Home
>
Stiga
>
Lawn and Garden
>
Stiga TITAN 20 B, TITAN 26 B, TITAN 26 H, TITAN 26 HS Instruction Manual
Stiga TITAN 20 B, TITAN 26 B, TITAN 26 H, TITAN 26 HS Instruction Manual
Have a look at the manual Stiga TITAN 20 B, TITAN 26 B, TITAN 26 H, TITAN 26 HS Instruction Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.
![](/img/blank.gif)
111 NEDERLANDSNL 5.10 StuurbekrachtigingDe stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat het ver- mogen van het hydraulisch systeem de bewegin- gen van het stuur ondersteunt. Dit maakt het makkelijker de machine te besturen als de motor op volle kracht werkt (vol gas). Als het toerental van de motor lager wordt, ver- mindert het effect van de stuurbekrachtiging. 5.11 BedieningstipsZorg altijd dat er voldoende olie in de motor aan- wezig is. Dat geldt met name bij het rijden op hell- ingen. Zie “5.3”. Wees voorzichtig bij het rijden op hell- ingen. Start of stop niet plotseling wan- neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Rijd niet met de machine op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Neem gas terug op hellingen en als u scherpe bochten maakt om te voorkomen dat de machine kantelt of u de controle over de machine verliest. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de stuurbekrachtiging en de zittinghouder. U kunt bekneld raken en verwondingen oplopen. Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. 5.12 StoppenZorg dat de PTO wordt ontkoppeld. Trek de par- keerrem aan. Laat de motor 1 tot 2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draa- ien. Als u de machine onbeheerd achterlaat, verwijder dan de contactsleutel. Direct na het uitzetten kan de motor nog zeer heet zijn. Raak nooit de demp- er of andere motoronderdelen aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzak- en. 5.13 Brandstofsysteem ontluchten.Als er lucht in de brandstofleidingen is gekomen, moet het brandstofsysteem handmatig worden ontlucht. De lucht kan op de volgende manier in het systeem zijn gekomen: • Na stoppen vanwege brandstofgebrek. • Na vervanging van het filter. • Na het aftappen van de waterscheider. • Na reparaties aan het brandstofsysteem. Probeer nooit te ontluchten door de motor te laten lopen met de startmotor. Dan zou de startmotor worden bescha- digd. Ontluchten gaat als volgt: 1. Zorg dat de brandstoftank is gevuld. 2. Open alle kraantjes in het brandstofsysteem. 3. Gebruik de handpomp (9:V) om alle lucht uit het brandstofsysteem te pompen. 4. Probeer te starten. Start de motor niet, ga dan door met ontluchten zoals hierboven is behan- deld. 5.14 Reiniging Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Controleer de machine ook regelmatig op olie- en/of brandstoflekkage. Spuit nooit water of lucht met een hoge- drukreiniger tegen de radiatorvinnen. Daardoor zou de radiator worden be- schadigd. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen: • Als u een hogedrukreiniger gebruikt, richt de straal dan niet direct op asafdichtingen, elek- trische onderdelen of hydraulische kleppen. • Richt geen waterstralen rechtstreeks op de mo- tor. • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. • Reinig de radiator (13:D) en de oliekoeler (13:E) met een zachte borstel. Grote voorwer- pen kunt u met de hand verwijderen. Als de ra- diator of koeler ernstig is vervuild, gebruik dan een beetje stromend water met een geschikt reinigingsmiddel. Spuit nooit water of lucht met een hoge- drukreiniger tegen de radiatorvinnen. Daar- door zou de radiator worden beschadigd.
