-10 mm T U40-45 Nm 10 12 1411 13 15
72 NEDERLANDSNL 1 ALGEMEEN Dit symbool geeft een WAARSCHU- WING weer. Als de instructies niet nau- wkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstig letsel en/of schade. Voordat u deze machine in gebruik neemt, dient u deze gebruikershandlei- ding en het meegeleverde blad met vei- ligheidsvoorschriften zorgvuldig door te nemen. 1.1 SYMBOLENOp de machine vindt u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet- tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden is. Betekenis van de symbolen: Waarschuwing! Lees vóór gebruik van de machine de ge- bruikershandleiding en de veiligheids- voorschriften door. Waarschuwing! Wees bedacht op weggeslagen voorwer- pen. Houd omstanders op afstand. Waarschuwing! Draag altijd gehoorbescherming. Waarschuwing! U mag met de machine niet ri- jden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Waarschuwing! Maak vóór het uitvoeren van reparatiew- erkzaamheden de bougiekabel los van de bougie. Waarschuwing! Zorg dat uw handen of voeten niet onder de kap van het maaidek komen als de ma- chine loopt. Waarschuwing! Risico op brandwonden. Raak de geluid- demper niet aan. 1.2 Verwijzingen 1.2.1 Afbeeldingen De afbeeldingen in deze handleiding zijn genum- merd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc. Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven: Zie afb. 2:C. of eenvoudigweg (2:C) 1.2.2 Titels De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de volgende manier genummerd: 1.3.1 Algemene veiligheidscontroles is een sub- titel van 1.3 Veiligheidscontroles en is opgenom- en onder deze titel. Bij verwijzing naar titels wordt normaal gesproken alleen het nummer van de titel vermeld. Bijv. Zie 1.3.1. 2 MONTAGE 2.1 StuurZie afb. 2. Monteer het stuur als volgt: 1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom met een drevel of vergelijkbaar gereedschap zodat de openingen in de stuurkolombus en de stu- urkolom met elkaar worden uitgelijnd. 2. Tik de meegeleverde spanpen vanaf de andere kant in met een hamer. 2.2 Rugleuning (3:N)Plaats de rugleuning als volgt: 1. Klap de zitting omhoog naar het stuurwiel toe. 2. Verwijder de schroeven (3:O) van de zitting. 3. Plaats de rugleuning met de schroeven (3:O) zonder deze vast te draaien. 4. Breng de rugleuning in de gewenste stand. Zie ook 3.4.8. 5. Draai de schroeven vast. Aanhaalmoment: 20- 24 Nm. Als de schroeven worden aangedraaid met meer dan 24 Nm, raakt de zitting beschadigd. 2.3 Zitting (1:A)Stel de zitting in op een comfortabele zithouding door deze naar voren of naar achteren te bewegen. Zie 3.4.7. 2.4 AccuZie afb. 4. Klap de zitting omhoog bevestig de ac- cukabels. Zie de waarschuwingen en instructies in 6.11. 2.5 BandenspanningControleer de bandenspanning. Zie 6.5.
73 NEDERLANDSNL 3 BESCHRIJVING 3.1 TransmissieDe machine heeft tweewielaandrijving en wordt aangedreven via de achterwielen. De achteras is voorzien van een differentieel dat het vermogen gelijkmatig verdeelt over de achter- wielen. De achterwielen zijn voorzien van CV-ko- ppelingen met een zeer soepele vermogensoverdracht, zodat de machine met de achterwielen kan worden gestuurd. De vooras is kantelbaar opgehangen en kan +/- 4,5° bewegen ten opzichte van de achteras, zodat de aandrijving optimaal werkt op ongelijke onder- gronden. Het maaidek wordt aangedreven via aandrijfrie- men. 3.2 StuursysteemDe machine heeft achterwielbesturing, zodat deze eenvoudig om bomen of andere obstakels heen kan rijden. De stuurbewegingen worden overbracht via een kabel. 3.3 Veiligheidssysteem De machine is uitgerust met een elektrisch veilig- heidssysteem. Het veiligheidssysteem stopt bepaalde activiteiten die bij een onjuiste bediening gevaarlijk kunnen zijn. Zo kan de motor niet worden gestart als het koppelings-/rempedaal niet is ingedrukt. De werking van het veiligheidssysteem moet vóór elk gebruik worden gecon- troleerd. De banden hebben veiligheidsventielen die voorkomen dat ze te hard worden opgepompt. Zie ook 6.5. 