![](/img/blank.gif)
112 NEDERLANDSNL 6 ONDERHOUD 6.1 OnderhoudsschemaOm de machine voortdurend in goede staat te houden, de betrouwbaarheid en veiligheid te bev- orderen en het milieu te ontzien, moet het hier be- handelde onderhoudsschema worden gevolgd. Reparaties moeten worden uitgevoerd door een erkende dealer. Als het onderhoud door een erkende dealer wordt uitgevoerd, wordt het professioneel gedaan en worden originele vervangingsonderdelen gebruikt. Na elke onderhoudsbeurt door een erkende dealer moet een stempel in het onderhoudsboekje worden gezet. Een boekje dat “volgestempeld” is, wordt een waardevol document dat de tweedehands- waarde van de machine verhoogt. Hieronder ziet u wanneer welk onderhoud moet worden uitgevoerd. Daarna wordt behandeld hoe u de onderhoudsprocedures moet uitvoeren. 6.2 Onderdelen. 6.3 VoorbereidingService en onderhoud moet altijd worden uit- gevoerd aan een stilstaande machine met een uit- geschakelde motor. Zorg dat de machine niet kan wegrol- len. Gebruik daarom altijd de parkeer- rem. Zet de motor af. Voorkom onbedoeld starten van de mo- tor door de contactsleutel te verwijder- en. 6.4 WaterscheiderDe waterscheider bevat een vlotter (15:E), die in de transparante houder zichtbaar is. De vlotter moet zich onderin bevinden. Als de vlotter hoger hangt, moet de waterscheider als volgt worden gereinigd: 1. Sluit de kraan van de waterscheider. Zie afb. 15. 2. Houd een bak onder de waterscheider om de uitlopende brandstof op te vangen. 3. Open de houder door op de ring (15:A) te drukken. 4. Verwijder voorzichtig de houder (15:B), de veer (15:D) en de vlotter (15:E) uit de houder. 5. Maak de binnenkant van de houder en het draadfilter (15:C) goed schoon. 6. Controleer of de O-ring onbeschadigd is en monteer dan in de omgekeerde volgorde alle onderdelen. 7. Open de kraan. 8. Brandstofsysteem schoonmaken. Zie “5.13”. Maak de brandstoftank schoon als er vaak veel wa- ter in de waterscheider staat. Neem contact op met een erkende dealer. 6.5 Brandstoffilter1. Sluit de kraan van het brandstoffilter. Zie afb. 14. 2. Houd een bak onder het brandstoffilter om de brandstof op te vangen. 3. Maak de houder los door de ring (14:J) te ver- draaien. 4. Verwijder voorzichtig de houder (14:H) en het filter (14:F). 5. Maak de binnenkant van de houder (14:H) schoon. 6. Controleer of de O-ring (14:G) onbeschadigd is en monteer dan in de omgekeerde volgorde alle onderdelen en een nieuw filter. 7. Open de kraan. 8. Brandstofsysteem schoonmaken. Zie “5.13”. Onderdeel1e keer Interval Zie bij Bedrijfsuren/ kalendermaanden Waterscheider, con- troleren50/- 6.4 Voorfilter, reinigen 6.4 Benzinefilter, ver- vangen400/- 6.5 Bandenspanning, controleren, corri- geren6.6 Motorolie, filter, vervangen50/12 200/12 6.7 Hydraulische olie, filter, vervangen/ reinigen50/12 400/12 6.8 Wielmotoren, olie verversen50/12 200/12 6.9 Riemtransmissies, controleren50 200/- 6.10 Koelsysteem, reini- gen1000/12 6.11 Accu, controleren 50/- 6.12 Luchtfilter, voorfil- ter reinigen6.13 Luchtfilter, binnen- filter vervangen6.13 Smeren 6.14 Kleppen controle- ren1000/- 6.15 Kleppen schuren 2000/- 6.15
![](/img/blank.gif)
113 NEDERLANDSNL 6.6 BandenspanningGebruik de voorgeschreven standaard bandens- panning. Bandenspanning voor en achter: 0,9 bar. Kijk ook naar de bandenspanning in de gebruiker- shandleiding van het gebruikte gereedschap. 6.7 Motorolie en filter vervangenDirect na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt. Vervang vervolgens het oliefilter op de volgende wijze: 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en laat de motor op bedrijfstemperatuur komen. 2. Schakel de motor uit en verwijder de olievuldop (10:J). 3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug (11:N), verwijder die plug en laat de olie in de opvangbak lopen. 4. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u zich aan de regelgeving van de lokale overheid te houden. 5. Maak rond het filter (11:M) schoon en verwi- jder het filter. Gebruik hiervoor een oliefilters- leutel. 6. Smeer de pakking van het nieuwe filter en schroef die pakking vast tot hij het motoropper- vlak raakt. Draai het filter dan nog één slag vaster aan met behulp van een oliefiltersleutel. 7. Bevestig de olieaftapplug. Aanhaalmoment 60 Nm. 8. Vul nieuwe olie bij. Zie “5.3”. 9. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat deze 30 seconden stationair draaien. 10.Controleer of er ergens olie lekt. 11.Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan het oliepeil. Zie “5.3”. 6.8 Hydraulische olie en filter vervangen Zorg dat er geen vuilresten in het hy- draulische systeem komen. Daardoor kunnen onderdelen van de machine ernstig worden beschadigd. Vervang daarna de hydraulische olie en het oliefil- ter als volgt: 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Maak rond het filter (16:A) op de bovenkant van de hydraulische tank grondig schoon en de- monteer het filter. 3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug (16:C), verwijder die plug en laat de olie in de opvangbak lopen. De opvangbak moet een in- houd van 20 liter hebben.4. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u zich aan de regelgeving van de lokale overheid houden. 5. Bevestig de olieaftapplug. Aanhaalmoment 40 Nm. 6. Vul nieuwe olie bij door de opening in de bov- enkant van het filter. Olie: Zie “2.1”. Oliehoeveelheid bij verversen: Zie “2.1”. 7. Monteer het filter en de volgende onderdelen: 17:D Kapje 17:G Pakking. Controleer of de ring onbescha- digd is. 17:F Nieuw filter. Na het verversen van de olie moet altijd het filter worden vervangen. 17:E Veer 8. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u die een paar minuten lopen. Dan controleert u of er ergens olie lekt. 9. Controleer het oliepeil. Zie “3.5.8”. 6.9 Olie van wielmotoren verversenDe olie in de overbrengingsbehuizing van de wie- len ververst u als volgt: 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Maak de omgeving rond de olieaftappluggen (18:X, Y) goed schoon. 3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug (18:X), verwijder die plug en laat de olie in de opvangbak lopen. 5. Verwijder de olievuldop (18:Y). 6. Bevestig de olieaftapplug. 4. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u zich aan de regelgeving van de lokale overheid te houden. 6. Vul nieuwe olie bij. Zie “5.3”. 7. Bevestig de olievuldop. 8. Draai de pluggen vast met een aanhaalmoment van 30 Nm. 6.10 RiemtransmissiesControleer na 5 bedrijfsuren of alle riemen van de machine in orde en onbeschadigd zijn. 6.11 Koelsysteem schoonmakenTijdens het gebruik komen roest- en vuildeeltjes in de koelvloeistof terecht. Dat verslechtert de werk- ing van die koelvloeistof. Daarom moet de koelv- loeistof regelmatig worden vervangen. U ververst de koelvloeistof als volgt: 1. Zorg dat de motor volledig is afgekoeld. 2. Open de motorkap aan de voorzijde en draai de radiatordop los (13:C). 3. Zet een opvangbak onder de onderste slang van de radiator (afb. 19) en onder de koelvloeistof- plug (20:X).
![](/img/blank.gif)
114 NEDERLANDSNL 4. Ontkoppel de slang van het onderste deel van de radiator, zodat de verbruikte koelvloeistof in de afvalbak loopt. Zie afb. 19. 5. Verwijder de koelvloeistofplug, zodat de koelv- loeistof in de afvalbak loopt. 6. Spoel met behulp van een slang in de vulopen- ing stromend water door het koelsysteem tot dat systeem schoon is. 7. Maak de losgemaakte slang weer vast aan het onderste deel van de radiator en bevestig de koelvloeistofplug. 8. Vul de machine met nieuwe koelvloeistof. Zie “5.4”. Draai de plug vast met 40 Nm. 6.12 Accu (27:B) Als u accuzuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Komt u met accuzuur in aanraking, spoel dan meteen met schoon water en raadpleeg een arts. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bi- jvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 6.12.1 Accu opladen met motor De accu kan ook worden opgeladen met de dyna- mo van de motor: 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de han- dleiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgelad- en. 6.12.2 Accu opladen met oplader Gebruik voor het opladen van de accu een oplader met een constante spanning. Neem contact op met uw leverancier voor een dergelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een stand- aard oplader wordt gebruikt. 