3.4 Bedieningselementen 3.4.1 Stuur (1:B) Het stuur wordt gebruikt om de machine te bes- turen. Draai alleen aan het stuur als de machine ri- jdt. Draai nooit aan het stuur als de ma- chine stilstaat met het maaidek omlaag. Hierdoor kan het stuursysteem overbe- last raken.3.4.2 Koppeling - rem (1:D) Het pedaal heeft de volgende functies: • Koppeling • Bedrijfsrem • Parkeerrem Het pedaal heeft drie standen: 1. Pedaal los - aandrijving vooruit. De machine rijdt als er een versnelling is ingeschakeld. Bedrijfsrem niet geactiveerd. 2. Pedaal half ingedrukt - aandr- ijving vooruit ontkoppeld, het is mogelijk om te schakelen. Bedrijfsrem niet geactiveerd. 3. Pedaal geheel ingedrukt - aandrijving vooruit ontkoppeld. Bedrijfsrem volledig geactiveerd. Zie ook Parkeerrem hieronder. LET OP! Regel de snelheid niet door de kop- peling te laten slippen. Kies in plaats daarvan de juiste versnelling voor de gewenste snelheid. 3.4.2.1 ParkeerremHet pedaal (1:D) is ook de parkeerrem. Vergrendelen: 1. Druk het pedaal (1:D) geheel in. 2. Draai de grendel (1:E). 3. Laat het pedaal los. Ontgrendelen : 1. Druk het pedaal (1:D) geheel in. 2. Laat het pedaal los. 3.4.3 Gas-/chokehendel (1:K) Met deze hendel wordt het motortoerental geregeld en wordt de choke ingeschakeld bij een koude start. Als de motor onregelmatig loopt, is het mogelijk dat de hendel te ver naar voren staat zodat de choke wordt geac- tiveerd. Dit beschadigt de motor, ver- hoogt het brandstofgebruik en is schadelijk voor het milieu. 1. Choke - voor het starten van een koude motor. De choke wordt ingeschakeld door de hendel boven in de groef te zetten. Gebruik de choke niet als de motor warm is. 2. Vol gas - geef bij gebruik van de ma- chine altijd vol gas. De volgasstand bevindt zich ca. 2 cm onder de chokestand. 3. Stationairloop.
74 NEDERLANDSNL 3.4.4 Contactslot (1:M) Contactslot dat wordt gebruikt om de motor te starten en af te zetten. Laat de machine niet achter met de sleutel in stand 2 of 3. Hierdoor kan de accu ontladen en beschadigd raken. Vier standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan worden uitgenomen. 2 en 3. Bedrijfsstand 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel terugkeren naar bedrijfsstand 2 of 3 zodra de motor is ge- start. 3.4.5 Versnellingshendel (1:J) Schakel nooit tijdens het rijden. Schakel uitsluitend met de motor in sta- tionair en de bedrijfsrem ingedrukt. De versnellingshendel wordt gebruikt om een van de drie vooruitversnellingen (1-2-3), de vrijstand (N) of de achteruitstand (R) te selecteren. Om te schakelen moet het pedaal (1:D) worden ingedrukt. LET OP! Als de gewenste versnelling moeilijk kan worden geschakeld, laat dan het pedaal los en druk het weer in (1:D). Probeer het vervolgens opnieuw. Dwing de versnellingsbak nooit in een versnelling. 3.4.6 Maaidek (1:C) 3.4.6.1 Transportstand - Maaistand (1:G)Pedaal voor transportstand - maaistand. Het maaidek omhoog brengen naar de transport- stand: 1. Druk het pedaal (1:G) geheel in. 2. Beweeg de grendel (1:F) naar rechts. 3. Laat het pedaal los. Het maaidek omlaag brengen naar de maaistand : 1. Druk het pedaal (1:G) geheel in. 2. Laat het pedaal los. 3.4.6.2 Het maaidek inschakelen (1:L) Het maaidek mag nooit worden inge- schakeld in de transportstand. Hierdoor raakt de riemoverbrenging beschadigd.Hendel voor het in- en uitschakelen van het maaid- ek. Twee standen: 1.Voorste/lage stand - maaidek uitge- schakeld. 2. Achterste/hoge stand - maaidek inge- schakeld. 3.4.6.3 De maaihoogte instellen (1:H)De maaihoogte kan met de hendel (1:H) op negen vaste standen worden ingesteld. 3.4.7 Zitting (1, 5:A) De zitting kan worden opgeklapt en naar voren of naar achteren worden geschoven. Draai om de zitting in te stellen de drie schroeven (5:O) terug, breng de zitting in de gewenste positie en draai de schroeven weer vast. Aanhaalmoment: 20-24 Nm. Als de schroeven worden aangedraaid met meer dan 24 Nm, raakt de zitting beschadigd. De zitting heeft een beveiligingsschakelaar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Deze zorgt ervoor dat bepaalde gevaarli- jke functies niet werken als er niemand op de zit- ting zit. Zie ook 5.4.2. 