6.12.3 Verwijderen/Plaatsen Schakel altijd eerst met de hoofd- schakelaar (27:Q) de stroomvoorzienig uit voordat u de accu gaat losmaken.Als u de kabels verwisselt, raken de dy- namo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen, anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. Verwijder/monteer de accu als volgt: 1. Verwijder de linkermotorkap. 2. Zet met de hoofdschakelaar (27:Q) de stroom- voorziening uit. 3. Maak de accukabels los en neem de accu uit de machine. 4. Voer deze stappen in omgekeerde volgorde uit als u de accu weer wilt monteren. Sluit de rode kabel aan op de positieve accuklem (+) en de zwarte kabel op de negatieve accuklem (-). 5. Schakel de stroomvoorziening weer in met de hoofdschakelaar. 6.12.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. 6.13 Luchtfilter, motorStart de motor nooit zonder luchtfilter of met een beschadigd luchtfilter. Risico op ernstige schade aan de motor. Het luchtfilter bestaat uit twee filters: 23:V Voorfilter 23:U Binnenste luchtfilter LET OP! Indien de machine in een stoffige omgev- ing wordt gebruikt, moet u het luchtfilter vaker reinigen/vervangen dan in het onderhoudsschema is opgegeven. Reinig/vervang de luchtfilters als volgt: 1. Maak de luchtfilterkap (21:R) los door de twee klemmen (21:T) en de schroef (21:S) te verwij- deren. 2. Open de filterbehuizing door de twee klemmen (23:X) los te maken. 3. Verwijder het voorfilter (23:V). Laat het bin- nenfilter (23:U) op zijn plaats, zodat er geen stof en dergelijke in de motor komen als u het voorfilter schoonblaast. 4. Maak het voorfilter met perslucht schoon. Ga voorzichtig te werk, zodat het filter niet wordt beschadigd. Blaas perslucht van binnen naar buiten door het filter. De druk mag niet hoger dan 3-5 bar zijn. Krijgt u het filter niet schoon of is het beschad- igd, koop dan een nieuw filter. 5. Maak de binnenkant van de filterbehuizing schoon.
![](/img/blank.gif)
115 NEDERLANDSNL 6. Als ook het luchtfilter moet worden vervangen, neem dat dan uit de machine. 7. Monteer alle onderdelen weer in de omge- keerde volgorde. 8. Reset de filterindicator als die is geactiveerd. Zie “3.5.7”. 6.14 SmeringAlle in de onderstaande tabel genoemde smeer- punten moeten elke 50 bedrijfsuren en na elke reinigingsbeurt worden gesmeerd. Gebruik een smeerpistool met universeel vet. Blijf pompen tot vet tevoorschijn komt. De smeerpunt- en zijn aangegeven in afb. 28 t/m 30. Ga voorzichtig te werk in de buurt van aandrijfriemen. Er mag geen vet of olie op de riemen komen. 6.15 KleppenHet afregelen en schuren van kleppen moeten worden uitgevoerd door een erkende dealer. 6.16 ZekeringenAls een van de onderstaande problemen optreedt, moet u de desbetreffende zekering vervangen. De zekeringen bevinden zich onder de in afb. 25 get- oonde kap. Verwijder die kap door de 5 schroeven los te maken. Controleer de zekeringen en vervang doorge- brande exemplaren. Als het probleem aanhoudt, breng de machine dan naar een erkende dealer voor reparatie. GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf- gaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen. Onderdeel Smeernippels / actie Afbeel- ding Spanarm, pompriem1 smeernippel. 30:A Liftvork, draaien1 smeernippel. 30:B Liftvork, omhoog- omlaag2 smeernippels 30:G, H Liftcilinder 2 smeernippels 30:C, E Stuurcilinder 2 smeernippels 30:D, F Knikpunt 3 smeernippels 30:J Spanarm, gereedschaps- riem (Alleen 20B en 26B)1 smeernippel. Ga voorzichtig te werk in de buurt van de rie- men. Er mag geen vet of olie op de riemen komen.28 Gaskabel Smeer de kabeluitein- den met olie terwijl u het betreffende bedieningse- lement bedient. Dit gaat het beste met twee personen.29 ProbleemZekering Plaats Waarde Indicatielampjes, zoe- mer, transportstand25:A 10 A Maaihoogte, zand- strooier, verticuteerder achter, koplamp25:B 20 A Cruise control, dynamo 25:C 10 A Elektrische aansluiting op paneel25:D 10 A Uitschakelen 25:E 30 A PTO, waarschuwings- lamp parkeren, beveili- gingsrelais25:F 10 A Reserve 25:G Hoofdzekering 25:H 40 A
![](/img/blank.gif)
www.stiga.com GGP Sweden AB · Box 1006 · SE-573 28 TRANÅS