3.4.8 Rugleuning (5:N) De rugleuning kan horizontaal en verticaal worden ingesteld. Draai om de rugleuning in te stellen de schroeven (5:P) terug, zet de rugleuning in de ge- wenste stand en draai de schroeven weer vast. Aanhaalmoment: 20-24 Nm. Als de schroeven worden aangedraaid met meer dan 24 Nm, raakt de zitting beschadigd. 3.4.9 Motorkap Gebruik de machine alleen met de mo- torkap dicht. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. Voor inspectie en onderhoud van de motor moet de motorkap worden geopend. Openen: De motor mag niet draaien als de mo- torkap wordt geopend. Dit kan result- eren in ernstig letsel. 1. Klap de zitting naar voren. 2. Pak de voorrand van de motorkap (6:Q) en kan- tel de kap naar achteren. Sluiten: Pak de kap bij de voorrand en kantel deze omlaag. Plaats vervolgens de zitting weer terug.
75 NEDERLANDSNL 4 TOEPASSINGEN De machine dient uitsluitend te worden gebruikt voor het maaien van gras in tuinen. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. 5 STARTEN EN RIJDEN Gebruik de machine uitsluitend met de motorkap dicht. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 5.1 Transport Rijd de machine nooit met draaiende motor van een aanhanger. Hierbij kan de machine kantelen, met schade aan materiaal of ernstig letsel tot gevolg. Als de machine op een platte wagen wordt ver- voerd, moet deze op of van de wagen worden geduwd of getild. De machine mag nooit op of van de wagen worden gereden met draaiende motor, aangezien rijden op hellingen grote voorzichtig- heid vraagt en de maximaal toegestane helling- shoek makkelijk wordt overschreden. Zie ook 5.5.2 en 5.5.3. 5.2 Brandstof bijvullenGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit benzine met mengsmering voor tweetaktmotoren. LET OP! Normale loodvrije benzine is aan bederf onderhevig en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu. Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar- voor bestemde tank. Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwi- jder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine als de motor loopt of nog warm is. Vul als volgt benzine bij: 1. Klap de zitting omhoog. 2. Verwijder de tankdop (6:R). 3. Vul voorzichtig benzine bij. 4. Plaats de tankdop weer terug en klap de zitting omlaag.Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat enige ruimte leeg (ten minste de gehele vul- buis plus 1-2 cm boven in de tank) zodat de ben- zine, als deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. 5.3 Motorolieniveau controleren Het carter is bij aflevering gevuld met olie SAE 10W-30. Controleer vóór elk gebruik of het olieniveau correct is. De machine moet op een vlakke on- dergrond staan. Veeg de omgeving rond de oliepeilstok schoon (7:S). Draai de oliepeilstok los en trek deze omhoog. Maak de oliepeilstok schoon. Plaats de oliepeilstok terug en draai deze vast. Trek de oliepeilstok weer omhoog. Lees het ol- ieniveau af. Vul olie bij tot het merkteken FULL als het niveau onder deze markering staat. Het olieniveau mag nooit boven het merkteken FULL komen. Hierdoor kan de motor oververhit raken. Als het olieniveau het merkteken FULL overschrijdt, moet de olie tot het juiste niveau worden afgetapt. 5.4 VeiligheidscontrolesControleer of de machine voldoet aan de onder- staande veiligheidscontroles. De veiligheidscontroles moeten vóór ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet ge- bruiken. Breng de machine voor reparatie naar een erkende dealer. 5.4.1 Algemene veiligheidscontroles Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingenGeen lekkages. Bedrading Alle isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem Geen lekkage bij de verbin- dingen. Alle schroeven zijn vastge- draaid. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden.